28 782
Wijziging van de elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de bevordering van de opwekking van duurzame elektriciteit

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 27 maart 2003

De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek naar bovengenoemd wetsvoorstel heeft de eer de regering de navolgende vragen en opmerkingen voor te leggen.

Onder het voorbehoud dat de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zijn beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Doel en aanleiding

Het voorliggende wetsvoorstel geeft uitvoering aan richtlijn 2001/77/EG van 27 september 2001. Deze richtlijn beoogt de opwekking van duurzaam geproduceerde elektriciteit te bevorderen. Hiertoe stelt de richtlijnen een aantal eisen aan de lidstaten die in de nationale wetgeving moeten worden geïmplementeerd. Het voorliggende wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting zijn naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie een goed voorbeeld van een geslaagde implementatie van een richtlijn in nationale wetgeving. De leden van de CDA-fractie complimenteren de regering met de kwaliteit van het voorliggende wetsvoorstel. De doelstelling van een duurzame elektriciteitsvoorziening wordt door hen ondersteund. Zij zien het huidige wetsvoorstel tegen deze achtergrond bezien als een goede stap in de juiste richting. Bij deze leden is wel de vraag opgekomen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het initiatiefvoorstel van het kamerlid Vos (kamerstukken 28 178), waarbij een wettelijke verplichting tot etikettering van elektriciteit wordt voorgesteld. Kan de regering op de verhouding tussen beide wetsvoorstellen ingaan?

De Elektriciteitswet 1998 noemt als een van haar doelstellingen de bevordering van een duurzame elektriciteitsvoorziening. Een van de instrumenten om de ontwikkeling van een duurzame elektriciteitsvoorziening dichterbij te brengen is het stimuleren van technologische verbeteringen op het terrein van duurzame energiebronnen, zoals waterstofgas en golfenergie, en daarmee verband houdende technologieën. De ontwikkeling van technologische doorbraken is echter een langdurig en kapitaalintensief proces. Het bieden van langdurige financiële zekerheid aan bedrijven en instellingen die onderzoek doen naar duurzame energiebronnen en daaraan gerelateerde technologie kan een belangrijke bijdrage leveren aan de totstandkoming van een klimaat waarin innovaties, ontdekkingen en technologische doorbraken tot stand kunnen komen. Hoe staat de regering tegenover de invoering in de Elektriciteitswet van een systeem, waarbij afnemers door middel van een toeslag op de tarieven financiële middelen beschikbaar stellen die vervolgens kunnen worden ingezet voor de financiering van technologisch onderzoek?

De leden van de Partij van de Arbeid hebben met belangstelling kennis genomen van de wijziging van de Elektriciteitswet die de Europese Richtlijn (2001/77/EG) ter bevordering van duurzame elektriciteitsopwekking implementeert. Hierbij willen deze leden opmerken dat het Nederlandse beleid veel verder gaat. Gezien de nadruk van de Richtlijn op duurzame elektriciteit en de indicatieve cijfers daarvoor, is het te betreuren dat niet beoogd wordt duurzame energie te stimuleren met verplichte streefcijfers voor alle Europese Lidstaten.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de bevordering van de opwekking van duurzame elektriciteit. Zij onderschrijven de doelstelling van de regering door middel van deze wijziging van de elektriciteitswet 1998 de opwekking van duurzame elektriciteit te bevorderen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij ondersteunen de doelstelling van het wetsvoorstel: het bevorderen van de opwekking van duurzame elektriciteit, desalniettemin hebben deze leden een aantal vragen te stellen en enige opmerkingen te maken.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel, dat ertoe strekt Richtlijn 2001/77/EG te implementeren. Het belangrijkste gevolg hiervan is dat het reeds bestaande systeem van groencertificaten wordt omgezet in een systeem van garanties van oorsprong van duurzame elektriciteit.

Met belangstelling hebben de leden van de SGP-fractie kennis genomen van het wetsvoorstel. Hoewel het gaat om het voldoen aan de implementatie van een Europese richtlijn in de Elektriciteitswet, zijn er na kennisname van de memorie van toelichting enkele vragen overgebleven

2. Richtlijnverplichtingen die niet in regelgeving omgezet worden

2.1. Artikel 3

De Europese Commissie bewaakt de voortgang, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Onder bepaalde voorwaarden kan de Commissie bindende streefcijfers geven, of, als dat van toepassing is, opleggen. Hoe hard is deze oplegging van de Commissie? In hoeverre kan een Lidstaat zich daartegen verzetten? Is het mogelijk dat Nederland, of een andere EU Lidstaat, zichzelf hogere (of lagere) streefcijfers kan opleggen of een strengere definitie kan hanteren over de bron(nen) van duurzame elektriciteit? Denkt de Nederlandse regering de streefcijfers echt te zullen halen? Hoe gaan andere Lidstaten om met deze «transpositie»? De leden van de PvdA-fractie zien graag nog een uitleg van de regering over de relatie tussen het eigen Nederlandse doel van 5% duurzame energie in 2010 en de doelstelling van 9% duurzame elektriciteit in Europees verband. Zij merken hierbij op dat 5% duurzame energie een grotere inzet vereist dan 9% duurzame elektriciteit.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de gestelde doelen van verbruik van duurzame energie zoals vermeld in de richtlijn haalbaar zijn. De aangegeven maatregelen bieden geen garantie voor de bestaande problemen aan de aanbodkant van de duurzame energiemarkt. Zij duiden de vereiste stijging van verbruik van duurzame energie van 4% in 2001 naar 9% in 2010 als erg fors.

