Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28792 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28792 nr. 2 |
Vastgesteld 12 mei 2003
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 hebben op 16 april 2003 overleg gevoerd met minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op de ondernemingsraden (28 792, nr. 1).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Stuurman (PvdA) merkt op dat uit de evaluatie blijkt dat er, ondanks de in 1998 aangebrachte wijzigingen in de Wet op de ondernemingsraden, geen sprake is van een sterke medezeggenschap.
Het kabinet stelt voor om in de WOR een regeling op te nemen op basis waarvan de medezeggenschapstructuur gewijzigd kan worden. De huidige structuur van de WOR biedt echter een ruime mate van flexibiliteit. Op grond van artikel 32 kunnen bij CAO of ondernemingsovereenkomst meer bevoegdheden aan een OR worden toegekend en kunnen OR en ondernemer nadere afspraken maken over de toepassing van de bepalingen. Daarnaast is het mogelijk om de vorm van de medezeggenschap af te stemmen op de bestuurlijke organisatie van de onderneming. Het is zelfs mogelijk om bij de SER ontheffing aan te vragen van de verplichting tot het instellen van een OR. Een nieuwe regeling die een structuurwijziging mogelijk maakt, is dan ook niet zinvol. Welke afwijkende vorm van medezeggenschap wordt er überhaupt beoogd? In welke mate kan worden afgeweken van de normale medezeggenschapstructuur?
Het kabinet stelt synchronisatie van de OR-verkiezingen voor om het enthousiasme voor medezeggenschap te bevorderen. Geldt deze synchronisatie voor alle sectoren? Hoe dient gehandeld te worden bij tussentijdse vacatures of bij een onvolledige invulling van het aantal plaatsen? Wat gebeurt er ten aanzien van de huidige looptijden van de ondernemingsraden? Na de instelling van een OR gaat men vaak op cursus. Op welke wijze wordt voorkomen dat allen gelijktijdig een cursus willen volgen? Door synchronisatie zal de aandacht voor landelijke onderwerpen toenemen, terwijl het bij verkiezingen vaak gaat om onderwerpen die in het desbetreffende bedrijf belangrijk zijn. Hoe wordt daarmee omgegaan?
De PvdA-fractie gaat akkoord met het voorstel voor vereenvoudiging van de OR-verkiezingen, de voorgestelde procedure voor het instellen van commissies, het voorstel betreffende de uitzendkrachten, waarin de termijn wordt teruggebracht van 24 naar 6 maanden, en het voorstel inzake de bedrijfscommissies.
Het is ongewenst dat de OR en de ondernemer bij ondernemingsovereenkomst bevoegdheden van de OR inperken. Een OR kan nu al zelf bepalen dat van een aantal bevoegdheden wordt afgezien, dus een wettelijke regeling is op dat punt niet nodig. Daarnaast verhoudt het recht op medezeggenschap zich niet met het contractueel opgeven van bevoegdheden. Door af te zien van bevoegdheden zal de drempel tot de oprichting van een OR niet lager worden. Het ligt meer voor de hand om bevoegdheden toe te voegen, bijvoorbeeld adviesrecht inzake winstbestemming, adviesrecht c.q. hoorrecht bij surseance en faillietverklaring en enquêterecht voor de OR. Daarnaast zijn verkleining van de verschillen tussen de PVT (personeelsvertegenwoordiging) en de OR en het schrappen van de buitenlandclausule gewenst.
In de evaluatie wordt ingegaan op de positie van ondernemingsraden en vakbonden, met een verwijzing naar de raam-CAO. Nagegaan moet worden op welke wijze een en ander in wetgeving kan worden opgenomen. Als dit in de CAO is opgenomen, heeft een OR rechten ten aanzien van arbeidsvoorwaarden, maar dit geldt niet voor alle bedrijven.
Voor de ondernemingsovereenkomst wordt een looptijd voorgesteld van vijf jaar. Is het mogelijk, een combinatie te maken met andere wetten waarin termijnen worden gesteld aan de bevoegdheden van de OR? Zo niet, dan moet die termijn worden losgelaten met de mogelijkheid van een opzegtermijn.
