28 748
Wijziging van de Kadasterwet en de Organisatiewet Kadaster (aanpassing van doeleinden en taken van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers alsmede enkele andere wijzigingen)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

I. Algemeen2
   
Hoofdstuk 1.Aanleiding en doel van het wetsvoorstel2
   
Hoofdstuk 2.Opdracht van publieke taken van de Topografische Dienst aan het Kadaster3
2.1Taken en producten van de Topografische Dienst3
2.2Overwegingen om de taken van de Topografische Dienst wettelijk op te dragen aan het Kadaster5
2.2.1Collectief belang5
2.2.2Overwegingen waarom de overheid de huidige taken van de Topografische Dienst moet blijven behartigen5
2.2.3Overwegingen om de taken van de Topografische Dienst niet aan provincie- en gemeentebesturen op te dragen7
2.2.4Overwegingen om de taken van de Topografische Dienst aan het Kadaster op te dragen7
   
Hoofdstuk 3.Hoofdlijnen van het wetsvoorstel8
3.1Doeleinde en taken op geografisch gebied8
3.2Overige wijzigingen van de Kadasterwet en de Organisatiewet Kadaster11
   
Hoofdstuk 4.Effecten en lasten voor burgers, bedrijfsleven en overheid13
   
Hoofdstuk 5.Financiële aspecten14
5.1Noodzakelijke investeringen14
5.2Uitgangspunten en achtergronden bij de financiering15
   
Hoofdstuk 6.Draagvlak voor het wetsvoorstel17
   
Hoofdstuk 7.Verhouding tot andere regelgeving18
   
Hoofdstuk 8.Invoeringstraject en overgangsrecht19
   
II.Artikelsgewijs20

I. ALGEMEEN

HOOFDSTUK 1. AANLEIDING EN DOEL VAN HET WETSVOORSTEL

Dit wetsvoorstel strekt ertoe om:

a. de publieke taken die de Topografische Dienst van het Ministerie van Defensie thans verricht wettelijk op te dragen aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers (hierna: het Kadaster), een bij de Organisatiewet Kadaster ingesteld zelfstandig bestuursorgaan, en in verband hiermede het personeel van het Ministerie van Defensie dat werkzaam is bij de Topografische Dienst en de vermogensbestanddelen die worden toegerekend aan die dienst, van het Rijk over te doen gaan naar het Kadaster, en

b. de Kadasterwet en de Organisatiewet Kadaster tevens op een beperkt aantal andere onderdelen te wijzigen.

De Minister van Defensie heeft namelijk gekozen voor een concentratie op kerntaken. Daarin past niet langer het primair verantwoordelijkheid dragen voor een voorziening op het gebied van geografische informatie, die is uitgegroeid tot een infrastructurele voorziening die continuering vereist. Continuering brengt mede een inspelen op de wensen van overheden die gebruikmaken van die voorziening. Wensen die betrekking hebben op inhoud en kwaliteit en aanzienlijke investeringen vergen. Investeringen die niet in verhouding staan tot het nut dat Defensie daarvan heeft.

Plaatsing van de Topografische Dienst buiten de organisatie van Defensie dient wel vergezeld te gaan van waarborgen die recht doen aan het prominente gebruikersbelang van Defensie bij een deel van de producten van de Topografische Dienst en die nakoming garanderen van verplichtingen opgenomen in of voortvloeiend uit internationale verdragen en NAVO-beleidsafspraken terzake van levering van geografische informatie.

De ambtelijke verkenning naar de mogelijkheden om de Topografische Dienst elders te positioneren is uitgevoerd door medewerkers van de Ministeries van Defensie en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. In het Besluit informatievoorziening in de rijksdienst 1990 is namelijk de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen als eerstverantwoordelijke bewindspersoon voor de vastgoedinformatie, tegenwoordig aangeduid als «geo-informatie».

Bij het verkennen van de mogelijkheden zijn verschillende opties bekeken: binnen de overheid, daaronder verstaan meer op afstand van de politiek verantwoordelijke minister (dat wil zeggen dat een dienst meer op afstand wordt geplaatst van die minister waarbij de hiërarchische ondergeschiktheid van die dienst vervalt en de betrokken minister jegens het parlement uitsluitend politiek verantwoordelijk blijft voor de hem bij de instellingsregeling uitdrukkelijk voorbehouden bevoegdheden), en buiten de overheid.

Buiten de overheid is gezocht naar marktpartijen die bereid zijn de totale taak van de Topografische Dienst risicodragend uit te voeren. Er bleken daarvoor geen serieuze kandidaten te zijn.

Binnen de overheid zijn de mogelijkheden verkend van samengaan met de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Fysisch Elektronisch Laboratorium van de Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (FEL TNO) en met het Kadaster. Bij die verkenning bleken zowel de Meetkundige Dienst als FEL TNO uiteindelijk niet geïnteresseerd in een samenwerkingsverband omdat de taken van de Topografische Dienst en de taken van die organisaties onvoldoende op elkaar aansluiten. Ook het CBS viel bij nadere oriëntatie af. Die drie organisaties hebben hoogstens interesse voor de producten van de Topografische Dienst in het kader van de uitoefening van hun specifieke taken. Van dergelijke samenvoegingen mogen geen synergetische effecten worden verwacht.

Van die vier verkende mogelijkheden is een herpositionering bij het Kadaster het meest kansrijk. Het Kadaster zet zich reeds in voor het instandhouden van landelijk dekkende geometrische basisbestanden, zoals de kadastrale kaart, alsmede voor een betere bediening van de markt voor geografische informatie. Evaluatie van de verzelfstandiging van het Kadaster heeft uitgewezen dat het Kadaster zijn opgedragen publieke taken doelmatig en naar tevredenheid van de gebruikers uitvoert: zie het kabinetsstandpunt over het eindrapport «evaluatie verzelfstandiging Kadaster» zoals neergelegd in de brief van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 10 juli 1998 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 1997/98, 25 600 XI, nr. 59).

De Organisatiewet Kadaster en de Kadasterwet zoals die komen te luiden na de wijzigingen ervan als voorzien in dit wetsvoorstel, bieden een toereikend kader aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om een belangrijk deel van zijn verantwoordelijkheid voor de infrastructurele voorziening op geografisch gebied te effectueren.

HOOFDSTUK 2. OPDRACHT VAN PUBLIEKE TAKEN VAN DE TOPOGRAFISCHE DIENST AAN HET KADASTER

§ 2.1. Taken en producten van de Topografische Dienst

De Topografische Dienst is een resultaatverantwoordelijke eenheid (contractmanagement) van de Koninklijke Landmacht. De Topografische Dienst staat onder direct bevel van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten die in verband met het specifieke karakter van de taken van die Dienst wordt geadviseerd door een bestuursraad.

Sedert 1988 heeft de Topografische Dienst de volgende, overigens niet in enige regelgeving neergelegde, taakopdracht:

a. het in vredes- en in oorlogstijd voorzien van de Koninklijke Landmacht in de door de Bevelhebber der Landstrijdkrachten vastgestelde behoefte aan geografische producten en informatie over eigen en vreemd grondgebied;

b. het op aanwijzing van of na verkregen toestemming van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten op basis van kostenverrekening of tegen betaling leveren van geografische producten en informatie aan andere krijgsmachtdelen, NAVO-partners, (semi-)overheidsinstellingen en private instellingen en personen, en

c. het leveren van een bijdrage aan het voorbereiden van het beleid op het gebied van militaire geografie ten behoeve van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten.