Kan worden aangeven hoe groot de regering de kans inschat dat de genoemde maatregelen in de memorie van toelichting afdoende zijn om bovengenoemde doelstelling te halen?

Tijdens het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel MEP van 9 december 2002 (28 665, nr. 37) heeft de regering in antwoord op een vraag van GroenLinks-kamerlid Duyvendak aangegeven dat de consumptiedoelstelling van 9% duurzame energie in 2010 op grond van de richtlijn voor Nederland de facto een productiedoelstelling is. Betekent dit dat wordt gestreefd naar 0% import, om zodoende op 9% volledig binnenlands geproduceerde consumptie uit te komen, of kan het Nederlandse consumptiedoel van 9% zonder bezwaar met enkele procentpunten verhoogd worden omdat er onvermijdelijk sprake zal zijn van import? Zal in de rapportages aan de Commissie alleen het aandeel in Nederland geproduceerde duurzame energie worden vermeld? Graag een uitgebreide reactie van de regering hierop.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat in de bijlage bij de Richtlijn een nationaal indicatief streefcijfer voor Nederland is opgenomen. Hanteert de regering het percentage van 9% duurzaam opgewekte elektriciteit als doelstelling voor haar beleid, zo vragen deze leden. Onder welke voorwaarden kan de Europese Commissie dit streefcijfer omzetten in een bindend streefcijfer? Is het waar dat het streefcijfer c.q. de referentiewaarde wordt berekend door de hoeveelheid opgewekte duurzame elektriciteit uit te drukken als percentage van het totale elektriciteitsverbruik en kan op basis van de cijfers in de memorie van toelichting daarom gesteld worden dat Nederland nu op een referentiewaarde van slechts 2% zit, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Kan de regering kwantificeren of de vijf categorieën maatregelen die zij heeft genomen naar verwachting voldoende zijn om desondanks het streefcijfer van 9% in 2010 te behalen, gelet op de vermageringskuur die het fiscale en subsidieinstrumentarium heeft ondergaan per 1 januari jl., zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

In de paragraaf over artikel 3 beschrijft de regering de methoden waarmee Nederland probeert het verbruik van hernieuwbare energiebronnen te stimuleren. De leden van de SGP-fractie staan op zichzelf zeer positief tegenover deze doelstelling. In hoeverre verwacht de regering dat de vijf genoemde regelingen ook daadwerkelijk in een goede samenhang aan de Europese verwachtingen voldoen? Betekenen de vijf verschillende methoden niet juist een belemmering voor een helder zicht op de regels met betrekking tot duurzame elektriciteit?

Acht de regering de voor Nederland gegeven indicatieve streefcijfers haalbaar onder de huidige regelingen?

2.2. Artikel 6

Windenergie blijft een belangrijke nationale bron van duurzame elektriciteit. Het huidige beleid is gericht op de ontwikkeling van windenergie. In de praktijk blijft de groei van met windmolens geproduceerde elektriciteit nogal achter. Deze gang van zaken baart de leden van de CDA-fractie nogal zorgen. Met belangstelling hebben zij dan ook kennis genomen van het lopende MDW-project dat is gericht op het wegnemen van knelpunten. Deze leden willen graag worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot dit project. Wanneer worden de eerste concrete stappen gezet voor het oplossen van de gesignaleerde knelpunten? Aan welke oplossingsrichtingen wordt gedacht?

In de memorie van toelichting wordt onder meer aangegeven dat windenergie in de exclusieve economische zone zal worden gestimuleerd door het toegankelijk maken van «sommige» financiële instrumenten. Welke instrumenten worden respectievelijk wel en niet toegankelijk gemaakt? Welke criteria worden bij de beoordeling hiervan gehanteerd? Wat is overigens naar de beste inschatting van de regering het potentieel aan windenergie dat in de exclusieve economische zone redelijkerwijs nog kan worden ontwikkeld? Welke potentie bieden andere duurzame opwektechnieken, zoals de opwekking van energie met golven en getijdencentrales, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de Partij van de Arbeid vinden het een gemiste kans dat in Artikel 6 dat gaat over het wegnemen van belemmeringen voor verhoging van de productie van duurzame elektriciteit ook niet wordt opgenomen: het weghalen van ruimtelijke ordeningsbarrières. Wellicht moet dit in andere wetgeving zijn beslag vinden. Maar het is duidelijk dat het huidige ruimtelijke ordeningsbeleid op land en op zee verbeterd moet worden. Dit is vooral nodig om vooruit te lopen op de komst van golf- en getijdensystemen, grootschalige zonne- of waterstofsystemen en besparingsmaatregelen in de bouw. De leden van de PvdA-fractie vinden dat er ruim baan moet komen voor duurzame energie.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd wanneer de MDW-verkenning naar de vereenvoudiging van de procedures voor windprojecten naar de kamer komt. Ook wil zij graag weten wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de motie Vendrik c.s. over windenergie op zee (28 600 XIII, nr. 31). Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de mogelijkheid van windlocaties op terreinen van de overheid, zoals genoemd in de memorie van toelichting?