In het kader van raadpleging van de achterban zou onderzocht moeten worden of een ambtelijk secretaris vaker ingezet kan worden. Dit moet organisatorisch goed geregeld worden. Ook zouden PVT's scholingsbevoegdheden moeten krijgen.
De heer De Ruiter (SP) is groot voorstander van invoering van adviesrecht en informatieplicht over onredelijke beloningsverschillen. Daarvan kan een remmende werking uitgaan.
Het contractenmodel is ongewenst, want daaraan is een aantal risico's verbonden. De eis van flexibiliteit wordt meer aan werknemers gesteld dan aan werkgevers. De argumentatie voor beperking van mogelijkheden van ondernemingsraden is niet sterk. Ondernemingsraden hebben zelf al die mogelijkheid. Waarom moet daarin verandering worden aangebracht? Eerder is vergroting van de invloedsfeer van ondernemingsraden gewenst.
De cijfers over de instellingsplicht zijn onthutsend. Van middelgrote bedrijven heeft 39% geen OR. De sociale partners, werkgevers en werknemers, zijn daar ook zelf verantwoordelijk voor, maar als zij dat niet doen, moet er naar andere mogelijkheden worden gekeken. Wie moet eventueel aanmanen? Bij inschrijving in de kamer van koophandel zou de verplichting kunnen gelden dat er een OR is dan wel binnen een bepaalde termijn komt. Na aanmanen kan vervolgens worden vermaand en in het uiterste geval kan een sanctie volgen. Wat is de mening van de minister op dit punt?
Synchronisatie van de verkiezingen is positief. Een bundeling van sectoren zou daarbij goed zijn. Op enig moment, bijvoorbeeld over een jaar of vier, kunnen wellicht OR-verkiezingen in geheel Nederland worden gehouden.
Aanscherping van de naleving dient onderdeel van de voorlichtingscampagne te zijn. Werknemers en werkgevers moeten weten wat hun rechten en plichten zijn. De SP-fractie steunt de voorstellen voor vereenvoudiging van de OR-verkiezingen en de procedures voor de instelling van commissies. Uit onderzoek blijkt dat 81% van de leden van ondernemingsraden niet wil overgaan tot beperkingen, 15% vindt dit wel nodig en 2% heeft geen mening.
Meer aandacht moet worden besteed aan de facilitering van (leden van) ondernemingsraden. Bij grote bedrijven moeten de mogelijkheden voor (bijzonder) verlof worden uitgebreid. Een gehele ontheffing is echter ongewenst, want dat bevordert het aktetasactivisme, terwijl binding met de werkvloer belangrijk is.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks) wijst op het grote belang van een optimale medezeggenschap. Het is te betreuren dat de instellingsplicht maar in 61% van de bedrijven wordt nageleefd. Actie op dat punt is gewenst.
Het kabinet wil onderzoeken of de WOR omgezet kan worden in een zogenaamde kaderwet, met hoofdlijnen die vervolgens door de OR zelf kunnen worden uitgewerkt. De vakbonden zijn hier niet enthousiast over. Betrokken partijen zijn in de meeste gevallen tevreden over de huidige wet en vinden haar voldoende flexibel. Waarom wil de minister dit wijzigen?
De GroenLinks-fractie is enthousiast over het synchroniseren van de OR-verkiezingen op één dag. Dit moet op niet al te lange termijn worden ingevoerd. De argumenten tegen zoals organisatorische druk en problemen met scholing en looptijden zijn van bureaucratische aard. Het enthousiasme voor de verkiezingen van de ondernemingsraden moet worden vergroot. Een «dag van de medezeggenschap» kan hieraan bijdragen.
De GroenLinks-fractie steunt het voorstel om uitzendkrachten al na zes maanden in plaats van na twee jaar actief en passief kiesrecht voor de OR te verlenen. Een dienstverband van minder dan zes maanden is voor de GroenLinks-fractie bespreekbaar. De FNV heeft voorgesteld om de diensttijden voor actief en passief kiesrecht voor de OR enigszins terug te brengen.
