nr. 147
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 januari 2003
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 21 januari 2003.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 20 februari 2003.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 5 december 2001/24 januari 2002 te 's-Gravenhage totstandgekomen verdrag
houdende bepalingen inzake de privileges en immuniteiten te verlenen aan verbindingsofficieren
die door het Koninkrijk Noorwegen bij Europol te 's-Gravenhage gedetacheerd
worden (Trb. 2002, 40 en 2002, 199).1
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken
J. G. de Hoop Scheffer
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid, jo vierde lid, onder
b, van de Wet op de Raad van State).
Toelichtende nota
Inleiding
Op 28 juni 2001 is tussen de Europese Politiedienst (Europol) en het Koninkrijk
Noorwegen een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst
worden verbindingsofficieren door Noorwegen naar Nederland (als vestigingsstaat
van Europol) gezonden en bij Europol te 's-Gravenhage gedetacheerd.
Door de Noorse autoriteiten is verzocht om aan deze verbindingsofficieren
en hun familieleden privileges en immuniteiten toe te kennen. Daartoe zijn
met Noorwegen nota's gewisseld houdende de totstandbrenging van een verdrag
inzake het verlenen van privileges en immuniteiten.
Aan de Noorse verbindingsofficieren worden dezelfde privileges en immuniteiten
toegekend die ter uitvoering van artikel 41, tweede lid, van de op 26 juli
1995 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting van een Europese
Politiedienst (Trb. 1995, 282) worden verleend aan de verbindingsofficieren
van de veertien lidstaten bij het Europolverdrag. Deze privileges en immuniteiten
zijn geregeld in verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden met elk van
de lidstaten heeft gesloten (zie laatstelijk Trb. 1999, 96 met betrekking
tot de Portugese verbindingsofficieren). Deze verdragen behoefden op grond
van artikel 7, onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen
niet de goedkeuring van de Staten-Generaal.
Verdrag
De bepalingen met betrekking tot de privileges en immuniteiten voor de
Noorse verbindingsofficieren en hun familieleden zijn vastgelegd in de bijlage
bij de nota's.
Artikel 1 bevat definities van enkele veel gebruikte termen in het verdrag.
In artikel 2 wordt aangegeven dat aan de door Noorwegen gedetacheerde
verbindingsofficieren en hun familieleden dezelfde privileges en immuniteiten
worden verleend die op grond van het op 18 april 1961 te Wenen totstandgekomen
Verdrag inzake diplomatiek Verkeer (hierna te noemen: Verdrag van Wenen) toekomen
aan diplomatiek personeel, zij het dat de straf- en burgerrechtelijke immuniteit
uitdrukkelijk is beperkt tot handelingen binnen de functie, terwijl immuniteit
voor verkeersovertredingen is uitgesloten. Het derde lid van artikel 2 verzekert
dat Noorwegen en de Noorse verbindingsofficieren niet alleen rechten ontlenen
aan het Verdrag van Wenen, doch dat voor hen ook de verplichtingen in dat
Verdrag gelden.
De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen die veel voorkomen in verdragen
waarmee privileges en immuniteiten worden verleend en waarin het Verdrag van
Wenen niet expliciet voorziet. Deze bepalingen hebben tot doel eventuele visumverlening
en binnenkomst van de desbetreffende personen te faciliteren en tewerkstelling
van familieleden van verbindingsofficieren mogelijk te maken.
De artikelen 5 tot en met 7 gaan in op de onschendbaarheid van de archieven
van de verbindingsofficieren, op hun persoonlijke bescherming, alsmede de
faciliteiten en immuniteiten betreffende communicatie. Deze onderwerpen zijn
in het verdrag opgenomen gelet op de speciale positie die verbindingsofficieren
bij Europol innemen.
Artikel 8 regelt de melding door Noorwegen aan de Nederlandse autoriteiten
van de aankomst en het vertrek van de verbindingsofficieren, alsmede de melding
indien een familielid van een verbindingsofficier niet langer deel uitmaakt
van de huishouding van deze verbindingsofficier. In tweede lid wordt de verstrekking
van identiteitskaarten geregeld.
Artikel 9 bevat een geschillenbeslechtingsregeling, die in voorkomend
geval kan leiden tot oprichting van een ad hoc tribunaal.
Het verdrag wordt vanaf 24 januari 2002 voorlopig toegepast, hetgeen
noodzakelijk werd geacht in verband met een spoedige plaatsing van een Noorse
verbindingsofficier bij Europol in Den Haag. In dat kader is van belang dat,
voorafgaand aan de inwerkingtreding van het verdrag, voor die plaatsing reeds
een juridische basis aanwezig is.
Koninkrijkspositie
Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. G. de Hoop Scheffer