De belangrijkste problemen in het vergroten van het aanbod van duurzame energie ligt volgens de memorie van toelichting in de sfeer van de ruimtelijke ordening, alsmede in de sfeer van de investeringszekerheid. Komt naar de mening van de regering de aanleg van grootschalige windmolenparken in aanmerking voor de inzet van de Rijksprojectenprocedure, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

2.3. Artikel 7

2.3.1. Aansluiting en aansluitkosten

Naast administratieve knelpunten lijken er ook problemen te bestaan op het punt van de aansluiting van nieuwe of grotere windturbines op de door netbeheerders beheerde elektriciteitsnetten, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Een van de gevolgen van de liberalisering van de energiesector lijkt te zijn dat netbeheerders terughoudender worden in het doen van investeringen in netuitbreidingen. Pas wanneer er in de optiek van de netbeheerders de zekerheid bestaat dat op een nieuw aan te leggen net voldoende afnemers zullen worden aangesloten en derhalve genoeg inkomsten zullen worden gegenereerd voor een rendabele exploitatie van het betreffende deel van het net, zo lijkt de praktijk thans te zijn, zullen netbeheerders tot uitbreiding van hun netten overgaan. Deze gang van zaken, die wijst op een toenemende economische oriëntatie van de netbeheerders, heeft als bezwaar dat daarmee de situatie kan ontstaan dat netbeheerders lang wachten met het uitbreiden van een net met als gevolg dat nieuwe verzoeken tot aansluitingen of extra transportcapaciteit niet of slechts op lange termijn kunnen worden gehonoreerd. Met name producenten van windenergie lijken nogal eens met deze problematiek te worden geconfronteerd. Is de regering bekend met situaties waarbij de netbeheerder gevraagde aansluitingen en/of verzoeken om transportcapaciteit weigert bij gebreke van voldoende netcapaciteit? Zo ja, om wat voor gevallen gaat het? Hoe denkt de regering deze problematiek op te lossen en in de toekomst te voorkomen? Kan de regering de netbeheerders, indien nodig, dwingen tot netuitbreidingen? Een uitgebreide reactie van de regering wordt op prijs gesteld.

De terughoudendheid van netbeheerders tot netuitbreidingen over te gaan kan resulteren in een tekort aan transportcapaciteit. Artikel 7, eerste lid, van de richtlijn biedt de mogelijkheid in de nationale regelgeving te bepalen dat (schaarse) transportcapaciteit bij voorrang wordt toegewezen aan producenten van duurzame elektriciteit. Hoe staat de regering tegenover het opnemen van regels inhoudende dat bij een schaarste aan beschikbare transportcapaciteit duurzaam geproduceerde elektriciteit bij voorrang wordt getransporteerd?

In de memorie van toelichting wordt onder meer uitgebreid ingegaan op de toerekening van kosten verband houdende met netverzwaringen en diepe aansluitkosten. Op grond van de huidige wetgeving worden de kosten van deze netaanpassingen via de transporttarieven verhaald bij alle afnemers. Artikel 7, derde lid, van de richtlijn biedt de mogelijkheid te kiezen voor een systeem waarbij de kosten van netverzwaringen en andere netaanpassingen ten laste komen van de netbeheerders. In de memorie van toelichting wordt weliswaar gesteld dat voor dit systeem niet wordt gekozen en dat het huidige systeem van verrekening van deze kosten via de transporttarieven prevaleert, maar uit de toelichting wordt niet duidelijk op grond van welke overwegingen deze keuze voor het huidige systeem wordt ingegeven. Waarom wordt niet gekozen voor een methodiek waarbij de netbeheerders de lasten van netaanpassingen moeten dragen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zijn er landen die wel voor deze optie hebben gekozen? Zo ja, welke landen zijn diten op basis van welke overwegingen?

In de Elektriciteitswet 1998 is opgenomen dat aansluittaken zijn voorbehouden aan netbeheerders en particuliere netbeheerders. De regering wijst er in de memorie van toelichting op dat de Elektriciteitswet 1998 het een netbeheerder toestaat aansluittaken uit te besteden aan een derde. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie is deze opvatting niet correct. Aan de netbeheerders zijn in artikel 16, eerste lid 1, van de Elektriciteitswet een aantal taken opgedragen die zij moeten uitvoeren. Een van deze op netbeheerders rustende taken, verwezen wordt naar artikel 16, eerste lid, onderdeel e van de Elektriciteitswet, is het aansluiten van derden op het door hun beheerde net. Uit artikel 16, derde lid, van de Elektriciteitswet blijkt, dat het verrichten van deze aansluittaken een exclusieve taak is van de netbeheerder, waarop slechts voor particuliere netbeheerders een uitzondering is gemaakt. Een aantal werkzaamheden ter uitvoering van de in artikel 16, eerste lid, van de Elektriciteitswet genoemde taken mag de netbeheerder evenwel onder volledig behoud van zijn verantwoordelijkheid, zo blijkt uit artikel 16, vijfde lid, van de Elektriciteitswet, uitbesteden aan derden. Artikel 16, vijfde lid, van de Elektriciteitswet bevat een limitatieve opsomming van taken die een netbeheerder mag uitbesteden. In dit artikel wordt het verrichten van aansluittaken, opgenomen in artikel 16, eerste lid 1 onderdeel e van de Elektriciteitswet, evenwel niet genoemd. Hieruit moet dan toch de conclusie volgen dat de huidige Elektriciteitswet 1998 niet toestaat dat een netbeheerder aansluittaken uitbesteed aan derden. Graag een reactie van de regering hierop.

