Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28780 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28780 nr. 4 |
Vastgesteld 3 juli 2003
De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissies voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij2, voor Economische Zaken3 en voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer4 hebben een aantal vragen aan de regering voorgelegd over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Effectiviteit energiebesparingsbeleid in de glastuinbouw» (kamerstuk 28 780, nr. 2).
De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 juli 2003.
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,
B. M. de Vries
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Meijer
De Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,
De Grave
De griffie van de commissie voor de Rijksuitgaven,
Van der Windt
Welke onderzoeken met betrekking tot het energiegebruik in de glastuinbouw vinden op dit moment plaats en welke onderzoeken zullen op korte termijn starten? Wanneer zijn de resultaten van de verschillende onderzoeken bekend?
Momenteel loopt er een onderzoekprogramma dat geheel gericht is op het energiegebruik in de glastuinbouw. Dit programma wordt voor de helft door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) gefinancierd en voor de helft door het Productschap Tuinbouw (PT). Voor de periode 1998–2008 is er jaarlijks een budget van 4,5 miljoen euro.
Centraal doel van het onderzoek is de telers in staat te stellen om de energiedoelen uit het convenant «Glastuinbouw en Milieu» (Glami) in 2010 te realiseren. Gelet op het brede spectrum van gewassen in de glastuinbouw met eigen energiekarakteristieken, vindt onderzoek plaats bij een veelheid aan gewassen, zodat het energiebesparingpotentieel over de volle breedte van de glastuinbouw aangesproken wordt.
Het energieonderzoek wordt uitgevoerd door diverse instellingen (vnl. TNO, KEMA en instellingen behorend bij Wageningen-Universiteit&Researchcentre: IMAG, PRI, LEI en PPO (plantaardig praktijk onderzoek)). Met het oog op de gewenste snelle implementatie, hebben de meeste onderzoeksprojecten een looptijd van een jaar. Een volledig overzicht van afgerond en lopend onderzoek dat gefinancierd wordt door LNV en PT is beschikbaar op de sitewww.tuinbouw.nl.
De belangrijkste onderwerpen zijn temperatuurintegratie (een betere benutting van zonne-energie, waarbij de stookbehoefte verminderd wordt), benutting van duurzame energie van de zon (het opvangen en opslaan van zomerwarmte voor gebruik in de winter met aquifers en warmtepompen), bio-olie (waarmee een deel van de fossiele brandstof vervangen kan worden door duurzame energie), onderzoek naar fotovoltaische energie heeft uitgewezen vooralsnog geen praktische betekenis te hebben, benutting van wind met een nieuw concept (kasgeïntegreerde windmolens) wordt binnenkort in onderzoek genomen. Verder loopt er onderzoek naar een betere benutting van CO2 (noodzakelijke bouwstof voor de gewasgroei), vocht (een limiterende factor voor verdere energiebesparing met nieuwe kassystemen) en het gebruik van energiebesparende schermen. Ook zijn er onderzoeksprojecten die gericht zijn op een betere benutting van assimilatie- en zonlicht met als doel een lager energiegebruik.
Een haalbaarheidsonderzoek naar de mogelijkheden van brandstofcellen in de glastuinbouw is gestart. Onderzoek naar een optimaler gebruik van fossiele energie door middel van microgasturbines loopt. Hierbij worden warmte en CO2 benut in de glastuinbouw en elektriciteit geproduceerd voor het openbare net.
Ten aanzien van energiebesparende kasconcepten is onderzoek afgerond.
Momenteel is het onderzoek naar het gedrag van telers ten aanzien van hun energiegebruik in concept gereed. De resultaten tonen een gevarieerd beeld van groepen telers. Een deel van de telers heeft de doelen voor 2010 al bereikt of zal ze met een beperkte inspanning bereiken en een ander deel zal nog grote inspanningen moeten plegen. De ontwikkeling van het energiegebruik en de energie-efficiëntie in de glastuinbouw wordt jaarlijks gemonitoord en gepubliceerd (in het LEI-rapport «Energie in de glastuinbouw van Nederland, ontwikkelingen in de sector en op de bedrijven»).
