28 775
Oprichting Stichting Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

nr. 2
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 maart 2003

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de staatssecretaris van Economische Zaken over de oprichting van een kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (28 775, nr. 1).

De commissie brengt van dit overleg verslag uit door openbaarmaking van de gewisselde stukken.

De voorzitter van de commissie,

De Grave

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels

Aan de Staatssecretaris van Economische Zaken,

's-Gravenhage, 20 februari 2003

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft in haar onlangs gehouden procedurevergadering gesproken over Uw brief d.d. 31 januari jl. inzake de oprichting van een kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. (28 775, nr.1) Zij maakt van gebruik van haar bevoegdheid conform artikel 34 van de Comptabiliteitswet nadere informatie te vragen. De leden van de commissie leggen U de navolgende vragen ter beantwoording voor.

Het Rijk richt jaarlijks gemiddeld rond de 10 stichtingen op (of doet stichtingen oprichten) voor het uitoefenen van bepaalde taken. Naarmate er meer stichtingen zijn, zal de transparantie van het totale bestuurlijke stelsel afnemen. Ook uit oogpunt van bestuurlijke efficiency kunnen bij een overmatig beroep op de mogelijkheid stichtingen of andere privaatrechtelijke rechtspersonen op te richten vraagtekens worden geplaatst. Daarom is het van belang na te gaan wat de motivatie achter de oprichting is.

In de brief van de staatssecretaris wordt het kenniscentrum MVO vergeleken met de kenniscentra van het grotestedenbeleid en het kenniscentrum PPS (publiek private samenwerking). De eerste is ook een stichting, maar de tweede is onderdeel van het ministerie van Financiën. Blijkbaar zijn beide opties mogelijk. Bij het kenniscentrum GSB is de stichting opgericht door de participerende gemeenten. De stichting kenniscentrum MVO wordt echter door een vertegenwoordiger van EZ opgericht. Onduidelijk is waarom in het geval van MVO is gekozen voor de vorm van een stichting. De stichting zal opereren als een zogenaamde netwerkorganisatie en zal daarom bij de keuze voor haar vestigingsplaats bij een bestaande organisatie aansluiting zoeken. Onduidelijk is waarom niet ook de taak bij een bestaande organisatie wordt neergelegd.

Kan worden aangegeven waarom voor de oprichting van een stichting is gekozen? Welke alternatieve rechtsvormen zijn aan de orde geweest? Is overwogen de taak bij een bestaande organisatie onder te brengen? Is overwogen het ministerie van EZ de taak zelf op zich te laten nemen?

In de brief van 19 april 2002 (26 485 nr. 22) wordt (p. 3) aangeven dat de conceptstatuten van de stichting gereed zijn en dat deze binnen enkele maanden bij de beide Kamers zullen worden voorgehangen. De feitelijke voorhang heeft echter ruim 9 maanden later pas plaatsgehad. De conceptstatuten zijn echter sinds die tijd niet veranderd.

Wat is de reden van de vertraging geweest? Welke activiteiten zijn in de tussentijd verricht?

Bij een door de overheid opgerichte stichting is het van belang dat de relatie met de overheid helder wordt geregeld. In dit verband is de positie van de minister van EZ1 t.o.v. de stichting opvallend. Deze moet de benoeming van de bestuurders van de stichting en de directeur van het bureau goedkeuren, de financiële stukken goedkeuren, en moet toestemming verlenen voor het wijzigen van de statuten. Overigens kan de minister zelf ook uit eigener beweging de statuten wijzigen zonder dat daar instemming van het bestuur voor vereist is. Wel moet het bestuur in dit soort situaties worden gehoord.

Een en ander geeft de minister een stevige invloedsbasis in de stichting, ook in vergelijking met andere door de overheid opgerichte stichtingen. Opvallend is echter dat in de aanbiedingsbrief en in de notitie «opzet en taakstelling Kennis- en informatiecentrum MVO» geen aandacht wordt besteed aan de wijze waarop de minister in de dagelijkse praktijk betrokken zal zijn met de stichting.

