28 777
Wijziging van de Huursubsidiewet en enkele andere wetten (introductie van een nieuwe procedure voor huurders die een aanvraag om toekenning van huursubsidie indienen)

nr. 4
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 20 maart 2003

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel C, komt te luiden:

C

In artikel 5, tweede lid, wordt:

a. «aan Onze Minister of aan de huurder» vervangen door «aan Onze Minister en aan de huurder» en

b. een volzin toegevoegd, luidende: Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent die verklaring nadere regels worden gesteld.

B

Na artikel I, onderdeel D, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

DA

In artikel 11, eerste lid, onder b, wordt «in eigendom van» vervangen door: in eigendom van en aan de huurder verhuurd door.

C

Na artikel I, onderdeel E, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

EA

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Geen huursubsidie wordt toegekend als de rekenhuur, vermeerderd met het bedrag dat daarop eventueel krachtens artikel 5, vierde lid, in mindering wordt gebracht:

a. hoger is dan EUR 565,44 per maand als:

1°. de huurder of een van de medebewoners op de peildatum 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder of een medebewoner of

2°. de huurder of de medebewoner, ten behoeve van wie in en rond de woning voorzieningen zijn aangebracht die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van die huurder of die medebewoner, op de peildatum 18 jaar of ouder is of

b. hoger is dan EUR 307,49 per maand in andere gevallen dan bedoeld onder a.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel c wordt «het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onder a,» vervangen door: de bedragen, genoemd in het eerste lid,.

b. Onderdeel d vervalt onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt.

3. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

D

In artikel I, onderdeel K, onder 2, komen de onderdelen a en b van het derde lid te luiden:

a. indien de huurder geen aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft ingediend dan wel geen beperkt huursubsidiebericht of een huursubsidiebericht heeft ontvangen, in de artikelen 8 tot en met 11 en 13, eerste lid, onderdeel a, voor «peildatum» telkenmale wordt gelezen: toetsdatum;

b. in artikel 13, tweede lid, onderdeel c, voor «over de maand juni» wordt gelezen: over de maand;.

E

Artikel I, onderdeel L, onder 1 en 2, komt te luiden:

1. De aanhef komt te luiden: De artikelen 23, 24, eerste lid, onder a, en tweede lid, 28, eerste lid, eerste en tweede volzin, en tweede lid, 29, eerste en tweede lid, 31, tweede lid, 32, 33, 35 en 48 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:.

2. Onderdeel b komt te luiden:

b. burgemeester en wethouders, in plaats van Onze Minister, de bevoegdheden en taken hebben die zijn genoemd in de artikelen 24, tweede lid, 28, eerste lid, eerste en tweede volzin, en tweede lid, 29, eerste en tweede lid, en 35.

F

Artikel I, onderdeel N, komt te luiden:

N

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Indien de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onder a, met ingang van 1 juli van enig jaar zijn aangepast op de wijze, bedoeld in het eerste lid, aanhef, en met ingang van 1 juli van het daaropvolgende jaar worden aangepast op de wijze, bedoeld in de eerste volzin, wordt toepassing gegeven aan het eerste lid, tweede volzin.

2. In het derde lid wordt «15, eerste lid» vervangen door: 15, eerste lid, onder a, c en d,.

3. Het zesde lid, derde volzin, komt te luiden:

Bij een volgende aanpassing van de grenzen en de bedragen, bedoeld in de tweede volzin, wordt uitgegaan van de grenzen en de bedragen zoals die waren, voordat zij werden afgerond.

4. Het achtste lid komt te luiden:

8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de bedragen, genoemd in de artikelen 3, tweede lid, onder b (inkomensvrijlating), 4, tweede lid (vermogensvrijlating), 5, eerste lid, onder b, en derde lid, onder a, b, c en d (garage-aftrek en maximum-servicekosten), 17, eerste lid, onder c en d (ouderentoeslag bij minimum-inkomensijkpunt), en derde lid, onder a en b (verlaging van de normhuur bij minimum-inkomensijkpunt), en 18, derde lid, onder a, b, c en d (verlaging van de normhuur bij referentie-inkomensijkpunt), hoger of lager worden gesteld.