Moeten de leden van de CDA-fractie evenwel begrijpen uit de opmerking van de regering dat zij het wenselijk acht de wet zodanig aan te passen dat aansluittaken door de netbeheerders wel kunnen worden uitbesteed ex artikel 16, vijfde lid van de Elektriciteitswet? Zo ja, op grond van welke overwegingen? In dit verband wijzen deze leden graag op de mogelijkheid die artikel 7 van de richtlijn biedt om afnemers, zoals producenten van duurzame elektriciteit, de bevoegdheid te geven zelf opdracht te laten geven de (feitelijke) aansluitwerkzaamheden op basis van een openbare aanbestedingsprocedure te laten verrichten. De hieruit voortvloeiende marktwerking kan resulteren in lagere kosten voor een aansluiting op een net. Aangezien veel klachten uit de sector betrekking hebben op de hoge kosten van aansluitingen kan de optie van een openbare aanbesteding een belangrijke bijdrage leveren aan het oplossen van deze problemen. De leden van de CDA-fractie staan dan ook positief tegenover het opnemen van de mogelijkheid van een openbare aanbesteding van aansluitingen door de afnemer in de wet. Is de regering bereid de Elektriciteitswet 1998 zodanig aan te passen dat afnemers de mogelijkheid krijgen de aansluitwerkzaamheden op basis van een openbare aanbesteding te laten verrichten?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de «verantwoordelijkheid voor de aansluiting» zich verhoudt tot de verschillende energie-infrastructuur instrumenten (EPL, BAEI, OEI). Waarom is daar geen melding van gemaakt? Met een goede energie-infrastructuur wordt al een belangrijke stap gemaakt richting duurzame energie.

De regering stelt dat het mogelijk is voor iedere categorie afnemers een standaardaansluiting te definiëren op basis van het door de afnemers gewenste aansluitvermogen en het daarbij behorende spanningsniveau aan de netzijde van de aansluiting. Vanwege het feit dat binnen een afnemerscategorie iedereen onder gelijke voorwaarden recht op toegang tot het net heeft is er een reden voor het verlenen van voorrang. De leden van de VVD-fractie zijn echter benieuwd of een dergelijk systeem wel zou kunnen gelden tussen afnemerscategorieën?

Waarom is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid op grond van artikel 7, derde lid, van de richtlijn om de aansluitkosten van duurzame energie-installaties geheel of gedeeltelijk ten laste te leggen van de transmissie- en distributienetbeheerders? Dit zou betekenen dat deze kosten maatschappelijke kosten worden, die via de transporttarieven over alle aansluitingen worden verrekend. Is de regering met de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat vanuit het publieke belang van hernieuwbare energie een dergelijke geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van de aansluitkosten voor hernieuwbare energiebronnen te rechtvaardigen is? Is bekend welke lidstaten dit onderdeel van de Europese richtlijn wel zullen implementeren in nationale wetgeving?

2.3.2. Artikel 7 overig

De leden van de CDA-fractie maken zich ernstig zorgen over de negatieve gevolgen die het systeem van programmaverantwoordelijkheid heeft voor producenten van duurzaam opgewekte elektriciteit. Duurzaam opgewekte elektriciteit wordt veelal opgewekt met behulp van zogeheten niet-regelbare energiebronnen, zoals windenergie, zonne-energie en energie opgewekt uit golven. Het systeem van programmaverantwoordelijkheid bepaalt dat iedere producent vooraf voor een bepaalde periode moet opgeven hoeveel elektriciteit hij zal invoeden op het net. Bij afwijking van de daadwerkelijk op het net ingevoede elektriciteit ten opzichte van de vooraf opgegeven (geschatte) hoeveelheid elektriciteit volgt een zogeheten boete voor onbalans. Aangezien een belangrijk deel van de duurzaam opgewekte elektriciteit wordt opgewekt met niet-regelbare bronnen zullen producenten worden geconfronteerd met hoge boetes voor onbalans. Het huidige systeem van programmaverantwoordelijkheid werkt daarmee belemmerend voor de productie van duurzaam opgewekte elektriciteit. Een mogelijke oplossing voor dit probleem zou kunnen zijn dat producenten die elektriciteit produceren met behulp van niet-regelbare bronnen worden afgerekend op basis van een vooraf bepaald «productieprofiel» in plaats van per dag in te dienen programma's. Hiertoe zou naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie wel de Elektriciteitswet moeten worden gewijzigd. Is de regering hiertoe bereid?

De directeur van de Dte heeft in het kader van de evaluatie Tarievencode voorgesteld voor kleine zelfopwekkers (kleinverbruikers) een nultarief voor systeemdiensten in te voeren. Deze leden ondersteunen deze gedachte. Enerzijds beperkt dit de administratieve lasten, anderzijds stimuleert het kleinverbruikers zelf kleine opweksystemen, zoals zonnecellen, te plaatsen. Is de regering bereid de suggestie van een nultarief voor systeemdiensten voor kleinverbruikers over te nemen?

