nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 15 september 2003
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1. In Artikel I, onderdeel A, komt onderdeel k van Artikel 1 als volgt
te luiden:
k. bemanning: de kapitein, de scheepsofficieren, de scheepsgezellen, en
de overige opvarenden die in de monsterrol worden genoemd;
2. In Artikel I worden voorts nog de volgende wijzigingen aangebracht:
a. onderdeel I vervalt;
b. onderdeel J wordt geletterd als onderdeel I en wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 60 komt te luiden:
Artikel 60
Het is verboden de verplichtingen ingevolge artikel 3, tweede en derde
lid, artikel 4, eerste, tweede en vierde lid, en artikel 29, eerste lid, niet
na te komen.
c. onderdeel K wordt geletterd als onderdeel J.
3. Artikel II vervalt en wordt vervangen door een nieuw Artikel II, dat
luidt:
ARTIKEL II
Zodra het bij koninklijke boodschap van 16 oktober 2002 ingediende
voorstel van rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (Kamerstukken 28 634
(R 1727)), nadat het tot rijkswet is verheven, in werking treedt ten aanzien
van het onderzoek naar ongevallen en incidenten met een zeeschip dat niet
in gebruik is bij Onze Minister van Defensie of een buitenlandse krijgsmacht,
wordt Artikel I, onderdeel G, artikel 55o, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. Het tuchtcollege kan getuigen en deskundigen voor de zitting oproepen
en horen. De leden en de buitengewone leden van de Onderzoeksraad voor veiligheid,
de algemeen secretaris en de medewerkers van het bureau van de raad, alsmede
de door Onze Minister wie het aangaat op verzoek van de raad aangewezen deskundigen
kunnen door het tuchtcollege niet als getuige of deskundige worden opgeroepen.
Toelichting
1.
De definitie van «bemanning» is in het wetsvoorstel op twee
punten gewijzigd. In de eerste plaats betreft dit de verdeling van de schepelingen
in:
a. scheepsofficieren (zoals gedefinieerd in onderdeel i van Artikel 1),
die wel onder het tuchtrecht vallen; en
b. scheepsgezellen (dit zijn dus alle schepelingen die geen scheepsofficier
zijn), die niet onder het tuchtrecht vallen.
In de tweede plaats betreft dit een aanpassing van de definitie in verband
met de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstelling en ontheffing van de
verplichting om een monsterrol op te maken.
Inmiddels is deze mogelijkheid ten gevolge van internationale ontwikkelingen
achterhaald. De IMO heeft een model voor een bemanningslijst vastgesteld,
die bij het binnenlopen van elke haven aan de havenautoriteiten dient te worden
getoond, en die tevens dienst kan doen als monsterrol. In verband hiermee
bestaat geen behoefte meer aan de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstelling
en ontheffing. Deze worden thans derhalve niet meer verleend, en bij een binnenkort
in te dienen wetsvoorstel tot wijziging van de Zeevaartbemanningswet in verband
met een vereenvoudiging van de bepalingen omtrent monstering zal worden voorgesteld
om het tweede en derde lid van artikel 34 te schrappen.
In verband hiermee dient het tweede punt in de wijziging van de definitie
van «bemanning» te vervallen, en dient deze wijziging derhalve
beperkt te worden tot het eerste punt.
2.
Bij heroverweging is besloten om af te zien van het voorstel tot het opnemen
van een als economisch delict gesanctioneerd algemeen verbod van gevaarzetting
(artikel 57a). Deze heroverweging houdt verband met het feit dat de toezeggingen
die de regering hierover in het verleden aan de Tweede Kamer heeft gedaan
samenhingen met het indertijd door de regering ingenomen standpunt dat de
invoering van een wettelijk geregeld tuchtrecht voor de zeescheepvaart niet
wenselijk is, waarvoor het voorgestelde artikel 57a min of meer een compensatie
moest vormen. Nu de regering – blijkens de indiening van dit wetsvoorstel –
echter heeft besloten om wel een wettelijk geregeld tuchtrecht in te voeren,
is het overbodig om (vrijwel) dezelfde gedragingen daarnaast ook nog eens
als economisch delict te sanctioneren. Dat zou derhalve tot een dubbele sanctionering
kunnen leiden, iets wat artikel 5 van de Wet op de economische delicten wil
voorkomen. Ook daarom is het beter om artikel 57a niet in te dienen.
Als gevolg hiervan dienen de onderdelen J en K van Artikel I anders geletterd
te worden. Daarbij is in artikel 60 van de Zeevaartbemanningswet nog een vergissing
hersteld: op overtreding van de in artikel 4, derde lid, opgenomen tuchtnorm
dient geen strafsanctie gesteld te worden, want die norm wordt in dit wetsvoorstel
tuchtrechtelijk gesanctioneerd. Ook deze wijziging houdt derhalve verband
met het voorkomen van een dubbele sanctionering. Voor de duidelijkheid
is artikel 60 van de Zeevaartbemanningswet opnieuw integraal geformuleerd.
3.
Als gevolg van het niet opnemen van artikel 57a behoeft de Wet op de economische
delicten niet gewijzigd te worden, en kan het daartoe strekkende Artikel II
derhalve vervallen.
Inmiddels is de parlementaire behandeling van het op 16 oktober 2002 bij
de Tweede Kamer ingediende voorstel van rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid
zo ver gevorderd, dat het wenselijk is om in het onderhavige wetsvoorstel
reeds rekening te houden met de inwerkingtreding van dat voorstel van rijkswet
voor de zeescheepvaart. De Onderzoeksraad voor veiligheid zal binnenkort de
Raad voor de Transportveiligheid vervangen, hetgeen gevolgen heeft voor de
tekst van artikel 55o, eerste lid.
Materieel verandert er niets in de opzet van deze regeling: het gaat na
de overheveling van de taken van de Raad voor de Transportveiligheid naar
de Onderzoeksraad voor veiligheid om dezelfde functionarissen van een andere
raad, die door het tuchtcollege voor de scheepvaart niet als getuige of deskundige
kunnen worden gehoord. Deze bepaling houdt verband met de scheiding tussen
het – kleurloze – ongevallenonderzoek, dat na de inwerkingtreding
van het voorstel van rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid door deze Onderzoeksraad
zal worden gedaan, en het – accusatoire – tuchtrechtelijk onderzoek,
dat na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel door het tuchtcollege voor
de scheepvaart zal worden gedaan.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
K. M. H. Peijs