Het is onzinnig om de ondernemer en de OR samen de mogelijkheid te geven om bepaalde bevoegdheden van de OR via een zogenaamde ondernemingsovereenkomst uit te sluiten. Als de OR aan bepaalde onderwerpen prioriteit wil geven, kan hij andere zaken laten liggen. De WOR is een bodemregeling voor medezeggenschap. Het optimaal functioneren van de medezeggenschap moet uitgangspunt zijn en dat houdt eerder een uitbreiding van bevoegdheden in dan inperkingen.
Waarom oppert het kabinet de mogelijkheid van vaststelling van arbeidsvoorwaarden door ondernemer en OR in plaats van door vakcentrales bij CAO? Wil de minister ook de vaststelling van een CAO aan andere krachten in het veld overlaten? Of is de vaststelling van de CAO een punt van sociale partners en kan de uitwerkingsplicht ervan op ondernemingsraadniveau geregeld worden?
De informatievoorziening van de OR aan de achterban laat nog te wensen over. Het kabinet stelt voor om de OR te verplichten om een achterbanreglement op te stellen. Biedt een achterbanreglement voldoende waarborgen? Hoe wordt dat gecontroleerd?
Binnenkort wordt de door GroenLinks ingediende initiatiefwet over beloningsverschillen behandeld, waarin ook de positie van de OR aan de orde is. De raad moet schriftelijk worden geïnformeerd over de hoogte en de inhoud van inkomens. Is de minister met GroenLinks voorstander van adviesrecht over winstbestemming?
Onder andere de FNV heeft een uitvoerige reactie gegeven op de evaluatie. Mevrouw Van Gent gaat ervan uit dat na advisering van de SER en behandeling in de Kamer een aantal punten voor wetswijziging aan de Kamer zullen worden voorgelegd. Voorstellen die een inperking betekenen, steunt haar fractie niet. OR-werk moet gecombineerd kunnen worden met het reguliere werk. Wellicht moet men er meer tijd voor krijgen, maar ook de GroenLinks-fractie is niet voor aktetasactivisme.
Ondanks dat de evaluatie positief is over de stand van zaken van de participatie in en de aandacht voor medezeggenschap staat zij er, aldus mevrouw Verburg (CDA), niet goed voor. Ruim veertig jaar na de inwerkingtreding van de WOR is wat ooit werd gezien als een mooie jonge zwaan – overleg, medeverantwoordelijkheid, draagvlakontwikkeling, deelname aan visie- en strategieontwikkeling in arbeidsorganisaties – verworden tot een lelijk eendje, waarbij soms een klimaat heerst waarin men sec voldoet aan de wettelijke verplichtingen. Slechts 70% van de bedrijven die daartoe wettelijk verplicht zijn, heeft een OR. Enerzijds wordt gesproken over uitbreiding van bevoegdheden en wijziging van wetgeving, terwijl anderzijds veel ondernemingsraden de wet al ingewikkeld genoeg vinden. Een wet is bedoeld ter ondersteuning; een gids die een basis biedt aan ondernemingsraden en werkgevers. Uit de evaluatie blijkt onvoldoende dat medezeggenschap meerwaarde moet hebben voor zowel de bedrijfsleiding als de werknemers. Het gaat om betrokkenheid en medeverantwoordelijkheid, waarbij gebruik gemaakt moet worden van de deskundigheid, de medeverantwoordelijkheid, de talenten en de creativiteit van medewerkers in een bedrijf, zodat er in alle opzichten beter wordt gepresteerd en er een goed werkklimaat heerst. Uit het onderzoeksrapport van het CNV uit 1998 «Medezeggenschap is vakmanschap» blijkt dat er in arbeidsorganisaties waar medezeggenschap uit overtuiging vorm krijgt en als meerwaarde wordt gezien een beter strategisch overleg is, ook tussen bedrijfsleiding en medezeggenschaporganen. Medezeggenschap is vakmanschap, maar bevordert dat ook. Het imago en de positie van medezeggenschap zijn enigszins verschraald. Vrouwen maken 42% van de populatie uit, maar zij hebben slechts een aandeel van 25% in een OR. Jongeren onder de 25 jaar maken 16% van de populatie uit, maar slechts 1% ervan neemt deel aan medezeggenschap. Allochtonen maken 7% van de populatie uit, maar slechts 2% maakt deel uit van de OR. Ondanks de geruststellende mededeling in de evaluatie dat hoger opgeleiden niet minder vertegenwoordigd zijn in de OR, is hij een onvoldoende afspiegeling van de populatie van de werknemers. Hoe kijkt de minister daar tegenaan?