G

Artikel I, onderdeel O, komt te luiden:

O

Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28

1. Een aanvraag om toekenning van huursubsidie wordt gedaan door de huurder, door middel van een volledig ingevuld en ondertekend formulier, dat wordt vastgesteld door Onze Minister. Onze Minister stelt het formulier verkrijgbaar. De aanvraag wordt ingediend bij Onze Minister.

2. Bij de aanvraag verklaart elk van de medebewoners dat hij er mee instemt dat de inspecteur der rijksbelastingen of Onze Minister terzake van de hen betreffende gegevens inzake inkomen en vermogen inlichtingen inwint bij, en informatie verschaft aan, de huurder, zo daartoe bij de toepassing van de artikelen 1a, zesde lid, 35 en 36 aanleiding mocht zijn.

H

Artikel I, onderdeel P, wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 29, tweede lid, komt te luiden:

2. Als de aanvrager het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 28, eerste lid, niet volledig of niet juist heeft ingevuld of niet heeft ondertekend, of de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, geeft Onze Minister de aanvrager ten minste vier weken de gelegenheid de aanvraag aan te vullen.

2. In artikel 30 wordt «gegevens en bescheiden» telkenmale vervangen door: gegevens.

I

Artikel I, onderdeel Q, komt te luiden:

Q

Artikel 30a, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister zendt over een subsidietijdvak een door hem vastgesteld huursubsidiebericht of beperkt huursubsidiebericht:

a. aan de huurders die een aanvraag om toekenning van huursubsidie hebben ingediend en waarvan Onze Minister de gegevens, bedoeld in de artikelen 5, tweede lid, 12, tweede lid, en 30b, heeft ontvangen, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, en

b. aan de huurders die over het subsidietijdvak voorafgaand aan het in de aanhef genoemde subsidietijdvak een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht hebben ontvangen, waarna in eerstgenoemd tijdvak positief is beschikt, uiterlijk 1 juli van elk jaar.

J

Artikel I, onderdeel R, komt te luiden:

R

Artikel 30aa wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Indien een huurder een beperkt huursubsidiebericht ontvangt, zendt hij de ontbrekende gegevens binnen vier weken na de verzenddatum van dat bericht aan Onze Minister.

2. In het vierde lid wordt «verstreken» vervangen door: genoemde.

3. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Indien de huurder niet heeft voldaan aan het tweede lid, beslist Onze Minister binnen acht weken na het verstrijken van de in dat lid bedoelde termijn.

K

Na artikel I, onderdeel R, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

RA

In artikel 30ab, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Indien de huurder die gegevens volledig indient voordat Onze Minister toepassing heeft gegeven aan artikel 30aa, vijfde lid, blijft dat lid buiten toepassing.

L

Artikel I, onderdeel V, komt te luiden:

V

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De huursubsidie wordt maandelijks uitbetaald.

2. Het derde en vierde lid worden vervangen door drie leden, luidende:

3. Onze Minister kan aan de huurder, voordat op een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht is beschikt, de huursubsidie zo nodig in de vorm van een voorschot uitbetalen.

4. Onze Minister kan, na een daartoe ingesteld onderzoek, de ten onrechte of te veel onder toepassing van het derde lid uitbetaalde voorschotten van de huurder terugvorderen of verrekenen met aanspraken op huursubsidie van de huurder. Onze Minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen voorschot en de wijze van terugvordering of verrekening vast.

5. Met instemming van de huurder en de verhuurder kan Onze Minister de huursubsidie uitbetalen aan de verhuurder van de woning. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de gevallen waarin en de wijze waarop zodanige betaling plaatsvindt.

M

Na artikel I, onderdeel X, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

XA

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 26f, vijfde lid,» vervangen door: de artikelen 26f, vijfde lid, en 31, vierde lid,.

