28 751
Evaluatie Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf (Wtn)

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 februari 2005

1. Inleiding

Bij brief van 20 december 2002 (kamerstuk 28 751, nr. 1) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf (Wtn). De belangrijkste conclusie van deze brief was dat de Wtn goed functioneerde en er geen aanleiding was voor ingrijpende aanpassingen. De Tweede Kamer heeft de brief voor kennisgeving aangenomen.

Ook de Pensioen- & Vezekeringskamer (PVK)1 toonde zich in haar advies 2 tevreden over de werking van de Wtn en had een beperkt aantal aandachtspunten. Een van deze aandachtspunten was het vermoeden dat aanbieders fondsvormingcontracten dusdanig vormgeven dat zij buiten iedere vorm van toezicht vallen. Dit zou kunnen leiden tot onwenselijke situaties, omdat de aanbieders van deze producten geen verplichtingen krijgen opgelegd ten aanzien van de soliditeit van hun instelling en het gedrag tegenover afnemers.

In de brief van 20 december 2002 is aangegeven dat onderzocht zou worden op welke schaal deze contracten worden aangeboden en welke risico's daaruit zouden kunnen volgen voor de afnemers van deze contracten. Daarop heeft het Ministerie van Financiën Pricewaterhouse Coopers (PwC) gevraagd een onderzoek naar fondsvormingscontracten in de uitvaartbranche uit te voeren. Op 20 december 2004 heeft PwC haar eindrapport aangeboden3. In deze brief – welke is afgestemd met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandsche Bank (DNB) – wordt ingegaan op de bevindingen van PwC en de conclusies die ik hieraan verbind.

2. Bevindingen van het onderzoek

2.1 Fondsvormingcontracten in de uitvaartbranche

Van fondsvorming in de uitvaartbranche is sprake wanneer een afnemer van een contract een bedrag in een depositofonds stort dat uiteindelijk aangewend wordt voor de betaling van een uitvaart. Het gestorte bedrag wordt periodiek vermeerderd met interest, welke bepaald wordt op basis van het rendement op de uitzettingen van het fonds. Deze contracten kunnen worden gekarakteriseerd als een aanbetaling voor een te leveren dienst (de uitvaart).

Volgens PwC kan een fondsvormingcontract twee risico's met zich brengen. Ten eerste kan de situatie zich voordoen dat de aanbieder zijn contractuele verplichtingen niet nakomt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het fonds niet adequaat beheerd wordt. Ten tweede kan het voorkomen dat de afnemer op het moment van overlijden nog onvoldoende in het fonds heeft gestort om de kosten van de uitvaart volledig te dekken. Dit is echter inherent aan het product; de houder van het contract verzekert geen uitvaart, maar zet geld opzij ter betaling van de uitvaart.

In de markt voor fondsvormingcontracten zijn drie partijen actief:

– Verzekeraars,

– Uitvaartondernemers, en

– Uitvaartverenigingen.

Het marktaandeel van verzekeraars is ongeveer 47%. Een overeenkomstig deel van deze markt is in handen van uitvaartondernemers. Uitvaartverenigingen hebben een marktaandeel van 6%.

De totale omvang van de markt voor fondsvormingcontracten wordt door PwC ingeschat op € 150 tot € 250 miljoen, waarbij een totale marktomvang van € 213 miljoen het meest waarschijnlijk wordt geacht. In tabel 1 wordt de totale marktomvang opgesplitst in de fondsen die uitstaan bij verzekeraars, uitvaartondernemers en uitvaartverenigingen. Ter vergelijking: uit gegevens van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat het totaal verzekerde bedrag in de uitvaartportefeuille van natura-uitvaartverzekeraars eind 2003 € 3,6 miljard bedroeg1.

Tabel 1. Omvang van de markt

Soort aanbiederOmvang fondsen (€ miljoen)Omvang fondsen (in %)
Verzekeraars100 47%
Uitvaartondernemers100 47%
Uitvaartverenigingen 13 6%
Totaal213100%

Bron: Pricewaterhouse Coopers (2004)

Volgens PwC sluiten verzekeraars tegenwoordig steeds minder fondsvormingcontracten af (de voorkeur gaat uit naar het afsluiten van natura-uitvaartverzekeringen), waardoor de omvang van de fondsen in aantal afneemt.

2.2 Regulering van de markt

De drie partijen die op de markt voor fondsvormingcontracten actief zijn, worden op verschillende wijze gereguleerd.

Voor verzekeraars geldt dat de door hen aangeboden fondsvormingcontracten worden meegenomen in het toezicht dat DNB en de AFM op de verzekeraar houdt. Wanneer het eindbedrag van een fondsvormingcontract is gegarandeerd is sprake van een verzekering. Hierop is toezicht uit hoofde van de Wtn en de Wet financiële dienstverlening (Wfd)1 van toepassing. Ook wanneer het eindbedrag niet gegarandeerd is en het beleggingsrisico voor de consument is, wordt de fondsvormingcontracten meegenomen in het toezicht dat de DNB en de AFM op de verzekeraar houden. Vanzelfsprekend hebben de toezichthouders op basis van het bestaande instrumentarium de mogelijkheid corrigerend op te treden. Slechts wanneer het eindbedrag niet gegarandeerd is en het beleggingrisico voor de aanbieder is, houden AFM en DNB geen toezicht. Wel moeten de contracten in een aparte juridische entiteit ondergebracht worden.