De leden van de VVD-fractie vragen wat er wordt bedoeld met de bepaalde gevallen waarin producenten van duurzame energie kostenvoordelen kunnen genieten. In welke gevallen geldt dat? Kunnen alle producenten daarvan genieten? Hoe groot zijn deze kostenvoordelen? Worden derhalve alle duurzame energie producenten bevoordeeld, conform het tweede deel van artikel 7, zesde lid van de richtlijn? Als dit zo is acht de regering dit wenselijk voor een correcte marktverhouding?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe er voor gezorgd wordt dat er geen benadeling is van duurzame bronnen in perifere gebieden zie artikel 7, zesde lid, tweede deel van de richtlijn. Dit wordt in de memorie van toelichting nu erg eng uitgelegd als: geen nadeel ten opzichte van producenten van niet-duurzame energie-installaties die zijn aangesloten op hetzelfde net. Bij windlocaties op zee, in kustgebieden of andere afgelegen windrijke locaties kan het zo zijn dat hier geen andere aansluitingen zijn zodat een vergelijking hiermee niet mogelijk is. Moet artikel 7, zesde lid van de richtlijn niet zo geïnterpreteerd worden dat er geen benadeling is ten opzichte van niet-perifere locaties? Zo nee, waarom niet?

In de memorie van toelichting staat dat producenten die duurzame energie opwekken «in bepaalde gevallen kostenvoordelen kunnen genieten». Op wat voor kostenvoordelen wordt hier gedoeld, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Op welke termijn zal onderzocht worden hoe groot de werkelijk uitgespaarde netkosten van aansluiting van duurzame energiebronnen op het laagspanningsnet zullen zijn en welke korting op de nettarieven daarom gerechtvaardigd is? Op basis van welk onderzoek is de regering nu tot een korting van 0,1 eurocent per kWh gekomen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of artikel 7 van de richtlijn ruimte biedt om via de aansluit- en transporttarieven producenten te bevoordelen die vormen van duurzaam opgewekte elektriciteit aanbieden welke (nog) niet in aanmerking komen voor de bestaande fiscale en subsidieregelingen. Zij denken hierbij aan producenten van elektriciteit uit gasexpansie, of projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van restwarmte.

Biedt artikel 7 van de richtlijn ruimte om de transporttarieven te differentiëren naar de mate waarin producenten bij de opwekking energieverliezen weten te voorkomen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

3. Richtlijnverplichtingen die door dit wetsvoorstel in regelgeving omgezet worden

Het wetsvoorstel beoogt een passage uit de Elektriciteitswet te halen waarin de afnameverplichting van duurzame energie staat. Dit is tegen de wens in van de leden van de Partij van de Arbeid. Deze leden merken op dat dit artikel van de wet weliswaar «slapend» is, maar het eruit halen gaat te ver. Deze leden willen het artikel juist achter de hand houden in het geval dat andere maatregelen toch blijken te falen. Dit is zeker niet onrealistisch, omdat Nederland alleen met veel moeite de doelstelling voor duurzame energie kan halen. Volgens hen is het ook niet nodig dit artikel te schrappen, want de vervangende tekst kan best ergens anders staan.

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de het uitgangspunt van de regering dat niet wordt gekozen voor een verplichte afname van duurzame energie. Zij zouden dit als niet wenselijk en niet reëel willen typeren.

Lidstaten zijn op grond van de richtlijn verplicht elkaars garanties van oorsprong wederzijds te erkennen. Hoe gaat de controle hierop in zijn werk, wie houdt er toezicht op dat deze uitwisseling op een betrouwbare manier plaatsvindt, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

Een van de eisen die artikel 5 stelt is dat de garantie van de oorsprong voldoet aan de voorwaarden «objectief, transparant, en niet-discriminerend». De regering behandelt deze eisen niet. Gezien artikel 6 van de richtlijn, lijkt het de leden van de SGP-fractie wel van belang dat dit gebeurt. Kan de regering aangeven op welke manier de Nederlandse wetgeving aan deze beoordelingscriteria is getoetst?

4. Verhouding met andere Nederlandse regelgeving

Op welke termijn wordt bezien of de productie van duurzaam gas gestimuleerd moet worden, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

In de paragraaf over de Gaswet schrijft de regering: «Of de stimulering van de productie van duurzaam gas noodzakelijk is en hoe die stimulering vormgegeven zou moeten worden, wordt nog bezien.» De leden van de SGP-fractie vernemen graag of en op welke manier er op Europees niveau aandacht is voor duurzaam gas. Tevens horen zij graag wanneer de regering met een standpunt komt over dit onderwerp.

5. Uitvoering

5.1. Import

Hoewel de garanties van oorsprong een belangrijke stap zijn in de richting van het creëren van een level playing field voor duurzame energie in Europa, is deze situatie nog lang niet bereikt. Vooralsnog zijn de stimuleringssystemen niet op elkaar afgestemd. Daarom willen de leden van de PvdA-fractie de regering vragen spoedig de Nederlandse maatregelen daadwerkelijk in te zetten. Zij doelen daarbij op de ministeriele regelingen voor de MEP, een spoedige goedkeuring van de MEP door de eerste kamer en een spoedige publicatie van de toegezegde extra controle eisen voor de import van duurzame energie, met het oog op inwerkingtreding gelijktijdig met de invoering van de MEP.

