28 752
Vaste vistuigen

nr. 3
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 april 2003

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft op 26 maart 2003 overleg gevoerd met staatssecretaris Odink van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de brief van de staatssecretaris van LNV van 19 december 2002 over het beleidsbesluit vaste vistuigen (28 752, nr. 1).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Geluk (VVD) is het in grote lijnen eens met de doelstellingen van het beleid zoals die zijn verwoord in het beleidsbesluit vaste vistuigen. De doelstellingen zijn echter niet consequent geformuleerd. Het ministerie is meer dan tien jaar bezig geweest met dit voorstel. De sector is echter nooit echt bij betrokken geweest bij de beleidsvorming en heeft ook niet voldoende gelegenheid gekregen om op het voorgenomen besluit te reageren. De VVD-fractie wenst het voorstel in deze vorm niet te aanvaarden en geeft de staatssecretaris het dringende advies om dit besluit terug te nemen of aan te passen. Er moet beter worden geluisterd naar de bezwaren en de voorstellen van de sector. Hierdoor wordt draagvlak gecreëerd.

De inkomenstoets dient te gelden voor alle vergunninghouders, inclusief de houders van traditionele vergunningen. De recreatieve sector moet ook worden opgedragen verantwoordelijkheid te nemen of deze moet worden uitgesloten van het vissen met vaste vistuigen in kustwateren. Het is immers moeilijk om te controleren wat recreatieve vissers vangen. Is bekend wat het effect van de recreatieve visserij is op de natuurwaarden?

Er moet meer aandacht worden besteed aan de duurzame kreeftenvisserij. Het is te overwegen om visserij met sleepnetten en warrelnetten te weren uit de Oosterschelde. Er kan tevens worden overwogen om het aantal vergunninghouders te beperken. Een andere optie is het koppelen van vergunningen aan visplannen. In het beleidsbesluit wordt hier onvoldoende aandacht aan besteed. Op dit moment zijn er tien slapende ankerkuilvergunningen voor ieder 180 vistuigen. Deze kunnen ook worden ingezet voor de kreeftenvisserij. Welke maatregelen neemt de minister om het gebruik van deze vergunningen te beperken?

Er wordt voorgesteld de visserij met staand want te beperken, terwijl er weinig wetenschappelijke kennis is over de effecten hiervan. België stimuleert deze vorm van visserij vanwege de duurzaamheid en Nederland perkt het in. Wat is hier de reden van? Het is onverteerbaar dat de sector zelf via wetenschappelijk onderzoek moet aantonen dat het verantwoord is om ook na 2007 te blijven vissen met staand want. Het besluit om de lengte van de netten te beperken is discutabel. Hierover is onvoldoende overleg met de sector geweest. De PKB-Waddenzee kan niet dienen als toetsingskader voor dit besluit, omdat de Kamer haar controversieel heeft verklaard. In de voorgestelde beleidsevaluatie in 2007 moet ook een sociaal-economische component worden opgenomen.

De heer Buijs (CDA) merkt op dat hij ook spreekt namens de heer Tichelaar van de PvdA.

Het voorliggende beleidsbesluit vaste vistuigen kan niet rekenen op steun van de CDA-fractie, omdat het leidt tot inperking. Gezien de constatering dat van deze vorm van visserij geen negatieve effecten op de visstand en natuurwaarden kunnen worden aangetoond, is het niet te begrijpen waarom de visserij met vaste vistuigen, en in het bijzonder met staand want, haar bestaansrecht lijkt te verliezen. Het is van belang dat bestaande rechten op historische gronden worden gerespecteerd.

Waarom is er pas een sectorwerkgroep ingesteld toen het besluit al voorlag? Heeft het overleg met de werkgroep al tot bijstelling van het besluit geleid? Het is goed dat het onderscheid tussen traditionele en tijdelijke vergunningen verdwijnt. Er moet echter meer maatwerk in de vergunningen worden aangebracht, zodat per regio in samenwerking met de sector nader kan worden bezien welke vaste vistuigen mogen worden gebruikt en welke aantallen worden toegestaan. Met dit algemene geformuleerde besluit bestaat het risico dat de visserijdruk in bepaalde regio's toeneemt.

Vanaf april wordt er nog maar één vergunning per geregistreerd vaartuig afgegeven. Betekent dit dat vissers visrechten die zijn gekoppeld aan verschillende vergunningen verliezen? Oplossingen hiervoor zouden kunnen zijn dat verschillende vergunningen kunnen worden gekoppeld aan één geregistreerd vaartuig of dat verschillende vergunningen worden omgezet in één vergunning. Wat vindt de staatssecretaris hiervan?