De civiele productie heeft ingevolge die taakopdracht een plaats in het productassortiment van de Topografische Dienst.

Na de politieke veranderingen die zich in de Sovjet-Unie en Oost-Europa hebben voorgedaan, is de militaire belangstelling van Nederland voor geografische informatie afgenomen. Tegelijkertijd is het gebruik van geografische informatie door andere overheden toegenomen. De Bevelhebber der Landstrijdkrachten heeft in 1995 in het kader van de toen lopende «operatie doelmatigheidswinst van Defensie» op die veranderingen ingespeeld door de Topografische Dienst de opdracht te verstrekken om in 2000 ruim 40% van de kosten te dekken door omzet buiten het Ministerie van Defensie. De Topografische Dienst is in die opdracht geslaagd. In 2000 dekte de omzet buiten het Ministerie van Defensie ongeveer 45% van de kosten.

De Topografische Dienst leidt uit de systematisch door hem ingewonnen geografische informatie militaire producten en een aantal onderling samenhangende civiele producten voor andere overheden af. De geografische informatie van de Topografische Dienst betreft met name informatie over de topografie, aangevuld met onder andere toponiemen, cartografische elementen en administratieve grenzen.

De processen voor de totstandbrenging van militaire en civiele producten zijn vanwege de historie zo met elkaar verweven dat het niet goed mogelijk is die processen te scheiden. Dit kan worden toegelicht door een overzicht te geven van die producten en van de gebruikers ervan. De vorenbedoelde producten zijn de volgende:

a. de TOP10vector (schaal van 1:10 000), toponiemen, TOPgrenzen en cartografie, en de overige digitale TOPvector-bestanden, zoals TOP50vector, TOP100vector, TOP250vector en TOP500vector, welke producten zijn gebaseerd op het digitale TOP10-basis;

b. analoge producten (kaarten en militaire specials) op basis van de TOPvector-bestanden;

c. uit TOPvector afgeleide TOPraster-bestanden in verschillende schaalgrootten (TOP25raster, TOP50raster en TOP100raster en overige afgeleide bestanden, zoals TOP25 en TOP250-namen en TOPstakels en TOP10-wegen, en

d. bestanden op basis van TOP10-basis (bestaande uit TOP10vector, toponiemen, TOPgrenzen en cartografie) ten behoeve van de publieke sector, zoals bijvoorbeeld de Directie Financiën Publiekrechtelijke Lichamen van het Ministerie van Financiën, het agentschap LASER bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Defensie pijpleidingenorganisatie.

Met betrekking tot de gebruikers van de producten kan nog het volgende worden opgemerkt. De TOP50vector, TOP100vector, TOP250vector en TOP500vector zijn vooral van belang voor het Ministerie van Defensie. Die bestanden zijn noodzakelijk voor de nakoming van verplichtingen en beleidsafspraken die in NAVO-verband zijn aangegaan en gemaakt.

Het TOP10-basis, hierna ook te noemen geografische basisgegevens, wordt hoofdzakelijk gebruikt door andere ministeries dan Defensie, en in mindere mate door provincies, gemeenten, waterschappen en nutsbedrijven.

Van de bestanden en producten die door de Topografische Dienst worden geleverd aan het Ministerie van Defensie en aan andere overheden, wordt door die Dienst ook een aantal geleverd aan de particuliere sector (bedrijven en burgers). Gegevens die de Topografische Dienst ten behoeve van de publieke sector beheert, worden aldus toegankelijk gemaakt voor de markt. Van die producten levert de Topografische Dienst conform het kabinetsbeleid inzake «markt en overheid» geen afgeleide producten (dat wil zeggen producten verkregen door verrijking van eigen producten met gegevens afkomstig van derden) noch producten met toegevoegde waarde aan het bedrijfsleven en burgers. Bij levering aan bedrijven gaat het om de mogelijkheid die voor een bedrijf openstaat om een gebruiksrecht, een publicatierecht of een gebruiksrecht en publicatierecht te verwerven. Het gebruiksrecht is het recht om gebruik te maken van een geleverd bestand binnen het eigen bedrijf en wordt telkens toegesneden op het doel van het gebruik en de mate waarin gebruik gemaakt kan worden van dat geleverde bestand. Het publicatierecht is het recht om een geleverd product of bestand of een deel daarvan naar buiten te brengen. Beoogt het bedrijf op basis van een geleverd bestand een nieuw product te vervaardigen door middel van verrijking van gegevens uit dat bestand met andere gegevens of door het aanbrengen van toegevoegde waarde, dan kan aan dat bedrijf een gebruiksrecht en publicatierecht worden verstrekt. Het publicatierecht houdt dan in om het nieuwe product in eigen beheer en onder eigen naam te koop aan te bieden. Voorbeelden daarvan zijn Wolters Noordhoff-atlassen, Falk-landschapskaart, Falk-wegenatlas en ANWB-fietskaarten. In toenemende mate vervaardigt het bedrijfsleven op basis van TOP10-basis ook bestanden, zoals Tresco-scheepvaartnavigatie, CityGis-routeplanner en NAVTECH-wegenbestand.

De Topografische Dienst verleent in opdracht van het Ministerie van Defensie voorts diensten op het gebied van interpretatie, generalisatie, cartografische vormgeving, transformatie en reproductie van geografische informatie over ander dan eigen grondgebied. Die dienstverlening vindt plaats in het kader van vredesmissies, humanitaire hulpverlening of oorlogsmissies. Ten slotte adviseert de Topografische Dienst overheden op het gebied van geodesie en cartografie.

§ 2.2. Overwegingen om de taken van de Topografische Dienst wettelijk op te dragen aan het Kadaster

2.2.1. Collectief belang

De Topografische Dienst houdt als enige instantie in Nederland een uniform, consistent en landsdekkend kleinschalig topografisch bestand van Nederland bij. Er is een collectief belang gemoeid met die geografische basisinformatie van de Topografische Dienst, waartoe ter toelichting het volgende wordt opgemerkt.

De huidige geografische informatie van de Topografische Dienst vervult een belangrijke functie in de geografische informatie-infrastructuur van Nederland omdat die als referentie een onmisbare rol vervult in de beleidsprocessen van tal van overheden en in het verkeer tussen overheden onderling en tussen overheden en burgers en bedrijven. Zo worden de basisgegevens van de Topografische Dienst bijvoorbeeld gebruikt ten behoeve van de landsverdediging, veiligheidsbeleid (rampenpreventie, rampenbestrijding, meldkamers van politie, brandweer en ambulance), verkeer en transport (mobiliteit, routeplanning, filebestrijding, autonavigatie), natuur, milieu en planologie (ruimtelijke ordening, aanleg van infrastructurele werken), waterbeheer (het zoeken naar bergingscapaciteit van water), fondsenverdeling (landbouwsubsidies, toewijzingen gemeentefonds) en cultuurbeheer (oudheidkundig bodemonderzoek). Indien eenduidigheid, consistentie, kwaliteit en actualiteit van de geografische basisgegevens niet meer verzekerd zijn, zal de voorbereiding en uitvoering van het beleid van tal van overheden een ernstige belemmering ondervinden, waardoor de overheid in al zijn geledingen haar rol jegens burgers op die beleidsvelden niet langer op een voldoende niveau kan garanderen.

De geografische informatie van de Topografische Dienst is, ten slotte, voor Nederland van cruciaal belang om verplichtingen en beleidsafspraken in het kader van de NAVO en andere internationale verdragen te kunnen nakomen.