De regering heeft in het wetgevingsoverleg over de MEP op 17 december 2002 toegezegd dat zij voor import uit biomassastroom als aanvullende eis willen stellen dat niet alleen transportcapaciteit op het landsgrensoverschrijdende net is gereserveerd, maar ook dat elektriciteit daadwerkelijk uit het land van productie naar Nederland wordt getransporteerd. Hoe staat het met de uitwerking van deze toezegging, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Hoe valt deze aanvullende eis te combineren met het systeem van garanties van oorsprong?

Op welke wijze wordt in het wetsvoorstel omgegaan met de mogelijkheid dat landen na 27 oktober 2003 de bepaling van garanties van oorsprong nog niet in hun nationale wetgeving hebben geïmplementeerd, zo vragen de leden van de D66-fractie. Welke status heeft de geïmporteerde duurzame elektriciteit uit deze landen na 27 oktober en wat zijn de consequenties voor de bedrijven die momenteel elektriciteit uit die landen importeren? Zijn er landen waarvan vermoed wordt, dat die de regelgeving niet op tijd in hun nationale wetgeving hebben opgenomen, zo ja, welke zijn dat?

De garantie van oorsprong bevat gegevens waarmee wordt aangetoond dat een bepaalde hoeveelheid duurzame elektriciteit is opgewekt. Met het oog op de nationale streefcijfers voor duurzame elektriciteit vragen de leden van de ChristenUnie-fractie op welke wijze kan worden gemonitord wat de herkomst is van de duurzame elektriciteit nu er sprake zal zijn van geharmoniseerde Europese garanties van oorsprong. Kunnen producenten van in het buitenland opgewekte duurzame elektriciteit een garantie van oorsprong in Nederland behalve verhandelen ook aanvragen?

5.2. Uitvoering overig

Als het gaat om garanties van oorsprong, waarom staat er niets in het wetsvoorstel over de garantie dat het om nieuwe installaties moet gaan? Is er een bepaald jaartal dat van toepassing is om in aanmerking te komen voor groencertificaten? Komen «oude» installaties in aanmerking voor groencertificaten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Artikel 77 (of 77c) zegt daar niets over.

De leden van de VVD-fractie spreken hun zorg uit over de procedure waarbij de netbeheerder vaststelt of de installatie geschikt is voor duurzame energie. Een groeiend marktaandeel zorgt ongetwijfeld voor toenemende administratieve lasten. Graag een reactie van de regering hieromtrent.

Is het juist te veronderstellen dat de eis die wordt gesteld in artikel 5, derde lid van de richtlijn (n.l. dat garanties van oorsprong in het geval van waterkracht ook het vermogen moeten aangeven) wordt uitgewerkt per ministeriële regeling conform artikel 77c, onderdeel b? Zo niet, waar in het wetsvoorstel wordt dit wel geregeld, zo vragen de leden van de GreonLinks-fractie. Waarom worden voor niet-zuivere biomassa en waterkracht, hoewel zij geen aanspraak kunnen maken op fiscale voordelen, nog wel groencertificaten afgegeven? Waartoe dienen deze groencertificaten?

Niet-zuivere biomassa komt op dit moment niet voor groencertificaten in aanmerking; komt niet-zuivere biomassa straks wel voor garanties van oorsprong in aanmerking? Zo ja, hoe kan straks met het systeem van garanties van oorsprong de niet-zuivere biomassa worden onderscheiden van zuivere biomassa (bijvoorbeeld om daar verschillende subsidiebedragen per kilowattuur aan te kunnen verbinden)? Is het mogelijk met de garanties van oorsprong verschillende soorten biomassa te onderscheiden, bijvoorbeeld dierlijk en plantaardig, vuil en schoon etc? Zo ja, hoe?

In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat bij implementatie van de richtlijn geen bijkomende eisen meer aan garanties van oorsprong gesteld kunnen worden om de betrouwbaarheid van meetgegevens en productiewijze te waarborgen. Om wat voor bijkomende eisen zou het kunnen gaan?

Welke kosten zijn verbonden aan het elektronisch systeem voor het uitgeven en innemen van garanties van oorsprong en hoe worden deze gedekt, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Aan welke lange termijn investeringen die de garantiebeheerinstantie moet doen moet worden gedacht? Valt het functioneren van de garantiebeheerinstantie rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Op welke wijze is er in voorzien dat de Kamer controle kan uitoefenen op het toezicht dat de minister uitoefent op de garantiebeheersinstantie, zo vragen zij. Deze leden vragen of de minister de Kamer zal informeren over het reilen en zeilen van het systeem, bijvoorbeeld aan de hand van het jaarlijkse verslag dat de garantiebeheerinstantie hem toestuurt.

Hoe wordt gewaarborgd dat de meetgegevens over de hoeveelheid duurzaam geproduceerde elektriciteit betrouwbaar zijn, zo vragen de leden van de ChristenUnie. Waarom wordt deze taak losgekoppeld van de netbeheerder i.c. de garantiebeheersinstantie, zo vragen zij.

Voorts vragen zij hoe vaak het in de praktijk is voorgekomen dat de netbeheerder de installatie van een producent die groencertificaten aanvroeg daadwerkelijk ging bekijken. In welke gevallen bestaat hiertoe aanleiding, zo vragen zij.