Het SER-advies dient over meer te gaan dan alleen technische punten. Daarin dient ook ingegaan te worden op de positionering van en de visie op medezeggenschap, zowel in nationale, Europese als in transnationale bedrijven. Er moet een toekomstgerichte visie worden ontwikkeld op medezeggenschap, waarbij de ontwikkelingen op het terrein van corporate governance, de verhouding tussen de OR en de raad van commissarissen en de aandeelhouders betrokken dienen te worden. Er moet ten behoeve van het goed functioneren van een arbeidsorganisatie worden nagedacht over de ontwikkeling van de relatie tussen de verschillende gremia in een organisatie: ondernemingsraden, raden van commissarissen en aandeelhouders. De beloningen kunnen daarbij worden betrokken. Wil de minister op dit punt de SER om advies vragen?
De WOR dient een kader, een basis te bieden. De CDA-fractie voelt voor een werkwijze waarbij in CAO's wordt afgesproken dat er op bepaalde momenten van de wet wordt afgeweken voor de looptijd van de CAO. De wet wordt op die wijze beter vertaald naar de werkvloer.
Wil de minister toezeggen dat in de adviesaanvraag aan de SER ook wordt ingegaan op de rol van ondernemingsraden in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen, de positionering van de arbeidsorganisatie in de directe omgeving en de positionering in de sector, ook internationaal? De OR dient een actieve, dynamische positie in te nemen.
Het CDA voelt voor een nationale dag voor OR- of medezeggenschapsverkiezingen. In de aanloop naar zo'n dag van de medezeggenschap zal er meer worden geïnvesteerd in visieontwikkeling en debat. Medezeggenschap is gebaat bij meer dynamiek en doordenking.
Aan de positie van uitzendkrachten en gedetacheerden moet apart aandacht worden besteed. Het CDA wacht het advies van de SER af, maar zal geen genoegen nemen met een status quo.
In de evaluatie wordt ingegaan op onderling vertrouwen en de relatie tussen bedrijfsleiding en medezeggenschapsorganen. Als er geen chemie is, krijgt medezeggenschap een krakende uitingsvorm en wordt zij een niet te vermijden noodzakelijkheid, wat ten koste gaat van de kwaliteit.
De positie van medezeggenschap in bedrijven doet de heer Blok (VVD) enigszins denken aan de gemeentepolitiek, waarbij uiteindelijk ook weinigen aan de slag willen. De evaluatie is op een aantal punten zorgwekkend.
In de voorstellen ter verbetering van de positie van de OR mist de regering enigszins de kern. Voor onderwerpen die echt leven, is het enthousiasme groter dan voor andere. De Tweede Kamer heeft enkele bevoegdheden die eerder op het terrein van de OR lagen nu wettelijk geregeld, zoals roken op de werkplek en zondagsarbeid. In de evaluatie wordt aangegeven dat er ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden enige ruimte is en dat de tendens is om CAO's meer in te vullen op het niveau van de OR. De wet op de CAO's bepaalt echter dat het na het sluiten van een CAO niet mogelijk is om alsnog met de OR over arbeidsvoorwaarden te onderhandelen. Er is sprake van een democratisch dilemma. Gesteld dat in een bedrijf de opkomst bij de OR-verkiezingen 50% is en 20% van de werknemers is lid van een vakbond, is de legitimiteit van een CAO gesloten met de vakbond dan groter dan een CAO met de OR?