2.2.2. Overwegingen waarom de overheid de huidige taken van de Topografische Dienst moet blijven behartigen

Om de hierna genoemde redenen dient de overheid de huidige taken van de Topografische Dienst te blijven behartigen.

a. Het infrastructurele belang van de geografische basisgegevens van de Topografische Dienst voor de Nederlandse samenleving, dat meebrengt dat de taken die de Topografische Dienst verricht met het oog op de continuering van die infrastructurele voorziening bij plaatsing van die Dienst buiten Defensie opnieuw aan de overheid dienen te worden opgedragen. Een wettelijke verankering is daarbij gewenst om continuïteit, kwaliteit en toegankelijkheid te kunnen garanderen aan de gebruikers binnen de overheid en aan de private partijen die van die infrastructurele voorziening afhankelijk zijn.

b. De nakoming door Nederland van verplichtingen opgenomen in of voortvloeiend uit NAVO- en andere internationale verdragen wordt gegarandeerd door de taken van de Topografische Dienst door de overheid te doen uitvoeren.

c. In het kader van landsverdediging en veiligheidsbeleid wordt van de overheid terecht gevraagd dat zij er alles aan doet om de realisatie ervan te kunnen garanderen. De geografische informatie van de Topografische Dienst is een onmisbaar middel om aan de landsverdediging en het veiligheidsbeleid vorm en inhoud te kunnen geven. Zo is het bij rampenbestrijding van groot belang dat de meldkamersystemen van onder andere politie, brandweer, ambulancediensten en marechaussee beschikken over identieke, uniforme en onderling koppelbare geografische gegevens. De hoge prioriteit die thans aan het veiligheidsbeleid wordt toegekend, vereist een situatie waarin de overheid zelf garant staat voor continuïteit, uniformiteit, consistente kwaliteit en landsdekkendheid van geografische basisgegevens.

d. De processen van de Topografische Dienst voor de totstandkoming van militaire en civiele producten zijn zo met elkaar verweven dat het vanuit een oogpunt van doelmatigheid onmogelijk is om de processen ten behoeve van militaire producten te scheiden van die voor de totstandkoming van civiele producten.

e. In het kader van het programma «Stroomlijning Basisgegevens» van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstukken II 2000/01, 26 387, nr. 9), dat met subsidie van het «Actieprogramma Elektronische Overheid» is totstandgekomen, is door de stichting Overlegorgaan Ravi (Ravi) recentelijk in opdracht van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid om een geografisch kernbestand aan te wijzen als een authentieke registratie. Bij dit haalbaarheidsonderzoek zijn de huidige overheidsgebruikers van TOP10-vector betrokken geweest. De stuurgroep belast met dit onderzoek heeft onder andere geadviseerd om de inhoud van het bestaande product TOP10-vector tot geografisch kernbestand te benoemen, aangevuld met gemeentegrenzen, toponiemen en cartografische presentatie, en om te vormen naar een objectgerichte gegevensstructuur. Tevens doet die stuurgroep de aanbeveling om dat geografisch kernbestand aan te merken als een potentiële authentieke registratie. Doel van het kabinetsbeleid met betrekking tot toegankelijkheid van overheidsinformatie is uiteindelijk een financieel laagdrempelige toegang van overheidsbestanden, zoals het hiervoor bedoelde geografisch kernbestand. De beleidslijn «Naar optimale beschikbaarheid van overheidsinformatie» (Kamerstukken II 1999/2000, 26 387, nr. 7) kiest er niet voor om de vervaardiging en bijwerking van elektronische bestanden bij de overheid weg te halen en die door middel van concessies of uitbestedingen voor een bepaalde tijdsduur telkens te gunnen aan een of meer marktpartijen. Een situatie waarbij marktpartijen tarieven moeten betalen waarin het bedrag is verdisconteerd waarvoor een concessie is verleend of waarvoor is gegund, is in strijd met die beleidslijn. Realisering van laagdrempelige toegang zal een krachtige impuls voor het bedrijfsleven kunnen betekenen vanwege het produceren van afgeleide producten. De verzekering van laagdrempelige toegang laat zich niet verenigen met een situatie waarin de houder van het geografisch kernbestand geen overheidsinstelling is en die als marktpartij optreedt.

f. Positionering van de taken van de Topografische Dienst als een publieke taak wordt ook internationaal bevestigd. Die keuze is doorgaans ingegeven door de wens om de risico's van discontinuïteit te beperken vanwege de infrastructurele betekenis van de geografische informatie. Vanuit de Europese eenwording is het van belang om te constateren dat de productie van geografische basisinformatie in Europa overal een publieke taak is.

g. Het behouden van de taak van de Topografische Dienst als overheidstaak past in het kabinetsbeleid om ICT-kennis en ICT-infrastructuur te bevorderen ter versterking van de nationale economie. Het beschikbaar stellen van ondergronden met geografische gegevens is een noodzakelijke voorwaarde voor het ontwikkelen van de geo-informatiesector van het bedrijfsleven in Nederland.

2.2.3. Overwegingen om de taken van de Topografische Dienst niet aan provincie- en gemeentebesturen op te dragen

Gelet op de noodzaak van landsdekkendheid, continuïteit, uniformiteit, kwaliteit en consistentie dienen bij de verwerking van geografische informatie steevast dezelfde interpretaties en werkwijzen te worden gevolgd. Daarom gaat een sterke voorkeur uit om de taken van de Topografische Dienst toe te delen aan de rijksoverheid en niet aan provincie- en gemeentebesturen. Opdracht van taken van de Topografische Dienst aan provincie- of gemeentebesturen vergt grote inspanningen ten behoeve van de afstemming, die in dat geval niet de garantie biedt voor de noodzakelijke consistentie en samenhang van het productieproces. Daar komt nog bij dat bij opdracht van taken aan provincie- en gemeentebesturen de Minister van Defensie tal van aanspreekpunten krijgt in plaats van één bij opdracht van die taken aan de rijksoverheid. Ten slotte dwingt die optie om de nauw verweven processen van de Topografische Dienst voor de totstandkoming van militaire en civiele producten te scheiden, hetgeen niet mogelijk is zoals in paragraaf 2.2.2 reeds is opgemerkt.

2.2.4. Overwegingen om de taken van de Topografische Dienst aan het Kadaster op te dragen

De keuze om de taken van de Topografische Dienst op te dragen aan het Kadaster is in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de regelgeving (Awr) die betrekking hebben op zelfstandige bestuursorganen. De overwegingen om de taken van de Topografische Dienst bij wet op te dragen aan het Kadaster zijn, in de eerste plaats, de volgende.

a. Het verzamelen en verwerken van genoemde geografische basisgegevens vereisen een onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid (zie aanwijzing 124c, onderdeel a, van de Awr). Immers de organisatie die belast wordt met die taak moet bijvoorbeeld beoordelen tot welke categorie bepaalde objecten of verschijnselen behoren en welke kenmerken die objecten of verschijnselen vertonen om ze nader te kunnen indelen, hetgeen oordeelsvorming vergt omdat daarbij regelmatig keuzes moeten worden gemaakt. Dat vergt deskundigheid die in onafhankelijkheid moet kunnen worden toegepast, dat wil zeggen dat de betrokken organisatie zelf geen belang bij de uitkomst mag hebben. In dit verband kan worden gewezen op het feit dat geografische basisgegevens worden toegepast ter berekening van uitkeringen aan gemeenten en van subsidies. Om die reden is een opdracht van taken aan een zelfstandig bestuursorgaan geboden.

b. Het Kadaster is vanuit meerdere invalshoeken bezien de meest aangewezen partij om de taken van de Topografische Dienst uit te oefenen. De taken van het Kadaster betreffende de zorg voor het rechtsverkeer van registergoederen en de instandhouding van het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting sluiten aan bij de taken van de Topografische Dienst. Voorts is het Kadaster evenals de Topografische Dienst producent van een landelijk dekkende kaartserie (de kadastrale kaart) en vervult het een spilfunctie als landelijk participant in het bestandsbeheer van de grootschalige basiskaart van Nederland. In die hoedanigheid zet het Kadaster zich evenals de Topografische Dienst in voor een betere bediening van de markt voor geografische informatie. Hierdoor zijn naast schaalvoordelen op termijn synergievoordelen op het vlak van kosten en kennis te verwachten.