Wanneer kan de Tweede Kamer het contra-rapport over effectiviteit van energiebesparing in de glastuinbouw verwachten?
Er is geen sprake van zoiets als een contrarapportage. De situatie is als volgt. De Algemene Rekenkamer heeft in haar onderzoek ex post conclusies getrokken over de effectiviteit van het beleid. Rondom de toepasbaarheid van de gehanteerde methode en dus ook over een aantal conclusies van het rapport bestaan echter vragen. Het is daarom goed dat hierover een wetenschappelijk debat plaatsvindt. Het is immers mijn ambitie om ex post monitoring ook op andere sectoren toe te passen. De Algemene Rekenkamer organiseert in dit kader een wetenschappelijke ronde tafelbijeenkomst waarvoor experts van universiteiten en onderzoeksinstellingen zullen worden uitgenodigd. Ook het Centraal Planbureau zal aan deze bijeenkomst deelnemen. Op verzoek van de betrokken bewindslieden heeft de minister van Economische Zaken het Centraal Planbureau gevraagd zich ook te buigen over het onderzoek van de Algemene Rekenkamer. De bevindingen van het Centraal Planbureau zullen ingebracht worden in de rondetafelbijeenkomst. Nadien zal het Centraal Planbureau haar uiteindelijke bevindingen publiceren.
Welke invloed heeft het rapport van de Algemene Rekenkamer op het Regeringsbeleid inzake de glastuinbouw meer dan dat de verschillende ministeries zullen deelnemen aan het contra-rapport?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 16. Verder geldt dat nadat het debat zoals in het antwoord op vraag 2 bedoeld is afgerond, opnieuw bekeken zal worden of er nadere conclusies aan het rapport van de Algemene Rekenkamer zullen worden verbonden.
Kan de Regering berichten of de uitkomst van het Rekenkamerrapport invloed zal hebben om de EIA en Vamil-regeling?
Vooruitlopend op de afloop van het debat over het Rekenkamerrapport, ziet het kabinet thans in het rapport van de Rekenkamer geen aanleiding om de EIA of Vamil-regeling te wijzigen. Dat neemt niet weg dat de regelingen in een jaarlijkse cyclus worden aangepast aan de ontwikkelingen in de technologie en het milieu- en energiebeleid. De effectiviteit en efficiency van de regelingen worden bij deze aanpassing betrokken. Op het gebied van de glastuinbouw zijn bijvoorbeeld in de Vamil per 1 januari de eisen aan de groenlabelkas aanmerkelijk aangescherpt; alleen een donkergroene kas komt nog in aanmerking voor de regeling.
Hoe verklaart de Regering de grote investeringen van de sector in energiebesparing als deze niet rendabel zouden zijn voor de ondernemingen?
Hoe verklaart de Regering het dat investeringen van de glastuinbouwsector in technieken die in theorie en in het laboratorium een energiebesparend effect hadden, in de praktijk zelden hebben geleid tot een substantiële vermindering van het energiegebruik per eenheid product?
Wat gaat de Regering doen om de effectiviteit van de energiebesparende investeringen te verhogen?
Zoals verwoord in mijn reactie op het conceptrapport van de Algemene Rekeningkamer, vind ik het op zich verrassend dat voor de meeste energiebesparende technieken de Rekenkamer geen effect op het energiegebruik per eenheid product kan aantonen. De conclusie dat de energiebesparende technieken niet tot energiebesparing zouden leiden, lijkt mij niet aannemelijk. Onder andere omdat tuinbouwondernemers uit economische motieven investeren in technieken en de investering kunnen terugverdienen, in dit geval door energie te besparen. Tevens heb ik aangegeven fundamentele methodologische vragen over het onderzoek te hebben. In het debat waarvan in het antwoord op vraag 2 sprake is zal hierover nader gesproken worden. Vooruitlopend daarop trek ik geen conclusies over de onderdelen in het rapport van de Rekenkamer, waar in de vragen 5, 12 en 13 naar wordt verwezen.