2. Het tweede lid, onder b, komt te luiden:

b. de huurder in gebreke blijft het door hem ontvangen voorschot terug te betalen en het door hem verschuldigde bedrag te voldoen binnen de daarvoor gestelde termijn.

XB

De opschriften van hoofdstuk 8 en paragraaf 1 worden vervangen door een opschrift, luidende: HOOFDSTUK 8. BEPERKING HUURSUBSIDIETOEKENNING BOVEN DE AFTOPPINGSGRENS

N

Artikel I, onderdeel Y, komt te luiden:

Y

Paragraaf 2 van hoofdstuk 8 vervalt.

O

Artikel I, onderdeel Z, vervalt.

P

Artikel I, onderdeel CC, komt te luiden:

CC

Artikel 48a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. de onderzoeken die worden verricht ingevolge artikel 26c, zevende lid, aanhef, juncto onderdeel b.

2. Onderdeel c komt te luiden:

c. de toepassing van de artikelen 12, tweede lid, en 38.

Q

Na artikel I, onderdeel DD, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

DDA

In artikel 50 wordt «artikel 27, eerste lid, onder a, en tweede lid,» vervangen door: artikel 27, eerste lid, onder a, en tweede lid, eerste volzin,.

R

In artikel VI, onder 1, wordt «artikel 28» vervangen door: artikel 5, tweede lid,.

S

In artikel VII, onderdeel A, wordt «artikel 28, derde lid» vervangen door: artikel 5, tweede lid.

T

Artikel XI komt te luiden:

Artikel XI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit kan worden bepaald dat de verschillende artikelen of onderdelen daarvan terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.

Toelichting

A, E, onder 1, G (deels), H, R en S

De voorgestelde wijzigingen in de onderdelen A, E, onder 1, G (deels), H, R en S hebben betrekking op het vervangen van de zogenoemde brengplicht door een zogenoemde haalplicht.

Indien een huurder een eerste aanvraag (oude stijl) om toekenning van huursubsidie indient, moet hij deze aanvraag vergezeld doen gaan van een advies over de redelijkheid van de huurprijs, de zogenoemde «brengplichtverklaring». Dit behoeft alleen te gebeuren indien de huurder een zelfstandige woonruimte huurt bij een particuliere verhuurder of een onzelfstandige woonruimte huurt in het kader van de zogenoemde «begeleid wonen»-projecten. De voorzitter van de huurcommissie zal in deze gevallen, indien de huurder hierom verzoekt, een verklaring opstellen inzake de redelijkheid van de huurprijs.

In de voorgestelde nieuwe situatie wendt, indien de huurder een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Huursubsidiewet heeft ingediend, het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: het Ministerie van VROM) zich tot de (voorzitter van de) huurcommissie om een verklaring te krijgen over de redelijkheid van de huurprijs. Het is dus niet meer de huurder die ten tijde van het indienen van een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Huursubsidiewet voor deze aanvullende gegevens en bescheiden moet zorgdragen. Derhalve wordt voorgesteld artikel 28, derde lid, van de Huursubsidiewet te laten vervallen (onderdeel G (deels)). Voorgesteld wordt om de basis voor de algemene maatregel van bestuur, waarbij nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de verklaring over de redelijkheid van de huurprijs, op te nemen in artikel 5, tweede lid, van de Huursubsidiewet. Dit artikel behelst de relatie tussen de rekenhuur en de redelijk te achten huurprijs (onderdeel A: onderdeel C, onder b).

De voorgestelde wijzigingen in de onderdelen E, onder 1, H, R en S lopen hierbij mee.

In de voorgestelde wijziging in onderdeel A: onderdeel C, onder a, heeft ten opzichte van het onderhavige wetsvoorstel geen wijziging plaatsgevonden.