Daarnaast zijn er de volgende meer specifieke bestuurlijke en bedrijfseconomische argumenten.

a. De bedrijfsmatige omvang van de Topografische Dienst die strikt nodig is voor de zorg voor geografische informatie stelt grenzen aan de omvang van ondersteunende diensten. Zelfstandig functioneren vraagt om een uitbreiding van capaciteit of geldmiddelen voor personeelsbeheer, financieel en facilitair beheer, inkoop en juridische ondersteuning, die niet proportioneel is in verhouding tot de bedrijfsmatige omvang van de Topografische Dienst (de minimaal vereiste omvang van de ondersteunende diensten zou te groot worden). Om die reden verdient samengaan met een reeds verzelfstandigde overheidsorganisatie met vergelijkbare en aanverwante taken de voorkeur.

b. De in 1997 uitgevoerde evaluatie van de verzelfstandiging van het Kadaster heeft aangetoond dat het Kadaster een succesvol zelfstandig bestuursorgaan is dat zijn publieke taken doelmatig en efficiënt naar tevredenheid van de gebruikers uitvoert. De keuze voor het Kadaster sluit daarmee ook aan bij het streven naar een bedrijfsmatiger uitvoering van taken van de Topografische Dienst. De Organisatiewet Kadaster biedt een toereikend kader voor de verantwoordelijke bewindspersoon van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om effectief toezicht uit te oefenen op het Kadaster.

c. Het samengaan van de Topografische Dienst en het Kadaster betekent een sterke organisatie die mede de continuïteit voor de geografische informatievoorziening voor de overheid – en daarmee ook voor het bedrijfsleven – waarborgt, en die garant kan staan voor de vereiste continuïteit voor de nakoming van verdragsverplichtingen.

d. De zorg voor de geografische basisgegevens van de Topografische Dienst dient ter ondersteuning van het overheidsbeleid op tal van terreinen. Gelet op de rol van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als coördinerend bewindspersoon voor de geo-informatie verdient het de voorkeur om de Topografische Dienst in een zelfstandig bestuursorgaan, namelijk het Kadaster, onder de verantwoordelijkheid van die minister te brengen.

e. Een groot aantal Europese landen heeft reeds de keuze gemaakt voor een samengaan van hun landelijke topografische of geografische dienst met hun kadaster.

HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL

§ 3.1. Doeleinde en taken op geografisch gebied

De taken van de Topografische Dienst, die in 1988 opnieuw zijn geformuleerd, zijn, zoals reeds is vermeld in paragraaf 2.1, niet neergelegd in een wettelijke regeling. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de taken van de Topografische Dienst bij wet op te dragen aan het Kadaster. Artikel 3 van de Kadasterwet wordt om die reden gewijzigd.

Recentelijk is in de Kadasterwet artikel 2a opgenomen. In dat artikel zijn de doeleinden van het Kadaster geformuleerd. De taken van het Kadaster dienen te passen binnen de doeleinden, genoemd in artikel 2a. Om die reden is in artikel 2a ook een doeleinde opgenomen op geografisch gebied.

Uitgangspunt bij de opdracht aan het Kadaster van taken op geografisch gebied is dat die taken overeenkomen met de taken die de Topografische Dienst thans verricht. Voorts is het uitgangspunt dat de geografische gegevens die het Kadaster verzamelt, houdt en bijwerkt overeenkomen met de geografische gegevens die de Topografische Dienst thans houdt. Gelet op het feit dat die geografische gegevens fungeren als een infrastructurele voorziening valt te verwachten dat er na de opdracht van de taken op geografisch gebied aan het Kadaster zich nauwelijks wijzigingen zullen voordoen in de te houden geografische gegevens. Er is gekozen om in de Kadasterwet een niet-limitatieve opsomming te geven van alle geografische gegevens die in navolging van de Topografische Dienst door het Kadaster zullen worden gehouden. In het nieuwe artikel 98a van de Kadasterwet wordt derhalve in het eerste lid een opsomming gegeven van de objecten en verschijnselen waarvan geografische gegevens worden gehouden. Voorts worden in dat lid achter elk object of verschijnsel de onderscheiden kenmerken genoemd. Die objecten en verschijnselen en de daarbij onderscheiden kenmerken komen overeen met die ten aanzien waarvan ook thans geografische gegevens worden gehouden. Uitwerking van de onderscheiden kenmerken vindt plaats bij regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Een aanwijzing als bedoeld in het voorgestelde tweede lid van artikel 98a van andere dan de in het eerste lid van dat artikel genoemde objecten of verschijnselen en de daarbij behorende onderscheiden kenmerken, zal gedragen moeten worden door meerdere gebruikers en door die gebruikers bekostigd moeten worden. Dit zijn waarborgen tegen een al te veelvuldige uitbreiding van door het Kadaster te houden geografische gegevens.

Aangezien het hier in feite gaat om een wijziging in de begrenzing van de desbetreffende taak van het Kadaster, wordt de bevoegdheid om daarover een beslissing te nemen in handen gelegd van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De omstandigheid dat die bewindspersoon tevens de eerstverantwoordelijke bewindspersoon is voor de geo-informatie, betekent voorts een waarborg dat alle belangen bij de uiteindelijke beslissing zorgvuldig worden afgewogen.

In de systematiek van de Kadasterwet wordt, in navolging van artikel 48, tweede lid, onderdeel i, van de Kadasterwet, in het tweede lid van artikel 98a gekozen voor de rechtsfiguur van de ministeriële regeling.

Als afzonderlijke taak is voorts aan het Kadaster opgedragen het in opdracht van de Minister van Defensie vervaardigen, verzamelen, houden en bijwerken van geografische gegevens ten behoeve van de krijgsmacht (zie artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Kadasterwet (nieuw)). Ook die geografische gegevens worden thans door de Topografische Dienst gehouden. In de formulering van die taak wordt recht gedaan aan de bijzondere positie die de Minister van Defensie inneemt als afnemer van producten. Anders dan de voor civiel gebruik bestemde geografische gegevens die het Kadaster vervaardigt, verzamelt, houdt en bijwerkt, zijn sommige van de geografische gegevens die het Kadaster in opdracht van de Minister van Defensie vervaardigt van dien aard dat zij niet openbaar zijn in verband met de veiligheid van de Staat. Onder die taak valt tevens het verlenen van bijstand in de vorm van het vervaardigen van geografische kaarten van gebieden waar de krijgsmacht deelneemt aan humanitaire missies of vredesmissies.

Het verstrekken van informatie over geografische gegevens die niet worden gehouden in opdracht van de Minister van Defensie al dan niet door verwerking van die gegevens is eveneens als wettelijke taak aan het Kadaster opgedragen. Wat betreft de kadastrale gegevens is die taak thans deels verwoord in de Kadasterwet (artikel 3, eerste lid, onderdeel f), deels is die taak nader uitgewerkt in het Kadasterbesluit (artikel 2b). Door die gedetailleerde regeling in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, (nieuw) van de Kadasterwet op te nemen kan de daaraan verwante taak van het Kadaster op het gebied van geografische gegevens eenvoudiger in de wet worden geregeld.