Welke conclusie trekt de Regering over de uitkomsten op het terrein van het gebruik van restwarmte?
Welke maatregelen zal de Regering nemen om meer gebruik te maken van restwarmte?
Zal de Regering naar aanleiding van de uitkomst over restwarmte inzetten op een snelle herstructurering van de glastuinbouw zodat er meer gebruik kan worden gemaakt van restwarmte?
Is het waar dat het Regeringsbeleid alleen gericht is op de ontwikkeling van duurzame en grootschalige nieuwe glastuinbouwlocaties, die zoveel mogelijk dienen te beschikken over restwarmte, maar die pas op de middellange termijn beschikbaar zullen komen? Zo ja, wat gaat u doen om de inzet van warmtekrachtgekoppelde systemen op korte termijn te stimuleren?
Welke besparing op het energieverbruik per eenheid product zou de verplaatsing van de glastuinbouw naar locaties waar restwarmte kan worden ingezet maximaal kunnen opleveren?
Op welke termijn kan deze besparing worden verwezenlijkt en hoe zou deze termijn kunnen worden bekort?
Is de Regering bereid om maatregelen ter bespoediging van de verplaatsing van de glastuinbouw naar locaties waar restwarmte kan worden ingezet op te nemen in de nieuwe toekomstige nota ruimtelijke ordening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke maatregelen denkt de Regering dan?
Met het ruimtelijk beleid voor de glastuinbouw wil het kabinet de ruimtelijke en economische kwaliteit verbeteren en milieueffecten verminderen door het clusteren van bedrijven op duurzaam ingerichte locaties. Hierbij zet het kabinet in op een drietal sporen:
• het totstandkomen van 10 nieuwe glastuinbouwlocaties
• het herstructureren van bestaande locaties
• het saneren van bestaand, verspreid liggend, glas.
Vooral nieuwe glastuinbouwlocaties zijn geschikt om nieuwe en/of grootschalige energiebesparingtechnieken zoals restwarmte, duurzame energie – aquifers – en aardwarmte, toe te passen.
Er is slechts een beperkt aantal locaties met mogelijkheden voor restwarmte, dat ingezet kan worden in de glastuinbouw. Het gaat hier om de Zuidplaspolder, Moerdijkse Hoek en Zeeland. Deze locaties zullen gezien de noodzakelijke planologische voorbereidingstijd (wijziging streek- en bestemmingsplannen) pas op middellange termijn beschikbaar komen. Gegeven deze procedures is een versnelling niet mogelijk. Op basis van de resultaten van de huidige restwarmtelocaties in de glastuinbouw kan het effect van verplaatsing van glastuinbouw naar de nieuwe locaties Zuidplaspolder en Moerdijkse Hoek op het totale energiegebruik per eenheid product geraamd worden op een vermindering met maximaal ongeveer 1,5 procentpunt oftewel een energiebesparing van ongeveer 130 miljoen m3 aardgasequivalenten per jaar. Ingeschat wordt thans dat deze besparing te realiseren is tussen 2005 en 2010.
De besparingspotentie van aquifers wordt op termijn ingeschat op 3 procentpunten van het aardgasgebruik.
Het onderwerp warmtekrachtkoppeling komt bij vragen 14 en 19 aan de orde.
De Algemene Rekenkamer veronderstelt dat de tuinders de mogelijkheden van de opties niet voldoende hebben benut. Heeft de Regering aanwijzingen dat dit zo is?
In het monitoringrapport van het LEI worden de penetratiegraden van energiebesparende opties weergegeven. Hieruit blijkt dat bij het grootste deel van de tuinders de relevante bedrijfseconomisch haalbare energiebesparingopties aanwezig zijn en benut worden.