Waarom is de inkomenstoets alleen van toepassing op tijdelijke vergunningen en niet op traditionele vergunningen? Zijn er voor gemengde vissers, die slechts in een bepaald seizoen gebruik maken van vaste vistuigen, uitzonderingsbepalingen mogelijk?

Het is vreemd dat de visserij met staand want wordt ingeperkt, terwijl er nauwelijks aanwijzingen zijn dat deze vorm van visserij schade toebrengt aan de visstand en de natuurwaarden. Het is onjuist dat de sector zelf moet aantonen dat de visserij met staand want ecologisch inpasbaar is. Er wordt buiten beschouwing gelaten dat er verschillende vormen van staandwantvisserij zijn die verschillende effecten hebben op natuurwaarden. Nederland loopt op dit terrein bovendien volledig uit de pas met de omringende landen. In België wordt zelfs subsidie toegekend voor visserij met staand want, omdat men van mening is dat deze vorm van visserij duurzaam is.

De huidige traditionele vergunningen voor visserij met staand want moeten worden gerespecteerd, ook na 2007. Vergunninghouders hebben grote investeringen gedaan. Zij zouden in de problemen kunnen komen door de voorgestelde inperking. Deze inperking moet dus zeker tot 2007 worden opgeschort. Datzelfde geldt voor de algemene reductie tot 500 meter na 2007. Hierover moet eerst overleg plaatsvinden.

Het is onduidelijk waarom het aantal recreatieve vergunningen niet wordt beperkt. Waarom is er geen bepaling opgenomen dat het verhandelen van vis die is gevangen met een recreatieve vergunning wordt verboden?

Een onderzoek naar de sociaal-economische gevolgen voor de sector van het voorgestelde beleid ontbreekt. Dit moet worden opgenomen in de voor 2007 geplande evaluatie.

Er is geen duidelijk beleidsbesluit inzake duurzame kreeftenvisserij op de Oosterschelde. De vrees bestaat dat met het voorgestelde vergunningenbeleid de visserijdruk op kreeft zodanig toeneemt dat het kreeftenbestand, dat zich op dit moment aan het herstellen is, in gevaar komt. Waarom wordt het aantal beroepsvissers niet beperkt en waarom worden er geen extra kreeftenvakken aangewezen? Kan de staatssecretaris dit in overleg met de sector nader uitwerken?

De heer Slob (ChristenUnie) vindt het goed dat er beleid wordt geformuleerd voor deze vorm van kustvisserij, zodat er zekerheid kan worden geboden aan de sector. Het is echter de vraag of het huidige voorstel voldoet. Wat vindt de staatssecretaris van de wijze waarop de sector bij de totstandkoming van het besluit is betrokken?

De doelen die in het beleidsbesluit zijn gesteld, zijn goed. Het is echter de vraag of de gestelde doelen op de voorgestelde wijze kunnen worden gehaald en of deze voorstellen een sanerende werking hebben. Waarom is er alleen een inkomenstoets voor houders van tijdelijke vergunningen en niet voor die van traditionele? Door een dergelijke toets zouden de tien slapende vergunningen voor ankerkuilen buiten gebruik kunnen worden gesteld. De uitvoering van het voorgestelde beleidsbesluit kan tot overbevissing leiden, omdat de opbrengst per vergunninghouder lager wordt.

De sector heeft aanbevelingen gedaan om het aantal recreatieve vergunningen te maximeren. Waarom is dit advies niet opgevolgd? Hoe wordt er omgegaan met visstroperij? Kan het door de vorige staatssecretaris opgestelde plan van aanpak visstroperij worden betrokken bij het beleidsbesluit?

Wat vindt de staatssecretaris van de suggestie om meer vaste kreeftenvakken uit te geven en vissers meer verantwoordelijk te maken voor de instandhouding van de kreeftenstand? Kan hij het voornemen van de vereniging Zeeuwse VisserijBelangen (Zevibel) om te komen tot een productorganisatie ondersteunen, mede in verband met EU-erkenning van een dergelijke organisatie?

Het is vreemd dat er nog steeds vrijwel geen informatie voorhanden is over de ecologische effecten van de visserij met vaste vistuigen. Daarom voert het te ver om een sterfhuisconstructie voor te stellen ten aanzien van de visserij met staand want. De verantwoordelijkheid voor het doen van onderzoek naar de ecologische effecten moet niet bij de sector worden gelegd. Een dergelijk onderzoek moet worden betrokken bij de evaluatie die in 2007 zal plaatsvinden.