B

In het voorgestelde artikel 11, eerste lid, aanhef en onder b, is bepaald dat huursubsidie wordt toegekend voor de huur van een woning die een onzelfstandige woonruimte is, welke deel uitmaakt van een woongebouw of woning, geheel of gedeeltelijk verhuurd ten behoeve van begeleid wonen, groepswonen door ouderen of een daarmee vergelijkbare woonvorm, en in eigendom van en aan de huurder verhuurd door een rechtspersoon zonder winstoogmerk, die mede op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam is. De voorgestelde toevoeging dat het woongebouw of de woning, waarvan de onzelfstandige woonruimte deel uitmaakt, niet alleen in eigendom is van maar ook aan de huurder verhuurd wordt door een rechtspersoon zonder winstoogmerk voorkomt de situatie dat een rechtspersoon zonder winstoogmerk in voorkomende gevallen het betreffende woongebouw of de betreffende woning doorverhuurt aan een rechtspersoon met winstoogmerk, die vervolgens de onzelfstandige woonruimte aan de huurder verhuurt ten behoeve van bovengenoemde doeleinden.

C en D, onder b

In artikel 13, eerste lid, onderdelen a en b, van de Huursubsidiewet is sprake van twee maximale huurgrenzen huursubsidie, namelijk voor huurders vanaf 23 jaar en voor huurders onder de 23 jaar (de zogenoemde «jongerengrens»). Voormeld artikellid bepaalt dat aan die huurders geen huursubsidie wordt toegekend indien de rekenhuur, vermeerderd met het bedrag dat daarop eventueel krachtens artikel 5, vierde lid, van de Huursubsidiewet in mindering wordt gebracht, hoger is dan € 565,44 respectievelijk € 307,49.

Voormalig staatssecretaris Remkes heeft aan de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van de Tweede Kamer toegezegd (VROM020579) dat hij de grens (€ 565,44) bij huurders vanaf 23 jaar ook van toepassing wil verklaren op huurders van 18 tot en met 22 jaar, die wegens hun handicap duurder moeten wonen, doordat in en rond de woning voorzieningen zijn aangebracht die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van de huurder of de medebewoner. De voorgestelde wijziging van artikel 13, eerste lid, van de Huursubsidiewet voorziet hierin.

Via een amendement van de leden Hofstra, Duivesteijn en Jeekel is in de Huursubsidiewet die per 1 juli 1997 in werking is getreden, de maximale huurgrens huursubsidie voor huurders vanaf 23 jaar bevroren (Kamerstukken II 1996/97, 25 090, nrs. 25 en 49). Dat wil zeggen dat deze grens niet meer jaarlijks per 1 juli zou worden aangepast. Een belangrijk oogmerk hierbij was de beheersing van de rijksuitgaven voor huursubsidie. Voorts werd hiermede de huurder zelf beschermd. Hierdoor zou worden voorkomen dat huurders die op grond van hun inkomen voor huursubsidie in aanmerking zouden komen, zijn gehuisvest in een woning met een huur boven de maximale huurgrens huursubsidie. Indertijd is onderkend dat deze bevriezing ertoe zou leiden dat ontvangers van huursubsidie door huurverhogingen het recht op huursubsidie zouden kunnen verliezen. Om die reden is dan ook bij het eerdergenoemde amendement een gewenningsregeling voor die huurders opgenomen, die inhield dat aan hen in de eerste twee jaar na het verlies van het recht op huursubsidie nog een gedeelte van die subsidie werd toegekend van 67% respectievelijk 33%. Deze overgangstermijn van twee jaar gold tevens voor huurders die de (niet bevroren) jongerengrens overschreden.