De opties kunnen nog wel meer uitgenut worden, zodat nog meer energie (beperkte hoeveelheid) bespaard wordt. Dit gaat vaak samen met een toename van risico's voor de teelt en vraagt van een tuinder om meer op het scherp van de snede te telen Dit vraagt een zorgvuldige kennisontwikkeling om tuinders te overtuigen en meer tijd om tot de daadwerkelijke geoptimaliseerde toepassing door tuinders te komen. Het voorlichtings- en communicatieprogramma vanuit het convenant Glastuinbouw en Milieu is onder andere gericht op het stimuleren van een optimale toepassing.
Wat is de reactie van de Regering op de opmerking van sommige tuinders dat de regelingen teveel papierwerk met zich brengen?
In vergelijking tot veel andere regelingen brengen de EIA en de Vamil juist weinig papierwerk met zich mee (het invullen van 1 A4). Daarbij kan nog worden opgemerkt dat met ingang van 1 januari 2003 de voorheen verplichte accountantsverklaring is vervallen. Wellicht doelen de tuinders op de vrijwillige certificering van de groenlabelkas, die meer administratieve handelingen vraagt.
Is de Regering het eens met de opvatting van de Algemene Rekenkamer dat het overheidsbeleid onder andere gericht zou moeten zijn op het gedrag van de tuinders? Zo ja, welke gedragsverandering is dan gewenst?
Eind 2001 is opdracht gegeven voor een gedragsonderzoek onder tuinders gericht op het energiegebruik. Het onderzoek is in concept gereed. Het toont aan dat er verschillende groepen tuinders zijn te onderscheiden. Mogelijk kan een deel van de beleidsinspanning- en instrumenten meer toegespitst worden op de deelgroepen. Zie ook het antwoord op vraag 9 en 16.
Acht de Regering het mogelijk om de energiebesparing van 4% per eenheid product die het gevolg is van de inzet van warmtekrachtgekoppelde systemen verder te verhogen? Zo ja, hoe zou dit kunnen? Zo nee, waarom niet?
Warmtekrachtkoppeling heeft in het onderzoek van de Algemene Rekenkamer geen aantoonbaar effect op het energiegebruik per eenheid product (zelfs niet de in de vraagstelling genoemde 4%). Vanwege de al eerder genoemde methodologische twijfels aan de onderzoeksmethode en gelet op andere studies (zoals Rijkers et. al. (2002), Marktmonitoring Warmtekrachtkoppeling in Nederland (ECN-C-02-021)) waarin de tegengestelde conclusie wordt getrokken, geeft dit het kabinet geen aanleiding te veronderstellen dat warmtekrachtkoppeling niet zou bijdragen aan energie efficiency verbetering.
De inzet van warmtekrachtgekoppelde systemen kan verhoogd worden door ontwikkeling en optimalisatie van de WKK-techniek: onderzoek naar micro-gasturbines, naar de inzet van alternatieve brandstoffen zoals biomassa en biogas bij WKK en naar de haalbaarheid van de brandstofcel. Zie ook antwoord op vraag 1.
Deelt de Regering de mening dat de liberalisering van de gassector de energiebesparing in de glastuinbouw niet heeft gestimuleerd, omdat dit heeft geleid tot een tariefopbouw, die sterk gebaseerd is op de piekvraag van een tuinder en in mindere mate op zijn gemiddelde verbruik? Zo ja, wat wil de Regering hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Basis van de nieuwe reguleringssystematiek is dat afnemers alleen betalen voor de kosten die zij veroorzaken. Een afnemer betaalt aan de leverancier voor het gas zelf, en aan de netbeheerder voor de transportdiensten. Een onderdeel van de transportrekening is het capaciteitstarief, dat wil zeggen de afnemer moet capaciteit (het maximum gasverbruik per uur) reserveren. Het leidingnet moet immers worden gedimensioneerd op het maximumverbruik. Daarnaast dient leveringscapaciteit beschikbaar gehouden te worden voor gebruikers met een hoge piekvraag. Beide, reservering van leverings- en transportcapaciteit, leiden tot kosten.