De VVD-fractie toetst de voorstellen met name op het punt van administratievelastendruk en staat kritisch ten opzichte van landelijke OR-verkiezingen, niet opgesplitst naar sectoren. Kandidaten moeten op individuele basis concurreren met een landelijke reclamecampagne van de vakbonden. Daarmee wordt een structureel nadeel gecreëerd voor de persoonlijke lijst. Het is onvermijdelijk dat in landelijke campagnes enkele thema's zullen domineren, waarbij het nog maar de vraag is of zij ook in de bedrijven een rol spelen. De OR moet juist maatwerk leveren. Een praktisch punt is de piekbelasting in de opleidingen voor ondernemingsraden, waardoor er een logistiek probleem ontstaat.
Het voorstel om de OR meer ruimte te geven bij het instellen van bijzondere commissies behelst een risico op het punt van administratieve lasten. Juristen moeten duidelijkheid bieden over de ontslagbescherming voor leden van die commissies.
Uitbreiding van de medezeggenschapsmogelijkheden voor uitzendkrachten en gedetacheerden lijkt sympathiek, maar in de evaluatie wordt geconstateerd dat er onder uitzendkrachten en gedetacheerden geen grote behoefte aan medezeggenschap is, terwijl er wel extra rompslomp door ontstaat. Is de verplichting om het jaarverslag op te sturen aan de SER nog wel zinvol?
De minister onderschrijft dat het nog niet zo goed gaat met de medezeggenschap. De WOR is een belangrijke wet, maar de relatie tussen OR en achterban dient te worden verbeterd. Meer flexibiliteit en dynamiek zijn gewenst. Dit wordt echter niet bereikt door verzwaring van de bevoegdheden van de OR of uitbreiding van het recht op scholing. De minister zegt toe om aan de SER te vragen om zijn advies ook te bezien in het licht van het gehele spectrum van het bestuur van de onderneming, waarbij in het algemeen aandacht wordt gevraagd voor prestaties, functioneren, maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, corporate governance, taakverdeling OR-raad van commissarissen, algemene vergadering van aandeelhouders en raad van bestuur. Dat verzoek moet wel worden geplaatst in het licht van het SER-advies uit 2001 over het wetsvoorstel over corporate governance en de voorstellen over de positie van de OR, dat nu bij de Tweede Kamer ligt.
In het kader van het initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks inzake topinkomens zal nader worden ingegaan op de mogelijkheid om de OR meer te betrekken bij het toezicht op de beloning. Het kabinet acht het gewenst om onder andere beloningen van passieve en ex-bestuurders enigszins aan banden te leggen. De OR kan daarin een rol spelen.
Het voorstel voor synchronisatie van de verkiezingen is nog algemeen gesteld. Landelijke OR-verkiezingen zijn een oud discussiepunt. Verwacht wordt dat het voorstel een effectieve bijdrage kan leveren aan vergroting van het enthousiasme en de aandacht voor de OR en aan de verbetering van de relatie tussen de OR en de achterban. Dat is van belang voor een goed functionerende OR. Algemene aandacht op een bepaald moment in het jaar kan een katalysator zijn voor het functioneren van de medezeggenschap in bedrijven. Er zijn ook argumenten tegen, maar in de afweging hecht het kabinet meer belang aan het versterken van de aandacht voor het functioneren van de OR. Landelijke verkiezingen hoeven niet te leiden tot een ongelijke positie. Het op hetzelfde moment plaatsvinden van gemeenteraadsverkiezingen heeft de opkomst van plaatselijke lijsten nooit verhinderd. De ervaring onder andere in Duitsland is dat bedrijfsthema's niet worden weggedrukt. Het moet dus nog maar blijken dat verkiezingen worden gedomineerd door niet OR-partijen en dat de medezeggenschap aan de basis kapot wordt gemaakt. Een positief gevolg van synchronisatie kan zijn dat hiervoor ook aandacht ontstaat in ondernemingen waar de vakbeweging niet zo sterk is. In de SER moeten de partijen die ermee moeten werken zich een oordeel hierover vormen. Of de verkiezingen per se landelijk moeten zijn of dat zij geconcentreerd in een aantal sectoren bijvoorbeeld op één dag, verdeeld over een drietal dagen of over een week moeten plaatsvinden, zijn vormgevingsvraagstukken. De sectoren zouden dan wel enige invloed moeten hebben op de keuze voor een bepaalde dag of week en het jaar, zodat er jaarlijks landelijke aandacht hiervoor is, ook ingeval een OR geen verkiezingen houdt. Dat versterkt ook de relatie tussen OR en achterban.