Toen al snel duidelijk werd dat de bevriezing van de maximale huurgrens huursubsidie in de praktijk op grote bezwaren stuitte (met name bij bejaarden en gehandicapten), is de grens per 1 juli 1999 weer ontdooid en wordt deze jaarlijks geïndexeerd met het inflatiepercentage. Ook werd bepaald dat huurders die de maximale huurgrens huursubsidie overschrijden en in de maand voorafgaand aan die overschrijding huursubsidie ontvangen, voor onbeperkte duur huursubsidie zouden blijven ontvangen tot aan die maximale huurgrens huursubsidie (artikel 13, tweede lid, onder c, van de Huursubsidiewet). Voor onder 23-jarigen bleef echter de doorbetaling van huursubsidie na overschrijding van de jongerengrens beperkt tot een termijn van 2 jaar, met een aflopend subsidiepercentage van 67 respectievelijk 33 (artikel 13, tweede lid, onder d, juncto vierde lid, van de Huursubsidiewet).

Voorgesteld wordt om het regime bij overschrijding van de maximale huurgrens huursubsidie voor jongeren op dezelfde manier te regelen als voor de overige huursubsidiegebruikers. Hiervoor kunnen de volgende argumenten worden aangevoerd. De huidige regeling is ingewikkeld en van beperkte betekenis: eerst krijgt een jongere huursubsidie voor onder 23-jarigen, dan een afbouw tot 67%, dan tot 33%, dan een of twee jaar geen huursubsidie (afhankelijk van de leeftijd) en dan bij het bereiken van de 23-jarige leeftijd weer huursubsidie tot een huur boven deze maximale jongerengrens. De regeling is omslachtig voor de uitvoeringsorganisatie (de voorgestelde wijzigingen van artikel 13, tweede en vierde lid, van de Huursubsidiewet).

Deze wijziging sluit voorts goed aan bij de hiervoor genoemde aanpassing van de maximale huurgrens huursubsidie voor jongere gehandicapten (onderdeel C).

De voorgestelde wijziging in onderdeel D, onder b, loopt hierbij mee.

D, onder a, E, onder 2, en G (deels)

De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 26b, derde lid, onder a, en 28, tweede lid, van de Huursubsidiewet zijn uitvoeringstechnisch van aard (onderdelen D, onder a, en G (deels)).

De voorgestelde wijziging in artikel 26c, zevende lid, onder b, van de Huursubsidiewet loopt hierbij mee (onderdeel E, onder 2).

F en Q

In het voorgestelde artikel 27, tweede lid, tweede volzin, van de Huursubsidiewet is bepaald dat indien de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onder a (de zogenoemde normhuren), met ingang van 1 juli van enig jaar zijn aangepast op de wijze, bedoeld in het eerste lid, aanhef, en met ingang van 1 juli van het daaropvolgende jaar worden aangepast op de wijze, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, van dat artikel, toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, tweede volzin. Een aanpassing van de normhuren met ingang van 1 juli van enig jaar op basis van de verwachte huurprijsontwikkeling vergt een correctie van die huurprijsontwikkeling met ingang van 1 juli van het daaropvolgende jaar. Het maakt daarbij niet uit of de aanpassing van de normhuren met ingang van 1 juli van enig jaar op de 1-juli-datum van het daaropvolgende jaar wordt gevolgd door een aanpassing op basis van de huurprijsontwikkeling (artikel 27, eerste lid, aanhef, van de Huursubsidiewet) of op basis van de Algemene bijstandswet (artikel 27, tweede lid, van de Huursubsidiewet). De correctie op de eerder met ingang van 1 juli doorgevoerde aanpassing op basis van de huurprijsontwikkeling moet in ieder geval steeds plaatsvinden. Het voorgestelde artikel 27, tweede lid, tweede volzin, van de Huursubsidiewet voorziet hierin (onderdeel F: N, onder 1). De voorgestelde wijziging in artikel 50 van de Huursubsidiewet loopt hierbij mee (onderdeel Q).