Houders die verschillende vergunningen hebben en maar één vaartuig bezitten, krijgen vanaf 1 april maar één vergunning. Verliezen zij de visrechten die zijn opgebouwd uit meer vergunningen? Is het in dat geval te overwegen om alle visrechten over te schrijven op één vergunning of om verschillende vergunningen per vaartuig toe te staan?

De heer Van den Brink (LPF) is perplex over het voorstel. Het streven naar duurzame visserij is goed. Het beleid wordt nu echter gewijzigd, terwijl er te weinig kennis is om vast te kunnen stellen wat duurzaam is. Is er geprobeerd om deze kennis boven tafel te krijgen?

Waarom wordt er alleen ingegrepen bij de tijdelijke vergunningen en niet bij de traditionele? Waarom wordt de visserij met staand want afgebouwd, terwijl die bijvoorbeeld in België juist wordt gestimuleerd in verband met de duurzaamheid? Het is onjuist dat de sector moet bewijzen dat deze vorm van visserij voldoende duurzaam is. Waarom worden de recreatieve vergunninghouders ongemoeid gelaten?

Het belangrijkste uitgangspunt van het beleid moet zijn dat de huidige vissers hun vak kunnen blijven uitoefenen. Daarnaast moet er duurzaam ecologisch worden gevist. Is het Nederlandse beleid geharmoniseerd met het EU-beleid of is Nederland weer het braafste jongetje van de klas?

De heer Van der Vlies (SGP) vraagt of dit overleg nog zin heeft, gezien het feit dat een meerderheid van de Kamer van mening is dat het huidige voorstel niet voldoet en dat het in overleg met de sector moet worden aangepast.

De doelstelling van het beleid is om de sector gedurende een langere periode ruimte te bieden, zodat de visserij op een duurzame en ecologisch verantwoorde wijze kan worden uitgeoefend. Deze doelstelling is goed en het was ook hard nodig dat er beleid werd ontwikkeld. Het probleem is dat er weinig bekend is over de ecologische effecten van visserij met vaste vistuigen.

Het is onjuist om de sector te vragen zelf aan te tonen dat de visserij met staand want voldoende duurzaam is. Dit is een verantwoordelijkheid van de regering in samenspraak met de sector. Het beperken van traditionele vergunningen voor vissen met staand want bij overdracht kan bedrijven grote economische schade toebrengen. Dit leidt mogelijk tot een uitsterfconstructie.

De verhandelbaarheid van vis die op een recreatieve vergunning is gevangen, moet ter discussie worden gesteld. Een ander aandachtspunt is de kreeftenvisserij in de Oosterschelde. Er moet aandacht worden besteed aan de signalen van de sector. Men wil dat visserij met sleepnetten en warrelnetten wordt geweerd uit de Oosterschelde. Daarnaast is men van mening dat het aantal vergunninghouders moet worden beperkt. De sector vindt dat vergunningen moeten worden verbonden aan een visplan. Als laatste wordt voorgesteld om het vissen met vaste vistuigen op vrije gronden te beperken. Kan de staatssecretaris het initiatief nemen tot het opstellen van een visplan? Op welke termijn kan aan deze verzoeken van de sector worden voldaan? De definitie van beroepsvisserij van de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Visserij wijkt af van die van het ministerie. Kan de staatssecretaris dit toelichten, ook in relatie tot de inkomenstoetsing? Hoe staat het met de uitvoering van de motie inzake het internationaal maatregelenplan aal?

Het beleidsbesluit vaste vistuigen is ingediend door de ambtsvoorganger van deze staatssecretaris. Zijn ambtsvoorganger was sterk gericht op de ecologische invalshoek. Deze staatssecretaris legt wellicht een ander accent. Mede daarom is het verstandig om het voorstel terug te nemen, om in overleg te treden met de sector en om met een plan te komen dat draagvlak heeft.

Het antwoord van de staatssecretaris

Staatssecretaris Odink constateert dat er geen algemene kritiek is op het beperken van het aantal vergunningen, standaardisatie van vergunningen en de uitgifte van extra visvakken in overleg met de sector.