Omdat afwijkingen in de vorm van meer bevoegdheden bij overeenkomst kunnen worden vastgesteld, moeten er ook minder bevoegdheden kunnen worden afgesproken. Een OR worstelt nogal eens met zijn vele rechten en plichten. Ook de ondernemer vindt deze soms nogal ingewikkeld. Men is volwassen genoeg om daarover afspraken te maken. De borging ten aanzien van duur en vereiste toestemming is voldoende geregeld. Als de WOR wordt beschouwd als een kaderregeling zijn afwijkingen logisch, maar niet als zij wordt beschouwd als een bodemregeling. De SER zal hierover adviseren. Het is voor het kabinet geen principekwestie.
Het kabinet deelt niet de algemene analyse dat het niet zo goed gaat met de medezeggenschap omdat er te weinig bevoegdheden zijn. Dat blijkt ook niet uit de evaluatie. De algemene opinie is dat de oorzaak daarvoor eerder de relatie OR-achterban is. Het kabinet stelt dan ook geen uitbreiding van bevoegdheden voor. De minister ziet niet in welke verandering daarin de relatie met de achterban beslissend kan verbeteren.
Het is beter dat de OR wordt gedwongen tot reglementering van de relatie met de achterban dan dat de wetgever dat doet. Het voorstel daartoe is een lichte, procedurele verplichting.
Uit de evaluatie blijkt dat de termijn van twee jaar voor uitzendkrachten als bijzonder lang wordt ervaren. Voorgesteld wordt om uitzendkrachten vanaf zes maanden de mogelijkheid te geven om mee te doen aan verkiezingen. Een grens is echter altijd arbitrair. Het advies van de SER wordt afgewacht.
Politieke partijen hebben ongeveer 10% van het aantal leden dat de vakbeweging heeft, maar op basis daarvan bepaalt de vakbeweging nog niet hoe de sociale zekerheid er uitziet. Het gaat om de authentieke rol van de vakbeweging gebaseerd op een verdeling van verantwoordelijkheden. De politiek heeft het primaat om wetten te maken, de vakbeweging regelt de arbeidsvoorwaarden en de OR draagt bij aan het bestuur van de onderneming. Arbeidsvoorwaarden binden ook anderen. Het is dan ook belangrijk dat er een zware legitimiteitstoets is op de vaststelling ervan door een representatieve democratische vereniging. De OR is dat niet. Het is voor de verantwoordelijkheidsverdeling niet doorslaggevend dat aan de verkiezingen van de OR meer mensen deelnemen dan dat er lid zijn van een vakbeweging. Het kabinet zal geen voorstel doen om de OR bevoegdheden te geven op het punt van de arbeidsvoorwaarden. Het is echter niet uitgesloten dat de SER in zijn advies hierop ingaat.
Mevrouw Stuurman (PvdA) vindt dat niet alleen via de wet aandacht moet worden besteed aan het niet volledig gebruik maken van bevoegdheden door ondernemingsraden. Haar fractie kan leven met landelijke verkiezingen. Afwijken van bevoegdheden is niet nodig, want die mogelijkheid is er al. Wil de minister de mogelijkheid van uitbreiding van bevoegdheden van de OR en van de PVT en uitbreiding van de scholingsmogelijkheden voorleggen aan de SER?
De heer De Ruiter (SP) legt de nadruk op handhaving en naleving. Een tweesporenbeleid is goed, maar niet als flexibiliteit gelijkstaat aan het vrijwillig afstaan of inperken van de bevoegdheden. De huidige wet biedt voldoende ruimte.
De SP-fractie heeft nog geen uitgekristalliseerd standpunt over de wijze waarop, maar is wel voorstander van synchronisatie.
Het is een medeverantwoordelijkheid van sociale partners om hun achterban goed te bereiken. Vakbondsleden en werkgeversvertegenwoordigingen moeten daarin actief zijn. Daarnaast kunnen nog afspraken worden gemaakt over communicatie met de achterban. Een reglement mag niet alles dichttimmeren.