De huidige prijssystematiek verzekert dat de afnemer betaalt voor de kosten die hij veroorzaakt; dit in tegenstelling tot de situatie vóór liberalisering waarbij door kruissubsidiëring afnemers mee betaalden aan de transportkosten van anderen. Klanten die het gas gelijkmatig in de tijd afnemen veroorzaken deze kosten niet en hoeven daarvoor dus ook niet te betalen.
Voor wat betreft de effecten van de nieuwe prijssystematiek het volgende. Indien een afnemer betaalt voor de werkelijk afgenomen diensten, ontstaat een prikkel om eigen verbruikspatronen beter in kaart te brengen en om zo mogelijk besparingen op de door hem veroorzaakte kosten door te voeren. Sinds de liberalisering signaleer ik dan ook de toename van energiemanagement instrumenten en adviesdiensten.
Het effect op het gemiddelde jaarlijkse energiegebruik van de gasprijssystematiek is echter niet zonder meer duidelijk. De gasprijssystematiek leidt tot een sterkere besparingsprikkel tijdens de pieken en een verminderde besparingsprikkel gedurende de rest van het jaar. Tuinders zullen zich moeten aanpassen aan de nieuwe situatie. Bestaande vormen van energiebesparing kunnen onder druk komen te staan. Andere vormen van energiebesparing worden nu juist rendabeler.
Is de Regering het eens met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer? Zo ja, kan de Regering per aanbeveling aangeven hoe zij deze wil uitvoeren? Zo nee, kan de Regering per aanbevelingen aangeven waarom niet?
Met de aanbevelingen van de Rekenkamer is het kabinet het grotendeels eens. Het is met name de hoofdconclusie van het onderzoek die tot vragen leidt.
Aangaand het beleid beveelt de Rekenkamer aan
a. dat de betrokken ministeries meer aandacht schenken aan het gedrag van tuinders en aan het feitelijk nuttig gebruik van energiebesparende opties binnen bedrijven.
b. dat stimulering van restwarmte voorrang verdient indien de regering het gebruik van energiebesparende opties verder wil stimuleren, en
c. dat de nadruk zou kunnen worden gelegd op verhoging van de moderniteit van de glasopstanden indien de minister van LNV energiebesparing in de glastuinbouw verder wil bevorderen door bedrijven te moderniseren.
Ad a.
De overheid schenkt al lang aandacht aan het gedrag van tuinders en het feitelijk nuttig gebruik van energiebesparende technieken. In het kader van het Glami-convenant hebben wat energiebesparing betreft voorlichting, onderzoek en demonstratieprojecten een prominents plaats. Uit het onderzoek van de Rekenkamer komt naar voren dat ruim 70% van de bedrijven is voorgelicht over energiebesparende technieken. Ook de AMvB glastuinbouw is een instrument dat het gedrag van tuinders beïnvloedt. Deze maatregel is 1 april 2002 in werking getreden en is daarom niet meegenomen in het onderzoek. Zij bevat normen voor het energiegebruik per m2. Om aan deze normen te voldoen zullen tuinders zeker ook hun gedrag moeten aanpassen. Zie ook antwoord op vraag 9 en 11.
Ad b.
Het beleid van het kabinet is gericht op de ontwikkeling van duurzame en grootschalige nieuwe glastuinbouwlocaties. Nieuwe glastuinbouwlocaties, waarmee versnelde vernieuwing van het glasopstand wordt bevorderd, dienen zoveel mogelijk te beschikken over restwarmte. Dergelijke locaties zijn echter beperkt. Die locaties waar restwarmte wel kan worden ingezet (Zuidplaspolder, Moerdijkse Hoek en Zeeland) zullen gezien de planologische voorbereidingstijd pas op middellange termijn beschikbaar komen. Zie ook antwoord op vraag 6, 7, 8, 18, 20, 21 en 22,
Ad c.