Het beleidsbesluit is in december 2002 aan de Kamer gezonden. Zowel daarvoor als daarna heeft er zeer intensief overleg plaatsgevonden met de sector. De sectorwerkgroep is pas na publicatie van het besluit ingesteld. Voor die tijd heeft er echter overleg over het beleidsvoornemen plaatsgevonden in de reguliere overlegorganen. De sector heeft zelf om dit beleidsbesluit gevraagd, omdat er behoefte was aan duidelijkheid. De reacties van de sector op dit besluit zijn overigens zeer divers.

Er wordt geen inkomenstoets ingevoerd op traditionele vergunningen, omdat deze overdraagbaar en verhandelbaar zijn. Er kunnen dus rechten worden ontleend aan deze vergunningen. Indien een inkomenstoets wordt ingevoerd, kunnen de traditionele vergunninghouders claims indienen. Aan tijdelijke vergunningen kunnen geen rechten worden ontleend, dus is invoering van een inkomenstoets voor deze vergunningen wel mogelijk.

Het is de bedoeling dat via co-management met de sector visplannen worden opgesteld. In die visplannen kunnen per regio nadere afspraken worden gemaakt over nadere invulling van de vergunningen. Er moet echter wel sprake blijven van standaardisatie. Een van de doelen van het beleidsbesluit is immers om de administratievelastendruk te verlagen. Het afgeven van vergunningen op maat strookt hier niet mee.

De staatssecretaris stelt een wijziging voor inzake de visserij met staand want. De verschillende vormen van visserij met staand want zullen worden geëvalueerd in 2007. In deze evaluatie worden de sociale, de economische en de ecologische gevolgen van het beleid betrokken. In de periode tot 2007 zal bij overdracht van traditionele vergunningen geen beperking van de vergunning plaatsvinden. Aan de hand van de resultaten van de evaluatie zal het beleid voor de periode na 2007 worden vastgesteld. Het staat dus ook niet vast dat er na 2007 slechts vergunningen voor 500 meter worden afgegeven. De tekst van het beleidsbesluit wordt op dit punt gewijzigd. De aanpassing op het beleidsbesluit zal zo spoedig mogelijk aan de Kamer worden gezonden.

Na de inkomenstoets zijn er van de 250 tijdelijke vergunningen nog 50 over. Van die 50 vergunningen zijn er vijftien afgegeven voor visserij met staand want van meer dan 2500 meter. Over het algemeen betreft het vergunningen voor vier of zes kilometer. Deze vergunningen zijn teruggebracht. Het betreft immers tijdelijke vergunningen, waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. De overige vergunningen betroffen 500 meter of minder. Deze zijn gecontinueerd. Desgevraagd zegt de staatssecretaris toe dat hij de situatie van de vijftien vergunninghouders met een vergunning voor staand want langer dan 2500 meter nader zal onderzoeken. Als zij aan kunnen tonen dat zij regelmatig gebruik hebben gemaakt van staand want langer dan 2500 meter, zal daarvoor een vergunning worden verstrekt. De vergunning van personen die deze onvoldoende hebben benut, zal worden teruggebracht tot 2500 meter.

Er is nauwelijks informatie over mogelijke ecologische bezwaren van visserij met staand want, omdat hiernaar weinig onderzoek is gedaan. Bovendien verschillen de effecten van de diverse typen staand want aanzienlijk. De uitwerking van het voorzorgsprincipe uit de Habitatrichtlijn speelt hierbij ook een rol. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt mede bij het bedrijfsleven, omdat dat belang heeft bij het beleid. Zo ontstaat de beste garantie dat er goede afspraken worden gemaakt met natuurbeschermingsorganisaties over visserij met staand want.

De vergelijking van het voorgestelde beleid met het Belgische beleid gaat niet op. Het Belgische beleid betreft de visserijzone en het voorgestelde Nederlandse beleid gaat alleen over de kustwateren. Dat is een groot verschil. De staatssecretaris zal de heer Fischler voorstellen een EU-beleid op dit terrein te ontwikkelen.

Er zijn drie personen die beschikken over meer dan één vergunning. Van twee van hen is inmiddels bekend dat zij over meer dan één geregistreerd vaartuig beschikken. Voor hen is de nieuwe regeling dat er maar één vergunning aan een vaartuig mag worden verbonden dus geen probleem. Het ministerie heeft de derde persoon niet kunnen bereiken. Mocht zich bij deze vergunninghouder een probleem voordoen, dan zal worden gekeken of dat kan worden opgelost. Het EU-visserijbeleid verplicht Nederland om vergunningen te verbinden aan vaartuigen. Indien dit mogelijk is zonder veel schade, moet dat dus gebeuren.