In artikel 27, zesde lid, derde volzin, van de Huursubsidiewet is bepaald dat bij de (jaarlijkse) aanpassing van een aantal bedragen en grenzen wordt uitgegaan van de bedragen en grenzen zoals die waren, voordat zij werden afgerond. Voorgesteld wordt om bij een aantal van die bedragen en grenzen (de normhuren, de maximale huurgrenzen, de kwaliteitskortingsgrens en de aftoppingsgrenzen), die uiteindelijk naar boven worden afgerond op hele eurocenten (artikel 27, zesde lid, eerste volzin, van de Huursubsidiewet), bij een volgende aanpassing (per 1 juli) niet meer uit te gaan van de bedragen en grenzen zoals die waren voordat de afronding plaatsvond, maar van de afgeronde bedragen zoals die in het voorgaande jaar zijn vastgesteld. In het «guldentijdperk» werden deze bedragen en grenzen nog naar boven afgerond op hele guldens, waardoor behoorlijke verschillen konden ontstaan indien de betreffende afrondingssystematiek niet werd toegepast. Met de komst van de euro is de noodzaak hiertoe in verband met het naar boven afronden op hele eurocenten niet meer aanwezig.

Een voordeel van de voorgestelde aangepaste systematiek is voorts dat door uit te gaan van de reeds afgeronde bedragen (op hele eurocenten) voortaan uit publicaties herleidbaar is hoe de nieuwe bedragen tot stand zijn gekomen. Op dit moment is dat nog niet het geval omdat de onafgeronde bedragen niet worden gepubliceerd (onderdeel F: N, onder 3).

De voorgestelde wijziging in onderdeel F: N, onder 2, is redactioneel van aard. In de voorgestelde wijziging in onderdeel F: N, onder 4, heeft ten opzichte van het onderhavige wetsvoorstel geen wijziging plaatsgevonden.

I

De voorgestelde wijzigingen in artikel 30a, eerste lid, onder a, van de Huursubsidiewet is redactioneel van aard. In de voorgestelde wijziging in de artikelen 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huursubsidiewet heeft ten opzichte van het onderhavige wetsvoorstel geen wijziging plaatsgevonden.

J en K

Artikel 30aa, eerste lid, van de Huursubsidiewet bepaalt dat indien een huurder een beperkt huursubsidiebericht ontvangt, hij de ontbrekende gegevens binnen vier weken na de verzenddatum van dat bericht aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister van VROM) zendt. Artikel 30aa, tweede lid, van de Huursubsidiewet bepaalt vervolgens dat indien de huurder niet voldoet aan het eerste lid, de Minister van VROM ambtshalve een termijn van ten hoogste vier weken vanaf de verzenddatum van de kennisgeving stelt, binnen welke alsnog aan het eerste lid kan worden voldaan. Artikel 30aa, vierde lid, van de Huursubsidiewet bepaalt tot slot dat de Minister van VROM nadat de huurder heeft voldaan aan het eerste of tweede lid, op het in voormeld artikellid genoemde moment een beslissing neemt.

In het voorgestelde artikel 30aa, vijfde lid, van de Huursubsidiewet wordt bepaald dat indien de huurder niet heeft voldaan aan de in het tweede lid genoemde termijn, de Minister van VROM binnen een termijn van acht weken na het verstrijken van de in dat lid bedoelde termijn een (eind)beslissing neemt. Dit is om te voorkomen dat de afhandeling van het beperkt huursubsidiebericht alsmaar «op de plank blijft liggen», zonder dat de huurder weet waar hij aan toe is. Nadat de Minister van VROM een beslissing heeft genomen, staat het de huurder overigens vrij om wederom een (nieuwe) eerste aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Huursubsidiewet in te dienen. Hiervoor zij nog verwezen naar paragraaf 2.5.1 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het onderhavige voorstel van wet (Kamerstukken II 2002/03, 28 777, nr. 3). De peildatum ligt alsdan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin die aanvraag is ingediend (artikel 1, onderdeel k, onder 1°, van de Huursubsidiewet).

In het voorgestelde artikel 30aa, eerste lid, van de Huursubsidiewet heeft ten opzichte van voormeld wetsvoorstel geen wijziging plaatsgevonden. De voorgestelde wijziging in artikel 30aa, vierde lid, van de Huursubsidiewet is terminologisch van aard (onderdeel J).