In artikel 2a van het Kadasterbesluit zijn aan het Kadaster enige taken opgedragen met het oog op nakoming van op Nederland rustende internationale verplichtingen uit grensverdragen en grensovereenkomsten inzake de gemeenschappelijke grens met België en Duitsland. Dit wetsvoorstel strekt ertoe om die taken tezamen met de nieuwe taken van het Kadaster op geografisch gebied ter nakoming van internationale verplichtingen of beleidsafspraken die in internationaal verband worden gemaakt, te regelen in artikel 3, eerste lid, onderdeel k, (nieuw) van de Kadasterwet. Artikel 2a van het Kadasterbesluit kan derhalve vervallen. Een daartoe strekkende wijziging van het Kadasterbesluit is in voorbereiding.

Gelet op de reeds in hoofdstuk 1 aangehaalde brief van 10 juli 1998 van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 1997/98, 25 600 XI, nr. 59) en gelet op het kabinetsbeleid inzake «markt en overheid» zullen bij de levering van (delen) van de geografische basisgegevens geen gegevens worden toegevoegd, die afkomstig zijn uit een andere bron dan de gegevens die zijn opgenomen in de door het Kadaster gehouden registraties en kadastrale kaart.

Het Kadaster zal de geografische basisgegevens tegen betaling in de vorm van een gebruiksrecht, een publicatierecht of een gebruiksrecht en publicatierecht aan derden ter beschikking stellen. Het gebruiksrecht geeft in elk geval aan de gebruiker het recht om het digitale bestand binnen de eigen organisatie te gebruiken. Aan die beperking zijn geen onoverkomelijke bezwaren verbonden voor publiekrechtelijke instellingen. Voor het bedrijfsleven ligt dit anders. Het kabinetsbeleid is er immers op gericht om door het toegankelijk maken van overheidsinformatie voor het bedrijfsleven het bedrijfsleven een impuls te geven om nieuwe producten en technologieën te ontwikkelen en op de markt te brengen. Om die reden zal het bedrijfsleven bij de verlening van een gebruiksrecht, een publicatierecht of een gebruiksrecht en publicatierecht ook de armslag worden geboden om conform het standpunt van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de hierboven reeds genoemde brief van 10 juli 1998 een geheel nieuw product op de markt te brengen door middel van verrijking van het geleverde geografische product met andere gegevens, zodanig dat de in het nieuwe product onlosmakelijk geïntegreerde geografische gegevens uit het geleverde geografisch product slechts een ondergeschikt bestanddeel vormen van dat nieuwe product. Bij de uitoefening van het gebruiksrecht zal de rechtmatige gebruiker van een databank overigens het recht hebben in kwalitatief en kwantitatief opzicht niet-substantiële delen van de inhoud te hergebruiken.

Van de taken die de Topografische Dienst thans verricht, is ten slotte in het voorgestelde artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet niet opgenomen de dienstverlening op geografisch gebied in de vorm van terbeschikkingstelling van menskracht aan overheden of internationale organisaties. Anders dan de taken, genoemd in artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet, wordt die dienstverlening niet beschouwd als een publieke taak maar als een marktactiviteit in de zin van het op 13 oktober 2001 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediende voorstel voor een Wet markt en overheid (Kamerstukken II 2001/02, 28 050, nrs. 1 tot en met 6), die door het voorgestelde artikel 2, vierde lid, van de Organisatiewet Kadaster wordt toegestaan onder de voorwaarden van beperkte tijdsduur en beperkte capaciteit.

§ 3.2. Overige wijzigingen van de Kadasterwet en de Organisatiewet Kadaster

In paragraaf 3.1 zijn reeds vermeld enkele wijzigingen van artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet die voortvloeien uit de keuze om de taken die het Kadaster verricht op grond van het Kadasterbesluit op te nemen in dat artikellid. Daarnaast gaat het bij de onderhavige wijzigingen om het volgende.

Gelet op de taakomschrijving in de artikelen 2, derde lid, van de Organisatiewet Kadaster en 2b van het Kadasterbesluit worden in het voorgestelde artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet twee taken opgenomen. Die luiden als volgt:

– het bevorderen van de toegankelijkheid en uitwisselbaarheid van gegevens die het Kadaster op grond van reeds genoemde taken in artikel 3, eerste lid, onder zich houdt (nieuw onderdeel i), en

– het vervaardigen en verstrekken van informatie door verwerking van gegevens die het Kadaster op grond van reeds genoemde taken in artikel 3, eerste lid, onder zich houdt, mits het vervaardigen en verstrekken van die informatie niet onverenigbaar is met de doeleinden van het Kadaster, genoemd in artikel 2a van de Kadasterwet (nieuw onderdeel j).

De opneming in artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet van het nieuwe onderdeel i maakt dat onderdeel a van artikel 2, derde lid, van de Organisatiewet Kadaster kan vervallen (zie de in artikel II, onderdeel A, onder 1 opgenomen wijziging). Het nieuwe onderdeel j van artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet maakt artikel 2b van het Kadasterbesluit overbodig. Bij de hierboven in paragraaf 3.1 bedoelde wijziging van het Kadasterbesluit zal dan ook tevens artikel 2b komen te vervallen.

In het wetsvoorstel wordt het uitgangspunt gehandhaafd om eventuele uitbreiding van taken van het Kadaster mogelijk te maken door middel van een algemene maatregel van bestuur. Die taken dienen in het verlengde te liggen van of aan te sluiten bij de in artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet genoemde publieke taken en mogen niet onverenigbaar zijn met de doeleinden, genoemd in artikel 2a van de Kadasterwet. Die inkadering sluit niet uit dat een bij algemene maatregel van bestuur opgedragen taak ook een marktactiviteit kan zijn. Marktactiviteiten kan het Kadaster tevens verrichten op grond van artikel 2, derde lid, juncto artikel 13, tweede lid, van de Organisatiewet Kadaster. Een besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ligt daaraan ten grondslag. Om in navolging van het kabinetsbeleid inzake «markt en overheid» het grondslagvereiste ook duidelijk een plaats te geven in artikel 3, tweede lid, van de Kadasterwet, wordt voorgesteld om in het tweede lid van dat artikel naast het opdragen van andere publieke taken ook de mogelijkheid van het toestaan van marktactiviteiten op te nemen.

Het ligt niet in het voornemen om op korte termijn gebruik te maken van de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur een publieke taak aan het Kadaster op te dragen of aan het Kadaster een marktactiviteit toe te staan. Bepalend bij het toestaan van marktactiviteiten is het kabinetsbeleid inzake «markt en overheid». Dat kabinetsbeleid heeft inmiddels verder gestalte gekregen door het in paragraaf 3.1 genoemde voorstel voor een Wet markt en overheid. In dat wetsvoorstel worden toetredingsregels gesteld die de voorwaarden aangeven waaronder overheidsorganisaties marktactiviteiten mogen verrichten. Voorts worden in dat wetsvoorstel enkele categorieën van marktactiviteiten benoemd waarop die toetredingsregels niet van toepassing zijn.

