A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 29 november
2002 en het nader rapport d.d. 29 januari 2003, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het advies van de
Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 11 oktober 2002, no. 02.004660, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, bij
de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met
memorie van toelichting houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs
in verband met een verlenging van de termijn voorafgaande aan de beëindiging
van de bekostiging van een bijzondere basisschool of de opheffing van een
openbare basisschool.
Het voorstel beoogt de opheffingsnormen te versoepelen in gevallen waarin
een school onvoldoende leerlingen heeft. In de eerste plaats wordt de termijn
voorafgaande aan de opheffing van een openbare basisschool dan wel de beëindiging
van de bekostiging van een bijzondere basisschool verlengd met één
jaar. Scholen die gedurende twee achtereenvolgende jaren onvoldoende leerlingen
hebben en die volgens de huidige wetgeving worden opgeheven dan wel niet langer
bekostigd, krijgen hiermee een jaar langer de gelegenheid het aantal leerlingen
op het vereiste niveau te brengen. In de tweede plaats kan volgens de huidige
wetgeving een bestuur of een samenwerkingsverband dat meer dan één
school onder zich heeft, een school die onvoldoende leerlingen heeft, toch
instandhouden, als het gemiddelde aantal leerlingen van al hun scholen voldoende
is. Scholen die nog niet het verwachte aantal leerlingen hebben, omdat zij
pas kortgeleden zijn opgericht, kunnen in het vervolg bij de berekening van
dit gemiddelde buiten beschouwing worden gelaten. Het voorstel komt hiermee
tegemoet aan een verzoek van de Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.2
De Raad van State onderschrijft de strekking van dit voorstel, maar maakt
een opmerking over het handhaven van een uitzonderingsregel en een opmerking
over de financiële consequenties van het voorstel.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 11 oktober
2002, nr. 02.004660, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 29 november 2002, nr. W05.02.0451/III, bied ik U hierbij
aan.
1. Uitzonderingsregel
Volgens het huidige artikel 153, eerste lid, van de
Wet op het primair onderwijs worden scholen die twee achtereenvolgende jaren
onvoldoende leerlingen hebben, opgeheven dan wel niet langer bekostigd. Deze
bepaling bevat tevens een uitzonderingsregeling voor scholen waarvan het leerlingenaantal
schommelt rond het minimumaantal leerlingen waarvoor een school nog wordt
instandgehouden dan wel wordt bekostigd. Indien een school in drie achtereenvolgende
jaren alleen in het tweede jaar voldoende leerlingen heeft, dan wordt ook
deze school opgeheven dan wel niet langer bekostigd.
Voorgesteld wordt nu de termijn van twee jaar te verlengen
tot drie jaar; de genoemde uitzonderingsregel blijft echter onverkort gehandhaafd.
Het voorstel bevat geen motivering voor die handhaving.
De voorgestelde bepaling leidt ertoe dat een school
die twee achtereenvolgende jaren onvoldoende leerlingen heeft, nog één
jaar de kans krijgt om alsnog voldoende leerlingen te krijgen, terwijl een
school die tussen twee jaren met onvoldoende leerlingen één
jaar voldoende leerlingen heeft gehad, niet kan blijven voortbestaan. Een
klein verschil in de wijze waarop het leerlingenverloop plaatsvindt kan dus
voor een school het verschil betekenen tussen voortbestaan of opgeheven worden.
Uit de toelichting blijkt niet waarom ervoor wordt gekozen onderscheid te
maken tussen scholen die in omstandigheden verkeren die weinig van elkaar
verschillen, terwijl dit onderscheid ingrijpende consequenties heeft.
De Raad adviseert in het voorstel een dragende motivering
op te nemen voor het maken van dit onderscheid.
1. Conform het advies is de memorie van toelichting op dit punt uitgebreid.
2. Financiële gevolgen
De toelichting vermeldt dat aan het voorstel geen financiële
consequenties zijn verbonden. De Raad adviseert dit nader toe te lichten,
aangezien te verwachten is dat het voorstel ertoe leidt dat scholen blijven
bestaan die anders waren opgeheven dan wel niet langer bekostigd.
2. In de memorie van toelichting is overeenkomstig het advies een nadere
toelichting gegeven ten aanzien van de financiële consequenties.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht
zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
M. J. A. van der Hoeven