Uit de door de regering gegeven toelichting over certificaten van oorsprong en groencertificaten wordt het de leden van de SGP-fractie niet geheel duidelijk hoe de verhouding tussen deze begrippen is. Zijn beide begrippen onderling volledig uitwisselbaar? Komt de net ingevoerde term groencertificaten door dit wetsvoorstel weer te vervallen? Hoe verhoudt dit zich tot overweging 11 bij de richtlijn dat een duidelijk onderscheid gemaakt moet worden tussen garanties van oorsprong en verhandelbare groene stroomcertificaten?

II Artikelen

Artikel I, onderdeel A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel x wordt gesproken over invoeding op «het net». Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat met de term «het net» wordt bedoeld een net beheert door een netbeheerder oftewel een openbaar net? Zo ja, van waar deze beperking tot openbare netten? Waarom komt duurzaam opgewekte elektriciteit die wordt ingevoed op een particulier net als bedoeld in artikel 15 eerste en tweede lid niet in aanmerking voor de verlening van garanties van oorsprong?

Artikel I, onderdeel B

Artikel 7, vierde lid, van de richtlijn spreekt over een «volledige en gedetailleerde raming van de kosten van de aansluiting». Teneinde elk misverstand te voorkomen achten de leden van de CDA-fractie het wenselijk dat uit artikel 23 Elektriciteitswet expliciet blijkt dat de netbeheerders een volledige en gedetailleerde opgave van kosten van de aansluitwerkzaamheden moet geven aan de afnemer. De regering wordt daarom verzocht in de voorgestelde laatste volzin van artikel 23, eerste lid 1 van de Elektriciteitswet expliciet tot uitdrukking te brengen dat de aldaar bedoelde «opgave» een volledige en gedetailleerde opgave van de uit te voeren werkzaamheden moet zijn.

Artikel I, onderdeel F

Artikel 73

In artikel 73, tweede lid, wordt gesproken over «distributeurs». De Elektriciteitswet 1998 hanteert doorgaans de term «leverancier». Is bewust gekozen voor een afwijkende terminologie, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Indien dit niet het geval is, wordt de regering verzocht de term «distributeurs» te vervangen door «leveranciers». Waarom wordt overigens in dit artikel slechts gesproken over producenten en distributeurs. Ook handelaren kunnen immers belangen hebben die zich niet goed verdragen met de gewenste onafhankelijkheid van de in dit artikel bedoelde instantie.

Producenten moeten aanvragen voor garanties van oorsprong indienen bij de door de minister krachtens artikel 73 Elektriciteitswet aangewezen garantiebeheersinstantie. Dit impliceert dat de aanwijzing van een bepaalde instelling als garantiebeheersinstantie officieel bekend moet worden gemaakt. Publicatie van het aanwijzingsbesluit in de Staatscourant lijkt daartoe de aangewezen weg. De regering wordt verzocht in artikel 73 een dergelijke bekendmakingplicht op te nemen.

Artikel 74

Artikel 74 van de Elektriciteitswet bepaalt dat een garantie van oorsprong bij uitsluiting aantoont dat een bepaalde hoeveelheid elektriciteit duurzaam is opgewekt. Tegenbewijs, zo bevestigt ook de memorie van toelichting, is niet toegelaten. Dit roept de vraag op hoe om te gaan met op de garantie van oorsprong vermelde foute gegevens? Hoe te handelen, indien een garantie van oorsprong een totaal van slechts 100 kWh duurzaam opgewekte elektriciteit vermeld, terwijl op basis van de door een netbeheerder geverifieerde meterstanden kan worden vastgesteld dat in werkelijkheid niet 100 kWh maar 1000 kWh elektriciteit duurzaam is opgewekt. Het komt de leden van de CDA-fractie zinvol voor het genoemde artikel aan te vullen met een bepaling waarin is opgenomen een regeling op grond waarvan eventuele fouten in afgegeven garanties van oorsprong kunnen worden hersteld.

Artikel 76

Het bepaalde in artikel 76, eerste lid, onderdeel b van de Elektriciteitswet wekt de indruk dat de aangewezen garantiebeheersinstantie zelfstandig kan beslissen de haar opgelegde taak, zijnde het beheren van het elektronisch systeem voor het innemen en uitgeven van garanties van oorsprong, te beëindigen. Naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie is de garantiebeheersinstantie evenwel niet bevoegd zelf te bepalen of zij de haar opgedragen taak, zijnde het beheren van het elektronisch systeem van garanties van oorsprong, al dan niet wenst te continueren. De uitvoering van deze taak is immers een aan de garantiebeheersinstantie bij wet opgedragen verplichting. De garantiebeheersinstantie is derhalve niet bij machte eenzijdig te beslissen tot beëindiging van deze bij wet opgedragen taak. Tegen deze achtergrond bezien geven zij de regering in overweging artikel 76, eerste lid, onderdeel b zodanig aan te passen dat daaruit blijkt dat de garantiebeheersinstantie de minister kan verzoeken de in artikel 73, tweede lid, van de lektriciteitswet bedoelde aanwijzing binnen een redelijke termijn in te trekken.

Artikel 77

In het derde lid van artikel 77 Elektriciteitswet wordt gesproken over een producent of zijn gemachtigde. De leden van de CDA-fractie vragen waarom in dit artikel expliciet wordt gesproken over een gemachtigde. Is hier geen sprake van een overbodige toevoeging? Is het aanvragen van garanties van oorsprong een persoonlijk recht van de producent dat in beginsel niet kan worden overgedragen aan een derde?

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat artikel 77 taalkundig onjuist is. De term «overlegt» in het tweede en derde lid behoort te worden gewijzigd in «legt over».