Indien bij algemene maatregel van bestuur aan het Kadaster een marktactiviteit wordt toegestaan die niet behoort tot een van de uitgezonderde categorieën van marktactiviteiten, zal in de toelichting bij die algemene maatregel van bestuur overeenkomstig dat toekomstig wettelijk kader, de afweging die is voorafgegaan aan het toestaan van een marktactiviteit, inzichtelijk worden gemaakt. Bij die afweging worden betrokken:

a. het openbaar belang dat wordt gediend met de marktactiviteit;

b. de gevolgen van het verrichten van de marktactiviteit voor burgers en ondernemers die op de desbetreffende markt werkzaam zijn of zullen zijn, en

c. de geldmiddelen die het Kadaster ter beschikking zal stellen voor de marktactiviteit.

Een marktactiviteit zal niet aan het Kadaster worden toegestaan indien het belang van die activiteit voor het Kadaster niet opweegt tegen het belang van derden om tegen zodanige concurrentie te worden beschermd.

In artikel 52, eerste lid, van de Kadasterwet wordt een actualisering voorgesteld in de taakomschrijving op het gebied van de Rijksdriehoeksmeting. Daaraan wordt in het artikelsgewijs deel van deze memorie aandacht geschonken (zie artikel I, onderdeel C).

Een wijziging die geen verband houdt met de opdracht van taken op geografisch gebied aan het Kadaster is de wijziging van artikel 108 van de Kadasterwet. Voorgesteld wordt om niet langer bij algemene maatregel van bestuur de tarieven te doen vaststellen voor de producten en diensten die het Kadaster levert in het kader van de vervulling van de in artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet genoemde taken waarvan de vergoeding valt onder het kadastraal recht, maar bij regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Daarmee wordt weliswaar op het eerste gezicht voor een andere wijze van regeling van de vaststelling van tarieven gekozen dan waarop artikel 17, eerste lid, van het gewijzigd voorstel voor een Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kamerstukken I 2001/02, 27 426, nr. 276) het oog heeft. Maar bedacht dient te worden dat dat artikellid een andere wijze van regeling van de vaststelling van tarieven bepaald niet uitsluit. Immers, dat artikellid voorziet er slechts in dat indien de wetgever de bevoegdheid tot het vaststellen van tarieven aan een zelfstandig bestuursorgaan heeft opgedragen, goedkeuring van de voor dat bestuursorgaan verantwoordelijke minister vereist is voor de hoogte van die tarieven. Voornoemd artikel 17, eerste lid, verplicht derhalve op generlei wijze de wetgever die de instelling van een zelfstandig bestuursorgaan regelt, de bevoegdheid tot vaststelling van tarieven (waaronder blijkens de wetsgeschiedenis van dat artikel ook onder meer moet worden verstaan rechten zoals het kadastraal recht) aan de betrokken bestuursorganen toe te kennen.

In casu zijn er klemmende redenen om de bevoegdheid tot het vaststellen van tarieven voor kadastraal recht niet toe te kennen aan het bestuur van het Kadaster, maar om die tarieven te doen vaststellen door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Die redenen, die reeds aangevoerd zijn in de memorie van toelichting bij het voorstel voor een Organisatiewet Kadaster (Kamerstukken II 1992/93, 23 007, nr. 3), zijn de volgende.

Het uitgangspunt van kostendekkendheid van tarieven biedt een onvoldoende prikkel tot een zo doelmatig mogelijke werkwijze en is dus op zich geen waarborg voor een adequate vaststelling van tarieven door het bestuur van het Kadaster. Evenmin kan vertrouwd worden op het prijsmechanisme. Dat werkt niet corrigerend omdat het Kadaster bij de uitvoering van wettelijke taken als monopolist optreedt.

Ten slotte worden in dit wetsvoorstel voorstellen gedaan tot drie wijzigingen van de Organisatiewet Kadaster.

De eerste wijziging heeft betrekking op het afstemmen van artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster op het kabinetsbeleid inzake «markt en overheid».

De tweede wijziging heeft betrekking op een versterking van de invloed van de afnemers uit de publieke sector op inhoud en kwaliteit van de geografische basisgegevens. Artikel 16 van de Organisatiewet Kadaster wordt daartoe gewijzigd. Voorgesteld wordt om de gebruikersraad in twee kamers in te delen: een kamer voor de traditionele publieke taken van het Kadaster en een kamer voor de publieke taken op geografisch gebied, met dien verstande dat laatstgenoemde kamer ook tot aandachtsveld heeft de taak van het Kadaster op het gebied van het instandhouden van een net van coördinaatpunten. Die taak vertoont meer samenhang met de publieke taken op geografisch gebied dan bijvoorbeeld met de taken terzake van het houden van openbare registers en het houden en bijwerken van de kadastrale registratie.

De indeling van de gebruikersraad in twee kamers doet recht aan het feit dat rechtszekerheidsproducten duidelijk een ander soort van producten betreft dan geografische producten.

Specifieke zaken zullen met elk van de kamers worden overlegd. Algemene onderwerpen zullen worden behandeld in een overleg met beide kamers gezamenlijk. Hierbij valt te denken aan tarifering en de totstandkoming en wijziging van het meerjarenbeleidsplan.

De derde wijziging betreft het opnemen van een evaluatiebepaling. Die wijzigingen worden nader toegelicht in het artikelsgewijs deel van deze memorie.

HOOFDSTUK 4. EFFECTEN EN LASTEN VOOR BURGERS, BEDRIJFSLEVEN EN OVERHEID

Burgers worden door het wetsvoorstel gevrijwaard van onvolkomenheden in de dienstverlening van de overheid, die het gevolg zouden zijn van een wegvallen van de infrastructurele voorziening op geografisch gebied.

Door een belangrijke infrastructurele voorziening op geografisch gebied veilig te stellen en te verbeteren wordt van overheidswege een bijdrage geleverd aan de kenniseconomie, die het bedrijfsleven kansen biedt op het maken van nieuwe producten.

Door de taken van de Topografische Dienst in dit wetsvoorstel op te dragen aan het Kadaster wordt de instandhouding verzekerd van een infrastructurele voorziening op geografisch gebied die voor tal van overheden een randvoorwaarde vervult voor de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van een scala aan beleid.

Het wetsvoorstel maakt een einde aan de onzekerheid die bij veel gebruikers is ontstaan over de continuering van die infrastructurele voorziening door het Ministerie van Defensie, gelet op de tegenstrijdige belangen van gebruikers en dat ministerie. Het wetsvoorstel geeft voorts een belangrijke impuls om die infrastructurele voorziening op een niveau te brengen dat meer aansluit bij de wensen van de overheden die er thans gebruik van maken. Aldus wordt een belangrijke randvoorwaarde vervuld voor de verdere uitbouw van een scala aan overheidsbeleid, daaronder verstaan het veiligheidsbeleid.

Het wetsvoorstel bevat bovendien een voorstel tot wijziging van de Organisatiewet Kadaster op het punt van de gebruikersraad. Aldus worden ook de voorwaarden geschapen voor een sterke betrokkenheid van de gebruikers bij het beheer en de verbetering van die infrastructurele voorziening.

Zoals in hoofdstuk 5 van deze memorie wordt uiteengezet, is een belangrijke impuls noodzakelijk voor de instandhouding en verbetering van de bij de Topografische Dienst aanwezige infrastructurele voorziening op geografisch gebied. De Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Defensie en het Kadaster nemen elk een deel van die investeringen voor hun rekening. In dat hoofdstuk wordt ook gewezen op het feit dat er bewust voor is gekozen om in de aanloopfase naar de verbeterde geografische basisgegevens zoveel mogelijk dezelfde tarieven in rekening te brengen die thans door de Topografische Dienst in rekening worden gebracht. Zijn de beoogde verbeteringen aangebracht, dan zullen de gedane investeringen in de tarieven worden doorberekend.