Modernisering van de glasopstanden wordt al aan de hand van verschillende regeling gestimuleerd. Zie ook antwoord op vraag 25.
Naast de beleidsaanbevelingen beveelt de Rekenkamer ook nader onderzoek aan met name naar het effect van enkele factoren op het energiegebruik per eenheid product, zoals het ondernemersgedrag. Het kabinet erkent het nut van dergelijk onderzoek; opdracht daartoe is al eind 2001 gegeven. Het onderzoek is reeds in concept klaar.
Ten aanzien van de aanbevelingen inzake het verzamelen van nadere gegevens en het toepassen van de in dit onderzoek gehanteerde werkwijze om de effectiviteit van het energiebesparingsbeleid in andere sectoren vast te stellen, is het kabinetsstandpunt genuanceerd. Algemene leidraad bij het verzamelen van gegevens ten behoeve van evaluaties, is dat de baten in termen van extra inzicht in beleidseffecten in verhouding moeten staan tot de kosten voor overheid en bedrijfsleven.
Bij evaluaties ex post in het kader van de operatie «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» (VBTB) zullen verschillende werkwijzen worden toegepast. Het kabinet zet vraagtekens bij de gedachte dat econometrische modellen in alle gevallen moeten of kunnen worden toegepast om inzicht te krijgen in de effectiviteit van het energiebesparingsbeleid. De uitkomsten van dergelijke modellen lenen zich vaak niet voor eenduidige interpretaties. De betrouwbaarheid van de uitkomsten is bovendien sterk afhankelijk van de juiste specificatie van het model en van de beschikbaarheid van grote hoeveelheden kwantitatieve gegevens. Met name dit laatste aspect kan knelpunten opleveren, zoals ook uit rapport van de Algemene Rekenkamer is gebleken. Het verzamelen van gegevens op microniveau kan tot een aanzienlijke verzwaring van de administratieve lastendruk voor ondernemers leiden. Dit heeft tot gevolg dat er in veel gevallen geen evenwicht bestaat tussen de baten in termen van bruikbaar inzicht in de doeltreffendheid van het beleid en de kosten (voor overheid en ondernemers) die met de analyse gemoeid zijn. Er zal daarom van geval tot geval worden beoordeeld of toepassing van de hier gehanteerde werkwijze wenselijk is.
Deelt de Regering de mening dat het instellen van een ecotaks voor grootverbruikers een belangrijke bijdrage kan leveren aan het stimuleren van energiezuiniger gedrag van tuinders? Zo ja, hoe hoog moet deze ecotaks worden en wanneer wenst de Regering deze in te voeren? Zo nee, welke mogelijkheden ziet de Regering om tegemoet te komen aan de eerste aanbeveling van de Algemene Rekenkamer?
In het Hoofdlijnenakkoord is in het kader van verdere vergroening van het belasting-stelsel met ingang van 2005 een verhoging van de ecotaks aangekondigd. De vormgeving van deze maatregel dient nog nader te worden vastgesteld. Voor het meer specifiek stimuleren van energiezuiniger gedrag van tuinders is ingezet op een beleid, waarbij via een AMvB, in het kader van het convenant Glastuinbouw en Milieu, aan tuinders individuele energietaakstellingen worden opgelegd. De afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord geven geen aanleiding van deze specifieke inzet af te stappen.
De eerste aanbeveling van de Rekenkamer uit de samenvatting van het rapport luidt dat het overheidsbeleid voor energiebesparing in de toekomst niet alleen gericht moet zijn op het investeren in energiebesparende maatregelen, maar ook op het gedrag van tuinders, en het feitelijk nuttig gebruik van energiebesparende maatregelen binnen bedrijven. Dit zijn voor de regering bekende aandachtspunten en beleidsactiviteiten zijn hier al op gericht. (Zie ook antwoord vraag 9, 11 en 16).
