28 803
Wijziging van de Zeevaartbemanningswet in verband met de invoering van tuchtrechtspraak

nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2004

Ter voorbereiding op de openbare behandeling door de Tweede Kamer van bovengenoemd wetsvoorstel bericht ik u als volgt.

De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat heeft in haar Verslag van 14 maart 2003 over bovengenoemd wetsvoorstel (Kamerstukken II 2002/03, 28 803, nr. 4) een aantal vragen gesteld over het tuchtrecht op de Nederlandse Antillen. De regering heeft deze vragen in haar Nota naar aanleiding van het verslag van 15 september 2003 (Kamerstukken II 2002/03, 28 803, nr. 5) slechts gedeeltelijk kunnen beantwoorden. In deze Nota heeft de Nederlandse regering medegedeeld dat de Nederlands-Antilliaanse en de Arubaanse regering zich in het verleden hebben uitgesproken voor de afschaffing van het tuchtrecht voor de bemanning van zeeschepen die in de Nederlandse Antillen of Aruba zijn geregistreerd. Een recente standpuntbepaling van de huidige regering van de Nederlandse Antillen ontbrak toen echter nog.

Inmiddels heeft de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen mij bij brief van 10 december 2003 het standpunt van de huidige Nederlands-Antilliaanse regering medegedeeld met het verzoek om de wens van de regering van de Nederlandse Antillen aan de Tweede Kamer kenbaar te maken, opdat de Tweede Kamer bij de openbare behandeling van het wetsvoorstel deze wens van de Nederlands-Antilliaanse regering in de discussie kan betrekken. Hierbij voldoe ik gaarne aan dit verzoek.

Het standpunt van de huidige Nederlands-Antilliaanse regering luidt als volgt:

«Met het wegvallen van de Raad voor de Scheepvaart komt de tuchtrechtelijke regeling zoals die tot nu toe heeft bestaan te vervallen.

Reeds bij de totstandkoming van die regeling in 1953, heeft de toenmalige regering van de Nederlandse Antillen de wens kenbaar gemaakt om een tuchtrechtregeling op eigen bodem in het leven te roepen. Ook de huidige regering spreekt zich – in afwijking van het standpunt dat in deze door de toenmalige regering tijdens de Rijksministerraad van 12 juni 1998 is ingenomen – uit voor een regeling op eigen bodem van tuchtrechtspraak voor zeevarenden aan boord van in de Nederlandse Antillen geregistreerde schepen.»

De Nederlandse regering staat positief ten opzichte van deze wens. Het is echter de taak van de regering van de Nederlandse Antillen om aan deze wens in een landsverordening van de Nederlandse Antillen uitvoering te geven. Indien de Nederlands-Antilliaanse regering hiertoe een verzoek indient, is de Nederlandse regering – in het kader van de gemaakte samenwerkingsafspraken tussen de landen van het Koninkrijk – bereid om hiervoor aan de Nederlandse Antillen ambtelijke bijstand vanuit Nederland ter beschikking te stellen.

De Arubaanse regering neemt, voor zover mij bekend, nog steeds het standpunt in dat zij het tuchtrecht wenst af te schaffen. Gelet op het geringe aantal zeeschepen dat in Aruba is geregistreerd, ligt het ook niet voor de hand om ook in Aruba een eigen regeling voor tuchtrechtspraak op te zetten.

Een voorstel van rijkswet tot wijziging van de Schepenwet in verband met de totstandkoming van de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid en de invoering van een nieuwe regeling van tuchtrechtspraak voor de zeescheepvaart is met een Nader rapport ingediend bij de Rijksministerraad en zal door deze raad worden behandeld in zijn vergadering van 16 januari 2004. Daarna zal dit voorstel van rijkswet zo spoedig mogelijk worden ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Naar boven