Artikel 77b

Uit de toelichting op artikel 77b blijkt dat dit artikel een wel erg impliciete bevoegdheid bevat tot het intrekken van garanties van oorsprong in geval van fraude en andere vormen van misbruik van garanties van oorsprong. De leden van de CDA-fractie achten het voorgestelde artikel onvoldoende duidelijk. Uit het artikel blijkt niet welke persoon tot het intrekken van garanties van oorsprong bevoegd is, op basis van welke criteria garanties van oorsprong kunnen worden ingetrokken, alsmede welke rechtsbescherming wordt geboden. De regering wordt dan ook dringend verzocht het voorgestelde wetsartikel te herzien. Zij hechten er aan dat in het betreffende wetsartikel uitdrukkelijk wordt bepaald dat de minister van economische zaken bevoegd is tot intrekking van certificaten in het geval van fraude en andere situaties van misbruik. Deze bevoegdheid mag evenwel worden gemandateerd aan de garantiebeheersinstantie. In het wetsartikel moet in ieder geval worden vastgelegd dat intrekking van garanties van oorsprong slechts geschiedt op basis van objectieve, niet-discriminerende en bekendgemaakte criteria. Intrekking dient bij besluit plaats te vinden, opdat daarmee rechtsbescherming bij de bestuursrechter mogelijk wordt. Het grote financiële belang dat bij intrekking van certificaten van oorsprong gemoeid kan zijn rechtvaardigt een dergelijke beroepsprocedure. Voorts komt het deze leden wenselijk voor dat in het betreffende wetsartikel een aantal indicatieve situaties (zoals fraude en het ontbreken van de vereiste gegevens) worden aangeduid die intrekking van garanties van oorsprong rechtvaardigen.

Artikel 77c

Artikel 77c bevat een wettelijke grondslag voor de op te stellen ministeriële regeling. Deze regeling bevat weliswaar een uitwerking van gedetailleerde en technische elementen. Echter, met de uitwerking van deze gedetailleerde en technische onderwerpen, zoals de gebruiksmogelijkheden van garanties van oorsprong en de verhandelbaarheid, zijn voor de betrokken producenten, leveranciers, handelaren en afnemers grote belangen gemoeid. De diversiteit van de betrokkenen en de grote financiële belangen die gemoeid zijn met deze uitvoeringsregeling rechtvaardigen een zorgvuldige wijze van totstandkoming van deze ministeriële regeling. Om deze redenen hechten de leden van de CDA-fractie er sterk aan dat in de wet wordt vastgelegd dat bedoelde uitvoeringsregeling pas tot stand zal worden gebracht respectievelijk gewijzigd na overleg met representatieve organisaties van netgebruikers en netbeheerders.

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels gesteld worden voor de wijze waarop de netbeheerder vaststelt of de installatie van de producent geschikt is voor de opwekking van duurzame energie, op een manier die vergelijkbaar is met het bestaande systeem bij de regeling groencertificaten. Op dit moment komt alleen energie uit zuivere biomassa in aanmerking voor groencertificaten, dat wil zeggen, biomassa die niet is bijgemengd met een andere brandstof of afval. Hoe wordt bij het systeem van garanties van oorsprong gegarandeerd dat bij niet-zuivere biomassa (dus mengstromen) alleen het biomassadeel in aanmerking komt voor certificaten, zo vragen de leden van de GroenLinksfractie.

Bij een windmolen hoef je nadat je hebt vastgesteld dat het een windmolen is, alleen te controleren hoeveel stroom hij opwekt; hoe verloopt de controle voor het aantal opgewekte kilowatturen bij niet-zuivere biomassa; hoe is duidelijk hoeveel kilowatturen van het biomassadeel afkomstig zijn?

Kan het zo zijn dat elke installatie waarin energie wordt opgewekt uit verbranding, kan worden aangemerkt als een duurzame energie-installlatie, omdat de mogelijkheid bestaat hierin biomassa te verbranden? De richtlijn schrijft voor dat op de garanties van oorsprong de plaats van productie moet zijn vermeld. Op welk detailniveau zal deze plaatsaanduiding worden vereist (postcode, stad, regio etc)?

Artikel I, onderdeel I

In artikel 85, eerste lid, van de Elektriciteitswet wordt verwezen naar artikel 95c. Ten gevolge van een amendement ingediend tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot bevordering van de milieukwaliteit (MEP) is bedoeld artikel 95c gewijzigd in artikel 95d, zo merken de leden van de CDA-fractie op.

De voorzitter van de commissie,

De Grave

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), de Grave (VVD), voorzitter, de Haan (CDA), Remkes (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Blok (VVD), ten Hoopen (CDA), Slob (CU), van den Brink (LPF), Duyvendak (GL), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Samsom (PvdA) en Van Dam (PvdA).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), van Beek (VVD), van der Hoeven (CDA), Örgü (VVD), van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Mastwijk (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GL), Van Miltenburg (VVD), de Vries (CDA), van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), van den Brand (GL), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Lazrak (SP), de Ruiter (SP), Eerdmans (LPF), de Pater-van der Meer (CDA), Nicolaï (VVD), Smeets (PvdA), van Heteren (PvdA), Hofstra (VVD), Giskes (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Dijken (PvdA), Waalkens (PvdA),

Naar boven