Is de Regering bereid om de subsidieregeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie opnieuw tegen het licht te houden ten einde op korte termijn ook de totstandkoming en het gebruik van kleinschalige warmtekrachtgekoppelde installaties te stimuleren, ook als deze geen stroom invoeden op het net? Zo ja, welke maatregelen stelt de Regering zich dan voor? Zo nee, waarom niet?
Volgens het voorstel tot de wet Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie, dat thans door de Eerste Kamer wordt behandeld, hebben ook WKK-producenten die geen elektriciteit aan het net leveren in principe recht op subsidie. Het amendement van het lid Kortenhorst (TK 2002–2003, 28 665 nr. 14) dat de wet in deze zin wijzigt, is door de Tweede Kamer aangenomen.
In de praktijk, echter, zal de subsidie voor de elektriciteit voor de zgn. eilandbedrijven (WKK-producenten die geen verbinding hebben met het Nederlandse elektriciteitsnet) op nul gesteld moeten worden. Deze WKK-producenten kunnen met lagere kosten opereren door het vermijden van de kosten van een netaansluiting en door het voordeel van de vrijstelling van REB-belasting op de verbruikte elektriciteit. Hierdoor opereren ze kostendekkend, zowel in de daluren als in de piekuren. Het is principieel niet te rechtvaardigen subsidie uit te keren voor activiteiten die kostendekkend opereren. De Europese spelregels verbieden op grond van dezelfde overweging het verstrekken van subsidie indien geen sprake is van een onrendabele situatie.
De economie van WKK-producenten die wel aan het net leveren is lager dan de bovengenoemde eilandbedrijven: de waardering van de elektriciteit is lager dan bij bedrijven die zelf de elektriciteit gebruiken en de kosten zijn hoger. De hoogte van de MEP-subsidie stelt de WKK-producenten echter in staat op basis van variabele kosten uit de rode cijfers te blijven (zie ook Rijkers et. al. (2002), Marktmonitoring Warmtekrachtkoppeling in Nederland, ECN-C-02-021). De kleinschalige WKK verkeert daarbij in een andere positie door zowel de kostenstructuur als door de marktpositie van deze deelsector. Daarom maakt de glastuinbouw expliciet deel uit van de monitor WKK-markt Nederland, zoals die door Novem en ECN worden uitgevoerd.
De elektriciteitssector kent thans een situatie van overcapaciteit, waardoor marktpartijen minder snel zullen investeren in nieuw productievermogen. Dit geldt voor grote centrales, maar evenzeer voor kleine WKK-eenheden. Zodra de overcapaciteit uit de markt is, zal weer geïnvesteerd worden in nieuwe WKK-eenheden die dan immers de bekende voordelen weer te gelde kunnen maken.
Waarom heeft de Regering de EIA en de Vamil in september 2002 buiten werking gesteld, terwijl de Regering nu bericht dat deze regeling bedrijven in het verleden hebben aangezet tot het doen van energiebesparende investeringen?
Hoe valt het buiten werking stellen van de EIA en de Vamil te rijmen met het feit dat de Regering de conclusie van de Rekenkamer dat de investeringen niet tot energiebesparing hebben geleid niet aannemelijk acht?
De EIA en de Vamil zijn buiten werking gesteld omdat budgettaire overschrijding van het voor die regelingen geldende budget dreigde. De sluiting was derhalve niet ingegeven door beleidsinhoudelijke overwegingen.