Hoe wordt het toezicht uitgeoefend? Heeft het ministerie van EZ enige betrokkenheid van de dagelijkse gang van zaken van de stichting? Hebben in het stichtingsbestuur vertegenwoordigers van de minister zitting?

Op aandringen van maatschappelijke organisaties is in het MVO een prominente positie voor de relatie met het buitenland gereserveerd. Ook door de Kamer is dit aspect benadrukt. De betrokkenheid van de minister van buitenlandse zaken bij de stichting is echter zeer gering. Het enige wat vermeld wordt is, dat afhankelijk van de vraag of de door EZ gefourneerde middelen toereikend zijn, Buitenlandse Zaken financieel zal bijdragen.

Zal het ministerie van Buitenlandse Zaken naast deze eventuele financiële bijdrage ook een inhoudelijke bijdrage aan de stichting leveren? Hoe ziet deze betrokkenheid eruit?

De stichting krijgt jaarlijks € 1.2 mln. ten laste van de EZ-begroting. Waar dit geld voor nodig is, wordt niet geëxpliciteerd.

Waar is het genoemde bedrag voor bestemd? Is er al een uitgewerkte begroting voor het eerste jaar van de stichting gereed? Zo ja kan de Kamer daar kennis van nemen? Zo nee, hoe komt men dan tot de berekening van € 1,2 mln?

Genoemd bedrag van € 1,2 mln. zal bij voorjaarsnota 2003 worden vrijgemaakt. In de begroting EZ over 2003 worden echter al middelen voor MVO beschikbaar gesteld. Deze staan begroot op artikel 3 (bevordering ondernemingsklimaat) waar bij operationeel doel 2 € 7,1 mln. staat gereserveerd voor duurzaamheid (alleen 2003) en/of artikel 5, operationeel doel, het bevorderen van een open multilateraal handelssysteem. Hier is structureel € 3,8 mln. gereserveerd, maar of dit ook bij het kenniscentrum terechtkomt is onduidelijk. Uit de begroting kan niet worden afgeleid welk bedrag voor het kenniscentrum MVO beschikbaar is. Ook is niet duidelijk of die € 1,2 mln. bovenop het MVO-budget komen, dan wel deel uit maken van reeds eerder beschikbaar gestelde middelen.

Wat is de omvang van de middelen die voor MVO beschikbaar zijn? Zijn de € 1,2 mln. extra of maken die daar deel van uit?

De griffier van de vaste Commissie voor Economische Zaken,

Tielens-Tripels

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 21 maart 2003

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen die zijn gesteld door de vaste Commissie voor Economische Zaken over het Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. De vragen zijn mij gestuurd bij brief van 20 februari 2003.

Vraag:

Kan worden aangegeven waarom voor de oprichting van een stichting is gekozen? Welke alternatieve rechtsvormen zijn aan de orde geweest? Is overwogen de taak bij een bestaande organisatie onder te brengen? Is overwogen het Ministerie van Economische Zaken de taak zelf op zich te laten nemen?

Antwoord:

Reeds bij de voorbereiding van het Kabinetsstandpunt over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (Kamerstukken II, 2000–2001, 26 485, nr. 14), n.a.v. het SER-advies «De Winst van Waarden», is aan de orde geweest welke organisatorische positionering zou moeten worden gekozen bij een op te richten kenniscentrum voor maatschappelijk verantwoord ondernemen zoals door de SER geadviseerd. Zowel in het SER-advies als in bovengenoemd Kabinetsstandpunt is benadrukt dat het kenniscentrum onafhankelijk zou moeten zijn. Dit betekent dat het onderbrengen van taken van het kenniscentrum bij een bestaande organisatie of bij het ministerie van Economische Zaken minder voor de hand ligt. Ook in het onderzoek door het bureau Triple Value in samenwerking met het EIM, in opdracht van het ministerie van Economische Zaken, naar de opzet van het kenniscentrum (Kamerstukken II, 2001–2002, 26 485, nr. 20) is geadviseerd het kenniscentrum als een onafhankelijke organisatie te laten fungeren.