Een betere facilitering van de OR in de vorm van spreiding van de werkzaamheden over de OR-leden is zeker bij grote bedrijven belangrijk.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks) juicht het toe dat de SER om advies zal worden gevraagd over de werking van de onderneming, maatschappelijk ondernemen enzovoorts. Is de minister bereid om ook het adviesrecht voor de winstbestemming bij de adviesaanvraag te betrekken?
Synchronisatie van de verkiezingen is gewenst. Eventuele bureaucratische drempels moeten worden weggenomen, omdat zij niet opwegen tegen de voordelen. Organisatorische problemen moeten dan ook worden opgelost.
GroenLinks gaat uit van de WOR als bodemregeling met een afwijkingsmogelijkheid voor uitbreiding. Uitgaande van een kaderwet, worden onmiddellijk inperkingen voorgesteld, terwijl niemand daarop zit te wachten. Is dit voorstel gebaseerd op een bureaucratisch principe of op een inhoudelijke afweging? In de adviesaanvraag aan de SER zullen het niet uitbreiden van bevoegdheden en de moeizame relatie met de achterban aan de orde moeten komen. Uitbreiding van bevoegdheden is voor GroenLinks zeker geen taboe.
Ingeval het voorstel van de VVD wordt gevolgd om het arbeidsvoorwaardenoverleg door de OR te laten voeren, worden dan bijvoorbeeld ook loonmatigingsvoorstellen in dat kader besproken of wordt er selectief gewinkeld?
Mevrouw Verburg (CDA) heeft er waardering voor dat de adviesaanvraag aan de SER zal worden uitgebreid met de aspecten cultuur, visie, meerwaarde van medezeggenschap, de nationale en internationale positionering, ook in relatie tot de raad van commissarissen, de vergadering van aandeelhouders en de raad van bestuur.
Wil de minister nog ingaan op de participatie van de populatie van een arbeidsorganisatie in de OR? De genoemde percentages zijn niet acceptabel, want de OR moet een afspiegeling zijn van de arbeidsorganisatie. Medezeggenschap bevindt zich in riskant vaarwater. Zij moet weer uitstraling krijgen en sexy worden. Men moet er trots op zijn en het lidmaatschap op zijn of haar CV willen zetten. Medezeggenschap moet meerwaarde hebben. Op de agenda moeten maatschappelijk verantwoord ondernemen, ethiek, strategie en creativiteit een belangrijk rol spelen. De CDA-fractie hecht er zeer aan dat dat het voorstel van het kabinet is. Kan de SER worden gevraagd, snel advies uit te brengen?
De heer Blok (VVD) vraagt nogmaals welke gevolgen de ruimere mogelijkheid van ondernemingsraden om commissies in te stellen, heeft voor de ontslagbescherming. Hoeft het jaarverslag, in navolging van veranderingen in de reglementen van de OR, niet meer toegestuurd te worden aan de landelijke bedrijfscommissie?
De minister deelt mee dat de vereenvoudiging van de procedure om commissies in te stellen, is bedoeld om de instelling te vereenvoudigen. In de praktijk levert dit maar zelden problemen op. Aan de OR kan worden overgelaten welke commissies op welke wijze worden ingesteld, onder de voorwaarde dat er in ieder geval een lid van de OR in zit. Om tegemoet te komen aan het bezwaar dat velen oneigenlijk onder de ontslagbescherming vallen, kan artikel 15, eerste lid, van de WOR worden gehandhaafd. De OR kan na schriftelijke voorlegging aan de onderneming een commissie instellen, maar genoemd artikel voorziet erin dat de ondernemer naar de kantonrechter kan gaan ingeval sprake is van bezwaar. De minister is van mening dat een en ander in principe aan de OR moet worden overgelaten. De eis van het opsturen van het jaarverslag aan de bedrijfsvereniging kan naar zijn mening vervallen. De SER zal worden gevraagd of dit een eigenstandige betekenis heeft.