HOOFDSTUK 5. FINANCIËLE ASPECTEN

§ 5.1. Noodzakelijke investeringen

De in deze paragraaf genoemde bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil 1999.

Het bij wet opdragen van de taken van de Topografische Dienst aan het Kadaster brengt mee dat daarmee ook bij gebruikers van producten en diensten die in het kader van die taken worden geleverd, verwachtingen worden gewekt omtrent de kwaliteit van die producten en diensten. Dit geldt in het bijzonder wat betreft het vervaardigen, bijwerken en instandhouden van de geografische basisgegevens. Die vertegenwoordigen een belangrijke infrastructurele voorziening. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Defensie zijn van mening dat de wettelijke instandhouding van die infrastructurele voorziening noodzakelijkerwijs meebrengt dat gevolg wordt gegeven aan de al geruime tijd door overheden en andere gebruikers naar voren gebrachte wensen omtrent het aanbrengen van verbeteringen in de geografische basisgegevens.

Die wensen hebben betrekking op:

a. een actualiteit van twee jaar;

b. de beschikbaarheid van digitale selecties naar gebied en soorten van gegevens;

c. toegankelijkheid en beschikbaarheid op internet, en

d. een objectgerichte gegevensstructuur.

Zonder die aanpassingen zullen de geografische basisgegevens hun betekenis als infrastructurele voorziening verliezen.

De ontwikkeling van geografische basisgegevens naar het niveau van een wettelijke taak vereist een investering van ca. € 8,2 miljoen. Uitvoering van het daarvoor door de Topografische Dienst opgestelde investeringsplan, dat de periode omvat van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005, zal ertoe leiden dat de actualiteit, de structuur van de gegevensbestanden en de toegankelijkheid ultimo 2005 op het gewenste niveau zal zijn. Bij toepassing van het financiële regime van het Kadaster – het baten-lastenstelsel – leiden de investeringskosten van ca. € 8,2 miljoen tot een financieel tekort van ca. € 4,3 miljoen ultimo 2005. Dit tekort wordt gezamenlijk gedragen door de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Defensie en het Kadaster.

De periode tot en met 31 december 2005 is nodig om de publieke taak van de Topografische Dienst op het niveau van de in het wetsvoorstel beschreven wettelijke taak te brengen. Er is voor gekozen om eerst na die periode door middel van een algemene tariefsverhoging tot kostendekkende tarieven te komen. Die tariefsverhoging is naar de huidige inzichten begroot op ongeveer 6% en is het gevolg van noodzakelijke investeringen en beëindiging van de subsidie die het Ministerie van Defensie tot op heden verstrekt voor de producten en diensten van de Topografische Dienst voor civiele toepassingen. Daarbij is uitgegaan van een synergievoordeel van ca. € 0,7 miljoen op jaarbasis door het toepassen van concernsystemen van het Kadaster bij de Topografische Dienst en het gezamenlijk uitvoeren van projecten met een gemeenschappelijk belang.

Op langere termijn zijn synergievoordelen voorzien door eenmalige inwinning van gegevens voor andere geografische bestanden in beheer bij de overheid. Die synergievoordelen op de lange termijn zijn niet financieel vertaald.

De hierboven aangekondigde tariefsverhoging is een uitvloeisel van het profijtbeginsel. Zij is niet aan te merken als een lastenverzwaring voor de afnemers, gelet op de inspanningen van de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Defensie en van het Kadaster om een hoogwaardiger product te leveren dat is afgestemd op de wensen van afnemers.

§ 5.2. Uitgangspunten en achtergronden bij de financiering

De in deze paragraaf genoemde bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil 1999.

Het Kadaster hanteert bij de financiering van zijn wettelijke taken de volgende uitgangspunten:

a. het geheel van wettelijke taken wordt kostendekkend uitgevoerd, en

b. de strategische eenheden zijn elk op zich in beginsel eveneens kostendekkend.

Die uitgangspunten zijn ook van toepassing op de wettelijke taken van het bedrijfsonderdeel Topografische Dienst van het Kadaster.

Ofschoon kostendekkendheid inhoudt dat er geen winstdoelstelling is, laat zij onverlet de noodzaak tot het opbouwen en instandhouden van een eigen vermogen. Bij de verzelfstandiging van het Kadaster is het gewenste eigen vermogen genormeerd op een derde deel van het structurele balanstotaal. In afwijking daarop zal bij het bedrijfsonderdeel Topografische Dienst voorlopig worden gewerkt met een eigen vermogen van minimaal nul. De normering van het eigen vermogen van het Kadaster (inclusief het bedrijfsonderdeel TDN) zal bij de eerstvolgende evaluatie van het Kadaster geëvalueerd worden.

Bij de wettelijke taken van het Kadaster zijn de tarieven, onder de voorwaarde van een efficiënte bedrijfsvoering, het instrument om de kostendekkendheid te realiseren. De wenselijkheid om de tarieven naar beneden of naar boven bij te stellen komt ingevolge de Organisatiewet Kadaster aan de orde in het jaarlijkse besluitvormingstraject van begroting en meerjarenbeleidsplan. In dat besluitvormingstraject is wettelijk een belangrijke rol weggelegd voor de in de Organisatiewet Kadaster geregelde gebruikersraad en raad van toezicht. De gebruikersraad wordt over de financiële stukken geraadpleegd door het bestuur van het Kadaster en heeft een adviserende rol. De raad van toezicht neemt in het besluitvormingstraject bepaalde beslissingen. Zo stemt de raad van toezicht in met de door het bestuur van het Kadaster vastgestelde begroting en stelt hij het meerjarenbeleidsplan vast. De financiële stukken worden daarna door de raad van toezicht aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gezonden met het oog op het vereiste van het verkrijgen van diens instemming met het vastgestelde meerjarenbeleidsplan. Bij toezending van die stukken kan de raad van toezicht aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een beredeneerd voorstel voegen tot wijziging van de tarieven, onder overlegging van het verslag van het door het bestuur van het Kadaster gevoerde overleg met de gebruikersraad.

Bij het vaststellen van de tarieven voor de wettelijke producten en diensten van het bedrijfsonderdeel Topografische Dienst van het Kadaster zal rekening worden gehouden met de tarieven die voorheen door de Topografische Dienst in rekening werden gebracht. De contracten die de Topografische Dienst met afnemers heeft gesloten vóór het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, bieden de mogelijkheid om jaarlijks de prijzen met maximaal 5% te verhogen.

Binnen het uitgangspunt van de kostendekkendheid voor het bedrijfsonderdeel Topografische Dienst van het Kadaster zal voorts het profijtbeginsel worden toegepast bij de vaststelling van tarieven. Door het aanbrengen van differentiatie in de te verlenen rechten zal invulling worden gegeven aan het profijtbeginsel op maat. Daarnaast wordt een degressief stelsel toegepast indien meerdere producten van hetzelfde gebied worden afgenomen.

Gelet op het vorenstaande is het beleid erop gericht eventuele verschillen tussen de tarieven die de Topografische Dienst in rekening brengt en de tarieven die door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling zullen worden vastgesteld voor producten of diensten op geografisch gebied, waarvan bij de bekostiging sprake is van kadastraal recht, zoveel mogelijk te minimaliseren. Alle contracten zullen afhankelijk van de daarin vermelde opzegtermijn na de integratie van de Topografische Dienst in het Kadaster zo snel mogelijk worden aangepast aan de tarieven die zijn vastgesteld bij vorenbedoelde ministeriële regeling. Zo nodig zullen daartoe de contracten binnen de overeengekomen termijn worden opgezegd en nieuwe contracten worden aangeboden. In de aangepaste of nieuwe contracten zullen de tarieven ontleend zijn aan de ministeriële regeling. Vooruitbetaalde gebruiksrechten blijven van kracht. In de ministeriële regeling zal aandacht worden geschonken aan een soepele overgang voor de gebruikers.