Hoewel minder voor de hand liggend, is er uiteraard wel bekeken of de taken van het kenniscentrum, zoals geformuleerd in de notitie over opzet en taakstelling van het kenniscentrum maatschappelijk verantwoord ondernemen, bij een bestaande (semi-)publieke of private organisatie ondergebracht zouden kunnen worden. Immers, er zijn al diverse organisaties werkzaam op het gebied van onder andere kennisverspreiding over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Echter deze organisaties zijn veelal vanuit een specifiek belang, een bepaalde invalshoek of thema actief op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Terwijl de opgave voor het kenniscentrum nu juist wordt om tussen deze belangen en invalshoeken bruggen te bouwen, zonder overigens de specifieke belangen uit het oog te verliezen. Daarom is besloten de taken niet bij een bestaande organisatie onder te brengen. Een nieuw op te richten stichting is, vanwege de gewenste onafhankelijkheid en het non-profit karakter van het kenniscentrum, de passende rechtsvorm. Andere rechtsvormen komen niet in aanmerking.

Vraag:

Wat is de reden van vertraging geweest? Welke activiteiten zijn in de tussentijd verricht?

Antwoord:

In de eerste plaats kost het doorlopen van de procedure op grond van de Comptabiliteitswet de nodige tijd. In de tussentijd zijn mensen aangezocht om deel uit maken van het bestuur van de op te richten stichting. Daarnaast worden de nodige voorbereidingen getroffen om, nadat gebleken is dat de Eerste en Tweede Kamer geen bezwaren hebben tegen oprichting, zo spoedig mogelijk met het kenniscentrum van start te kunnen gaan.

Vraag:

Hoe wordt het toezicht uitgeoefend? Heeft het Ministerie van Economische Zaken enige betrokkenheid van de dagelijkse gang van zaken van de stichting? Hebben in het stichtingsbestuur vertegenwoordigers van de minister zitting?

Antwoord:

Het Ministerie van Economische Zaken zal geen directe betrokkenheid hebben bij de dagelijkse gang van zaken van de stichting. Met de stichting kenniscentrum MVO zal echter een subsidierelatie ontstaan. Aansturing en verantwoording loopt primair langs deze lijn. In de subsidievoorwaarden wordt o.a. opgenomen dat de Algemene Rekenkamer controlebevoegdheid heeft op basis van de Comptabiliteitswet. Bovendien is in de statuten een aantal bevoegdheden van de minister van Economische Zaken vastgelegd, waaronder schriftelijke goedkeuring van een businessplan en het jaarlijkse werkplan (art. 5.3 concept-statuten). In het stichtingsbestuur hebben geen vertegenwoordigers van de minister zitting.

Voornaamste argumenten hiervoor zijn dat het volgens de laatste inzichten onwenselijk en onzuiver is om naast een subsidierelatie met een organisatie door middel van bestuurlijke betrokkenheid bemoeienis te hebben met de dagelijkse gang van zaken van deze organisatie. Daarnaast is, vanwege de gewenste onafhankelijkheid van de stichting, het bestuur zo veel mogelijk samengesteld uit bestuurders met bewezen kennis en kunde op het gebied van MVO (art. 4.2. concept-statuten). De samenstelling van het bestuur is dus niet gebaseerd op vertegenwoordiging van een bepaalde organisatie.

Vraag:

Zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken naast deze eventuele financiële bijdrage ook een inhoudelijke bijdrage aan de stichting leveren? Hoe ziet deze betrokkenheid eruit?