Soms vallen werkgevers onder verschillende CAO's, terwijl er toch de wens is om de medezeggenschap te uniformeren. Waarom zou, onder zware borging van toestemming van CAO-partijen, zo'n ondernemer niet de ruimte worden gegeven om over de inrichting van de medezeggenschap in overleg met de OR een overeenkomst op te stellen? Dat maakt ook de naleving gemakkelijker. Niet-naleving is gedeeltelijk een gevolg van het feit dat er in de praktijk maar weinig begrip is voor een streng geüniformeerde voorschrijving. Flexibiliteit heeft te maken met de verscheidenheid in de praktijk van ondernemingsraden en ondernemers.
Het is moeilijk om de naleving te forceren, tenzij onwil of opzet moet worden verondersteld bij het niet tot stand komen van ondernemingsraden. De minister wil geen sancties opleggen aan ondernemers, maar de naleving kan wel bevorderd worden door meer aandacht voor ondernemingsraden te vragen, onder andere via landelijke OR-verkiezingen. De visie op naleving en het goed functioneren van ondernemingsraden, waaronder de relatie tussen OR en achterban, en de voorstellen in dat verband worden als geheel aan de SER voorgelegd. Gevraagd zal worden of de SER het uit een oogpunt van naleving wenselijk acht om verdergaande maatregelen te nemen.
De minister is bereid om de kwestie van de bevoegdheden van de OR in vragende zin aan de SER voor te leggen, waarbij zal worden aangegeven dat het kabinet niet van opvatting is dat zij moeten worden uitgebreid, maar dat uit de evaluatie blijkt dat daarover discussie is. Daarbij zijn ook aan de orde de bevoegdheden en de rechten van de personeelsvertegenwoordiging. Alleen de relatie met de achterban dient naar de mening van het kabinet te worden gereglementeerd.
Het adviesrecht over de winstbestemming zal worden betrokken bij het punt werking onderneming en de onderscheiden rollen van partijen in het proces van besturing. Het kabinet is overigens niet van mening dat de OR over de winstbestemming moet gaan. Wellicht is in het SER-advies van 18 januari 2001 daarover al iets gesteld. Dat zal dan worden betrokken bij het plenaire debat over corporate governance.
De minister ziet geen knelpunt bij het faciliteren van OR-leden. Bij sommige ondernemingen zijn leden van de OR vrijgesteld van hun werk. Aan ingrijpen van de wetgever op dat punt lijkt geen behoefte te bestaan. In de praktijk is sprake van een grote verscheidenheid. De wetgever garandeert het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst via een ontslagverbod.
De minister is voornemens om de adviesaanvraag nog voor het zomerreces, in juni, aan de SER te doen toekomen. De raad zal worden gevraagd om zijn advies uit te brengen voor 1 oktober, zodat het kabinet het wetsvoorstel voor het eind van het jaar bij de Kamer kan indienen. Zo'n korte termijn is in dit geval gerechtvaardigd omdat veel partijen in de SER zich al over de materie hebben gebogen. De horizon voor invoering van de voorstellen is 1 januari 2005.
Samenstelling: Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Rouvoet (ChristenUnie), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Nicolaï (VVD), Blok (VVD), Smits (PvdA), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Vietsch (CDA), Bruls (CDA), Varela (LPF), Algra (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Rutte (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD) en Schultz van Haegen-Maas Geesteranus (VVD).
Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Koopmans (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Aptroot (VVD), Remkes (VVD), Tichelaar (PvdA), Wijn (CDA), Lazrak (SP), Van Geel (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Wilders (VVD), Eerdmans (LPF), De Vries (VVD) en De Grave (VVD).
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Rijpstra (VVD), Vos (GroenLinks), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Kamp (VVD), Remkes (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Rietkerk (CDA), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Bruls (CDA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Straub (PvdA) en Boelhouwer (PvdA).
Plv. leden: Mosterd (CDA), De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Halsema (GroenLinks), Giskes (D66), Van Aartsen (VVD), Nijs (VVD), Griffith (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), Meijer (CDA), Slob (ChristenUnie), Rambocus (CDA), Varela (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Çörüz (CDA), Nawijn (LPF), Balkenende (CDA), Verburg (CDA), Hamer (PvdA) en Leerdam (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28792-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.