Het aantal recreatieve vergunningen is teruggebracht door de heffing van leges. Als het aantal vergunningen stabiel blijft op ca. 1500, is er geen reden voor het ontwikkelen van aanvullend beleid. Er zal wel worden onderzocht of het mogelijk is om maatregelen te nemen inzake het verhandelen van vis die op een recreatieve vergunning is gevangen of het maximeren van de vangst.

Het beleidsvoornemen inzake sleepnetvisserij komt in de loop van 2003 gereed. De staatssecretaris is gaarne bereid om dit te zijner tijd met de Kamer te bespreken.

Als gevolg van de inkomenstoets worden er 90 tijdelijke vergunningen voor kreeftenvisserij in de Oosterschelde gestopt. Hierdoor worden er minder netten uitgezet. Er worden na 1 januari 2004 extra visvakken uitgegeven. De sector zal worden gevraagd om te adviseren over maatregelen om overbevissing te voorkomen, wellicht door middel van het opstellen van een visplan. De betrokken sector moet dit plan zelf maken, maar het ministerie is uiteraard bereid om hierbij ondersteuning te geven. De staatssecretaris verzoekt de sector om zo snel mogelijk een visplan op te stellen. Als dit beschikbaar is, kan het ministerie erop inspelen. Een vastgesteld visplan kan consequenties hebben voor het vergunningenbeleid. Voor het beleid van 2003 zal het echter geen gevolgen hebben, omdat de vergunningen per 1 april 2003 worden afgegeven.

Van de tien ankerkuilvergunningen waarnaar werd gevraagd, zijn er vijf tijdelijk. Deze worden onderworpen aan een inkomenstoets. De overige vijf vergunningenhouders hebben historische rechten en zij gebruiken hun vergunning actief. Het zou onjuist zijn om deze vergunningen in te trekken. De mogelijke toename van het gebruik van deze vergunningen in de toekomst staat in geen enkele verhouding tot de beëindiging van 90 tijdelijke vergunningen. Uiteraard kan de sector zelf voorstellen doen over deze vorm van visserij in een visplan. Als het gebruik van de ankerkuilvergunningen de duurzaamheid van de kreeftenvisserij in gevaar brengt, is de staatssecretaris bereid tot overleg met de Kamer over een nieuw beleid inzake de verlening van deze vergunningen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Geluk (VVD) heeft de toezeggingen genoteerd en hij is benieuwd naar de brief van de staatssecretaris inzake de wijziging van het beleidsbesluit. De VVD-fractie zal tot die tijd haar oordeel opschorten. Hij maakt zich wel zorgen over de verstrekking van vergunningen voor de kreeftenvisserij.

De heer Buijs (CDA) dankt de staatssecretaris voor zijn toezeggingen en is benieuwd naar de weerslag hiervan in een brief. Kan de staatssecretaris de Kamer tevens binnen twee weken een brief zenden over de wijze waarop hij met de kreeftensector om wil gaan?

De heer Slob (ChristenUnie) heeft nog wat zorg over de kreeftenvisserij, zeker omdat de vergunningen al per 1 april 2003 worden verstrekt. Daarom sluit hij zich aan bij het verzoek van de heer Buijs.

Staatssecretaris Odink zegt dat hij bereid is om op korte termijn een brief te zenden over te kreeftenvisserij, zij het dat de sector dan wel al een visplan voor de kreeften moet hebben. De sector is te allen tijde welkom op het ministerie voor een gesprek hierover.

De voorzitter merkt op dat de staatssecretaris de Kamer op korte termijn een brief zal sturen inzake de wijziging van het beleidsbesluit waarin hij de toezeggingen die hij in dit overleg heeft gedaan, zal verwoorden. Daarnaast zal er op korte termijn een overleg met de sector plaatsvinden om te komen tot nadere afspraken, met name met betrekking tot een visplan voor de kreeftenvisserij.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Meijer

De wnd. griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Van Leiden


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Cornielje (VVD), Meijer (CDA), voorzitter, Buijs (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Waalkens (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Van den Brand (GroenLinks), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Jager (CDA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA).

Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Terpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Spies (CDA), Mastwijk (CDA), Mosterd (CDA), Kamp (VVD), Schultz van Haegen-Maas Geesteranus (VVD), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Eerdmans (LPF), Lazrak (SP), Vos (GroenLinks), Van As (LPF), Van Heteren (PvdA), Van Geel (CDA), Van Lith (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Hofstra (VVD), Depla (PvdA), Örgü (VVD), Fierens (PvdA), Dubbelboer (PvdA).

Naar boven