Antwoord:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is nauw betrokken geweest bij het opstellen van de notitie over opzet en taakstelling van het kenniscentrum MVO en bij de concept-statuten. Dit geldt eveneens voor een aantal andere departementen. MVO omvat immers veel onderwerpen en thema's zoals wordt uitgewerkt op pagina 3 t/m 5 van de notitie over opzet en taakstelling van het kenniscentrum MVO. De scheidslijn tussen nationaal en internationaal bij MVO is niet altijd scherp te trekken. Echter, waar mogelijk wordt aandacht besteed aan de internationale component van MVO. Dit geldt bijvoorbeeld voor het op te stellen businessplan en werkplan en de selectie van de directeur van het kenniscentrum. Afstemming met het Ministerie van Buitenlandse Zaken vindt plaats via het reguliere interdepartementale overleg over maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Vraag:

Waar is het genoemde bedrag voor bestemd? Is er al een uitgewerkte begroting voor het eerste jaar van de stichting gereed? Zo ja kan de Kamer daar kennis van nemen? Zo nee, hoe komt men dat tot de berekening van € 1,2 mln. ?

Antwoord:

Ter operationalisering van het hier bovengenoemde Kabinetsstandpunt over maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarin het voornemen tot oprichting van het kenniscentrum is opgenomen, zijn op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken middelen gereserveerd voor het kenniscentrum MVO. Basis hiervoor vormde een eerste indicatieve jaarbegroting voor het kenniscentrum. Subsidieverlening zal echter plaatsvinden op basis van een door het bestuur in te de dienen werkplan en begroting. Omdat de stichting nog niet officieel is opgericht, is er thans nog geen uitgewerkte begroting voor het eerste jaar van de stichting gereed.

Vraag:

Wat is de omvang van de middelen die voor MVO beschikbaar zijn? Zijn de € 1,2 mln. extra of maken die daar deel van uit ?

Antwoord:

De € 1,2 mln. voor het kenniscentrum zijn vrijgemaakt vanuit vernieuwingsprogramma's 03.01820 (vrije bestedingsruimte) bij artikel 3 voor de periode 2003–2007 en zullen bij Voorjaarsnota worden overgeheveld binnen dit artikel aan Bijdrage aan Instituten (03.20090), omdat het om een vierjarige subsidierelatie gaat. Vanuit het onderzoeksartikel bij artikel 3 wordt ook een bijdrage geleverd aan MVO, onder andere door middel van het opgestarte wetenschappelijk onderzoeksprogramma en de ondersteuning van initiatieven uit het maatschappelijk veld. Dit gebeurt op individuele projectbasis en de omvang kan jaarlijks verschillen.

U refereert aan het verband met de € 7,1 mln. die voor duurzaamheid op de begroting staat onder operationeel doel 2 van artikel 3. Dit betreft alleen 2002 (niet 2003) en heeft geen relatie met de MVO-middelen. Dit bedrag is bestemd voor de subsidie aan de Stichting Energiecentrum in Houten, die het MKB ondersteunt bij het realiseren van energiebesparing.

Evenmin is er een relatie met het kenniscentrum bij de € 3,8 mln., die op artikel 5 gereserveerd is voor het bevorderen van een open multilateraal handelssysteem. Dit betreft uitsluitend contributies aan internationale organisaties, zoals WTO en OESO, die bijdragen aan het bevorderen van een dergelijk handelssysteem.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. G. Wijn


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), de Grave (VVD), voorzitter, de Haan (CDA), Remkes (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter Hoeven (CDA), Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Blok (VVD), ten Hoopen (CDA), Slob (CU), van den Brink (LPF), Duyvendak (GL), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Samsom (PvdA) en Van Dam (PvdA).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), van Beek (VVD), van der Hoeven (CDA), Örgü (VVD), van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Mastwijk (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GL), Van Miltenburg (VVD), de Vries (CDA), van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), van den Brand (GL), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Lazrak (SP), de Ruiter (SP), Eerdmans (LPF), de Pater-van der Meer (CDA), Nicolaï (VVD), Smeets (PvdA), van Heteren (PvdA), Hofstra (VVD), Giskes (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Dijken (PvdA) en Waalkens (PvdA).

XNoot
1

Hoewel de brief afkomstig is van de staatssecretaris wordt in de stichtingsakte consequent – om redenen van staatsrechtelijke aard – gesproken over de minister van EZ. Daarom gebeurt dat hier ook.

Naar boven