Is de Regering, aangezien zij van mening is dat er een belangrijke relatie ligt tussen nieuwe glasopstanden en energiebesparing, van plan maatregelen te nemen om de modernisering van glasopstanden te bespoedigen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
De modernisering van glasopstanden wordt gestimuleerd middels de Regeling structuurverbetering glastuinbouw (RSG), Infrastructuurregeling glastuinbouwgebieden (IRG) en de Stimuleringsregeling inrichting duurzame glastuinbouwgebieden (STIDUG), daarnaast ook middels groenfinanciering (groenlabelkassen).
Voor de periode tot 2010 zijn over nieuwe projectvestigingslocaties afspraken gemaakt tussen LTO Nederland en het kabinet. In deze periode stimuleert het Rijk de vestiging van glastuinbouw op tien met name genoemde locaties. Hiervoor heeft het kabinet de «Stimuleringsregeling inrichting duurzame glastuinbouwgebieden ingesteld».
Voor de herstructurering van bestaand glas zijn de «Regeling Structuurverbetering glastuinbouw» en de «Infrastructuurregeling glastuinbouwgebieden» opgesteld en is het «Stallingsbedrijf» opgericht.
Deelt de Regering de mening van de Algemene Rekenkamer dat het verzamelen van de nodige beleidsinformatie door de ministeries kan plaatsvinden zonder verhoging van de administratieve lastendruk? Acht de regering het verzamelen van deze gegevens nuttig?
In het kader van de AMvB glastuinbouw dient elke tuinder het energie, mineralen- en gewasbeschermingsmiddelengebruik te registreren. Het structureel verzamelen van andersoortige gegevens, zoals bijvoorbeeld de door de Rekenkamer aanbevolen gegevens over managementstijlen, zou leiden tot een verhoging van de administratieve lastendruk.
De invloed van onderzoek en voorlichting waar de Rekenkamer het ook over heeft, wordt meegenomen in de evaluatie van het Glami-convenant in 2005.
Samenstelling:
Leden: Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), ondervoorzitter, Crone (PvdA), Rouvoet (CU), De Vries (VVD), voorzitter, De Haan (CDA), Atsma (CDA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Balemans (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Rambocus (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA) en Schippers (VVD).
Plv. leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Fierens (PvdA), Van der Vlies (SGP), De Grave (VVD), Mosterd (CDA), Kortenhorst (CDA), Van Gent (GL), Duyvendak (GL), De Ruiter (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Hofstra (VVD), Ferrier (CDA), Eerdmans (LPF), Vacature (CDA), Vergeer-Mudde (SP), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), Smeets (PvdA), Van Heemst (PvdA), Smits (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Kalsbeek (PvdA) en Van Beek (VVD).
Samenstelling:
Leden: van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Cornielje (VVD), Meijer (CDA), voorzitter, Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Van den Brand (GL), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Van Loon-Koomen (CDA), Ormel (CDA), Duyvendak (GL), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Verdaas (PvdA) en Kruijsen (PvdA).
Plv. leden: Slob (CU), Örgü (VVD), Vacature (CDA), Spies (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Hofstra (VVD), Van Miltenburg (VVD), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Duivesteijn (PvdA), Eerdmans (LPF), Lazrak (SP), Vos (GL), Van As (LPF), Van Heteren (PvdA), Jager (CDA), Van Lith (CDA), Van Gent (GL), Van Bochove (CDA), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA) en Dubbelboer (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Crone (PvdA), De Grave (VVD), voorzitter, De Haan (CDA), Van Fessem (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Slob (CU), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GL), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).
Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Örgü (VVD), Van Dijk (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Mastwijk (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GL), Weekers (VVD), De Vries (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van den Brand (GL), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Lazrak (SP), De Ruiter (SP), Eerdmans (LPF), De Haan (CDA), Hofstra (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Giskes (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA) en Szabó (VVD).
Samenstelling:
Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Geluk (VVD), Örgü (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Samsom (PvdA).
Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Van den Brand (GL), Luchtenveld (VVD), Oplaat (VVD), Boelhouwer (PvdA), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Meijer (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer-Mudde (SP), Vos (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Giskes (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA) en Wolfsen (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28780-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.