Hiermee wordt voorkomen dat problemen bij de verzekeraar overslaan naar de deposito's.

Uitvaartondernemers en uitvaartverenigingen vallen niet onder het toezicht van DNB en de AFM. Zelfregulering door een aantal grote koepelorganisaties2 draagt er wel toe bij dat eventuele risico's voor de consument zoveel mogelijk beperkt worden. Om dit te bereiken hebben de koepelorganisaties gedragscodes ontwikkeld die als richtlijnen dienen voor de uitoefening van de activiteiten van hun leden. Deze gedragscodes geven onder meer aan dat de uitstaande deposito's op een verantwoorde manier beheert dienen te worden en nooit aan (bedijfs-)risico bloot gesteld mogen worden. Daarnaast dienen afnemers van fondsvormingcontracten geïnformeerd te worden over de aard van het product en het feit dat een fondsvormingcontract geen uitvaart verzekert. De aard en intensiteit van de zelfregulering verschilt per koepelorganisatie.

Een klein deel van de markt is niet aangesloten bij een koepelorganisatie. De koepelorganisaties hebben tegenover PwC echter aangeven er van uit te gaan dat een groot deel van deze niet-georganiseerde verenigingen en ondernemers wel conform de door hen opgestelde richtlijnen werken.

3. Evaluatie uitkomsten onderzoek

Fondsvormingcontracten verschillen van andere financiële producten in de zin dat deze contracten gezien kunnen worden als een aanbetaling op een te leveren dienst (de uitvaart). Op dergelijke overeenkomsten die noch als verzekering noch als bancair product kunnen worden aangemerkt, is geen financiële toezichtwetgeving van toepassing. Het betreft immers geen financieel product in de zin van die wetgeving.

Zoals aangegeven is de totale omvang van de uitstaande fondsvormingcontracten in vergelijking met het totaal verzekerde bedrag in de uitvaartportefeuille van natura-uitvaartverzekeraars relatief klein en neemt de omvang van de uitstaande fondsen af.

Indien deze contracten door verzekeraars worden aangeboden dan worden deze meegenomen in het toezicht dat DNB en de AFM op de verzekeraar houden. Een uitzondering hierop zijn fondsvormingcontracten waarbij geen eindbedrag is gegarandeerd en het beleggingrisico voor de aanbieder is. Deze contracten dienen echter in een aparte juridische entiteit onder te worden gebracht, om het overslaan van problemen te voorkomen.

Voorts is op overeenkomsten aangeboden door uitvaartondernemers en uitvaartverenigingen zelfregulering van een aantal grote koepelorganisaties van toepassing. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om, in geval van geschillen tussen de consument en de uitvaartondernemer, klachten voor te leggen aan de Stichting Klachteninstituut Ombudsman Uitvaartwezen. Tot op heden heeft het Ministerie van Financiën geen signalen ontvangen die er op wijzen dat deze vorm van zelfregulatie tot ongewenste situaties leidt.

Het onder toezicht plaatsen van aanbieders van fondsvormingcontracten zou kunnen leiden tot een bovenmatige administratieve lastendruk, met mogelijke consequenties voor de structuur van de markt. Vooral kleine uitvaartverenigingen zonder winst oogmerk, voor wie zorg, vertrouwen en respect voor de overledene en de nabestaanden het hoofddoel zijn, zouden in hun voortbestaan bedreigd kunnen worden wanneer zij te maken krijgen met toezichtvereisten. Hetzelfde geldt voor een deel van de kleine uitvaartondernemers; een lidmaatschap van een koepelorganisatie drukt voor hen reeds te zwaar op de exploitatie.

4. Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie zie ik thans geen aanleiding om de regulering van aanbieders van fondsvormingcontracten aan te scherpen. Het bestaande bereik van het toezicht en de zelfregulering van een aantal koepelorganisaties voor uitvaartondernemers en uitvaartverenigingen biedt voldoende waarborg voor prudent gedrag van aanbieders en een zorgvuldige omgang met de consument.

Gelet op het streven van het kabinet naar een verlichting van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven ligt ook een registratieplicht voor aanbieders van fondsvormingcontracten niet in de rede. Een dergelijke plicht zou bovendien tot schijnzekerheid leiden, er worden immers geen verplichtingen opgelegd ten aanzien van de soliditeit van hun instelling en het gedrag tegenover afnemers.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Per 30 oktober 2004 zijn de Nederlandsche Bank (DNB) en de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) officieel gefuseerd. De naam van de nieuwe organisatie is De Nederlandsche Bank.

XNoot
2

Pensioen- & Verzekeringskamer (2002), «Praktijkervaring Pensioen- & Verzekeringskamer met vijf jaar Wtn».

XNoot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Informatie verkregen via www.dnb.nl.

XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 507. De Wfd ligt momenteel ter behandeling bij de Eerste Kamer.

XNoot
2

Zoals de Vereniging Ondernemingen in de Uitvaart (VOU), de Nederlandse Unie van erkende Uitvaartondernemers (NUVU) en het Nederlands Verbond van Uitvaartorganisaties (NVU).

Naar boven