In het voorgestelde artikel 30ab, derde lid, tweede volzin, van de Huursubsidiewet is bepaald dat indien de huurder de gegevens, bedoeld in de eerste volzin van dat artikellid, volledig indient voordat de Minister van VROM toepassing heeft gegeven aan artikel 30aa, vijfde lid, van de Huursubsidiewet, dat lid buiten toepassing blijft. Dit is om te voorkomen dat de huurder in eerste instantie een afwijzende beslissing krachtens artikel 30aa, vijfde lid, van de Huursubsidiewet ontvangt en vervolgens aan hem een toewijzende beslissing op basis van artikel 30ab, derde lid, tweede volzin, van de Huursubsidiewet wordt toegezonden (onderdeel K).

L en M: XA

In het voorgestelde artikel 31, vierde lid, eerste volzin, van de Huursubsidiewet is bepaald dat aan de huurder ten onrechte of te veel onder toepassing van het derde lid van dat artikel uitbetaalde voorschotten door de Minister van VROM, na een daartoe ingesteld onderzoek, kunnen worden teruggevorderd of verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. Zoals ook het voorgestelde artikel 31, derde lid, van de Huursubsidiewet bepaalt, gaat het hier om aan de huurder uitbetaalde voorschotten vóórdat op een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Huursubsidiewet, een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht is beschikt. In het voorgestelde artikel 31, vierde lid, tweede volzin, van de Huursubsidiewet is voorts bepaald dat de Minister van VROM de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen voorschot en de wijze van terugvordering of verrekening vaststelt. Hierbij is de structuur van artikel 36, derde lid, van de Huursubsidiewet gevolgd (onderdeel L).

In de voorgestelde wijzigingen in artikel 31, eerste en vijfde (vierde: oud) lid, van de Huursubsidiewet hebben ten opzichte van het onderhavige wetsvoorstel geen wijzigingen plaatsgevonden. De voorgestelde wijziging van artikel 31, derde lid, van de Huursubsidiewet is overigens redactioneel van aard.

De voorgestelde wijzigingen in artikel 37, eerste en tweede lid, onder b, van de Huursubsidiewet lopen hierbij mee. In dit artikel zijn bepalingen opgenomen betreffende het daadwerkelijk invorderen van (onder meer) teruggevorderde voorschotten (onderdeel M: XA).

M: XB, N, O en P

Recentelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) een aantal uitspraken gedaan over de zogenoemde uitgavennorm. De ABRS is van oordeel dat toepassing van artikel 44 van de Huursubsidiewet (het artikel dat de basis is voor het opleggen van een bijdrage) in strijd is met artikel 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Als gevolg van deze uitspraken is het stelsel omtrent de uitgavennorm in de huidige vorm niet meer toepasbaar. Voorts is dit stelsel ook niet reparabel. Om te voorkomen dat op korte termijn niettemin wederom toepassing moet worden gegeven aan (onder meer) artikel 41, eerste lid, van de Huursubsidiewet, wordt dan ook voorgesteld om de betreffende artikelen in de Huursubsidiewet te laten vervallen (onderdeel N). De voorgestelde wijzigingen in de onderdelen M: XB, O en P: onderdeel CC, onder 2, lopen hierbij mee.

In de voorgestelde wijziging in onderdeel P: onderdeel CC, onder 1, hebben ten opzichte van het onderhavige wetsvoorstel geen wijzigingen plaatsgevonden.

T

In het voorgestelde artikel XI is bepaald dat de wet op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treedt. In dat besluit kan worden bepaald dat de verschillende artikelen of onderdelen daarvan terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip. Beoogd wordt om het onderhavige voorstel van wet in werking te laten treden op 1 juli 2003. Een aantal artikelen of onderdelen daarvan werken terug tot en met 1 juli 2002. Dit heeft te maken met de voortgang van het programma «Eos», waarvoor wordt verwezen naar het algemeen gedeelte van de memorie van toelichting bij voormeld voorstel van wet.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

H. G. J. Kamp

Naar boven