De nieuwe tarieven, waarin de verhoging van 6% is verdisconteerd, zullen in rekening worden gebracht voor het nieuwe verbeterde product. Dat nieuwe product zal gedurende enige tijd naast het bestaande product worden gevoerd. Aan de afnemers zal het nieuwe product worden aangeboden als vervanging van het bestaande en op basis van een nieuw contract. In dat geval zullen bestaande contracten binnen de overeengekomen termijn worden opgezegd. De verwachting is dat het enige jaren zal duren voordat alle afnemers in staat zullen zijn met het nieuwe product te werken. Lopende contracten kunnen worden gecontinueerd, inclusief de daarin begrepen mogelijkheid tot een prijsaanpassing van maximaal 5% per jaar, tenzij de afnemer de wens te kennen geeft over te willen stappen op het nieuwe verbeterde product.

Gelet op de wettelijke taken van het bedrijfsonderdeel Topografische Dienst van het Kadaster kunnen met het oog op de financiering van dat bedrijfsonderdeel de volgende producten worden onderscheiden:

a. producten in opdracht van het Ministerie van Defensie, en

b. overige producten.

Na integratie van de Topografische Dienst in het Kadaster neemt het Ministerie van Defensie een positie in als afnemer van wettelijke producten. De kosten voor het Ministerie van Defensie zullen daarna van ca. € 5,6 miljoen op jaarbasis geleidelijk afnemen naar een niveau in 2005 dat overeenstemt met de daadwerkelijke afname van producten en de integrale kostprijs daarvan. Dat niveau ligt op ca. € 4,3 miljoen. Het Ministerie van Defensie neemt in die zin dus een bijzondere positie in dat het profijtbeginsel eerst in 2005 volledig zal worden toegepast.

Gelet op de bijzondere positie die de Minister van Defensie inneemt ten opzichte van de andere afnemers door de specifieke aard van producten is ervoor gekozen om die producten niet afzonderlijk aan een tarief te koppelen, maar tegenover het totaal te leveren producten aan het Ministerie van Defensie een jaarlijkse vergoeding vast te stellen, gebaseerd op non-discriminatoire uurtarieven die worden vastgesteld bij regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer met betrekking tot de tarieven voor de producten en diensten die het Kadaster levert in het kader van de vervulling van de in artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet genoemde taken. Dat laat onverlet de vergoeding door de Minister van Defensie aan het Kadaster in verband met de in paragraaf 5.1 genoemde afbouw van de subsidie die het Ministerie van Defensie tot op heden verstrekt voor de producten en diensten van de Topografische Dienst voor civiele toepassingen.

Na uitvoering van het in paragraaf 5.1 genoemde investeringsplan om de wettelijke taak op het gewenste niveau te brengen, worden de structurele kosten van de exploitatie van geografische basisgegevens geraamd op ca. € 7 miljoen (exclusief het Ministerie van Defensie) op jaarbasis. In de dekking van die kosten wordt voorzien door kostendekkende tarieven voor overheden en bedrijfsleven, waarop het profijtbeginsel volledig van toepassing is. Financiering van de overige producten – de kaartseries 1: 25 000 en kleiner, analoog en in de vorm van digitale bestanden – vindt eveneens op die wijze plaats.

Bij de integratie van de Topografische Dienst in het Kadaster zal de «richtlijn voor overdracht van vermogensbestanddelen aan diensten die verzelfstandigd worden» van de Minister van Financiën worden toegepast.

De kale boekwaarde overeenkomstig de openingsbalans wordt afgerekend conform genoemde richtlijn. De kale boekwaarde wordt gedefinieerd als de dan geldende waarde van activa minus schulden, verminderd met ca. € 1,8 miljoen. Het Kadaster kan, als overnemende partij, dit bedrag financieren met een beroep op de leenfaciliteit in het kader van geïntegreerd middelenbeheer, waarbij de rente aan de som van de lening wordt toegevoegd tot 1 januari 2006. De rente- en aflossingskosten worden niet eerder dan 1 januari 2006 in de tarieven van de door het Kadaster te leveren producten en diensten tot uitdrukking gebracht, wat leidt tot een extra tariefsverhoging van 2% met ingang van 1 januari 2006. Die tariefsverhoging is een rechtstreeks gevolg van de toepassing van genoemde richtlijn van de Minister van Financiën en brengt een bescheiden lastenverzwaring mee die echter onlosmakelijk verbonden is met toepassing van het beginsel van kostendekkendheid.

HOOFDSTUK 6. DRAAGVLAK VOOR HET WETSVOORSTEL

De integratie van de Topografische Dienst in het Kadaster en de opdracht van nieuwe wettelijke taken op geografisch gebied aan het Kadaster hebben een breed draagvlak. In dit verband wordt gewezen op de opvattingen van de Ravi en de gebruikers die vertegenwoordigd zijn in de vereniging Overlegplatform Gebruikers TOPvector. Zij zijn van mening dat het infrastructurele belang van de producten en diensten van de Topografische Dienst voor de Nederlandse samenleving dwingt tot een overheidstaak. Een wettelijke verankering is noodzakelijk om continuïteit, kwaliteit en toegankelijkheid te kunnen garanderen aan de gebruikers binnen de overheid die van die infrastructurele voorziening afhankelijk zijn.

Ook in het rapport betreffende het programma «Stroomlijning Basisgegevens» van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dat een onderdeel vormt van het «Actieprogramma Elektronische Overheid» (Kamerstukken II 1998/99, 26 387, nrs. 1 en 2; 1999/2000, nrs. 3 tot en met 8; 2000/01, nrs. 9 en 10) en als zodanig een van de pijlers is van de kabinetsnota «De Digitale Delta» (Kamerstukken II 1998/99, 26 643, nr. 1), wordt die publieke taak onderschreven.

De opvatting dat de vervaardiging, bijwerking en instandhouding van genoemde geografische basisgegevens een publieke taak dient te zijn, sluit voorts aan bij de beleidslijn «Naar optimale beschikbaarheid van overheidsinformatie» (Kamerstukken II 1999/2000, 26 387, nr. 7), die de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid bij brief van 20 april 2000 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft gestuurd. Immers uitsluitend op die wijze kan een beleid worden ingezet dat resulteert in toegankelijkheid en beschikbaarheid van geografische basisinformatie tegen laagdrempelige verstrekkingskosten.

Voorts heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen in het Groenboek «Overheidsinformatie, een essentiële hulpbron voor Europa» (Kamerstukken II 1999/2000, 26 387, nr. 7, pag. 11) de instandhouding van dergelijke geografische basisinformatie aangemerkt als een publieke taak.

Met het Begeleidingsteam verzelfstandigingen heeft overeenkomstig aanwijzing 124x, eerste lid, van de Awr overleg plaatsgevonden over het toetsingskader externe verzelfstandiging. De opmerkingen van dat team zijn in dit wetsvoorstel verwerkt. Over het wetsvoorstel heeft ingevolge artikel 63 van de Comptabiliteitswet tevens overleg plaatsgevonden met de Algemene Rekenkamer.

Het voorstel tot integratie van de Topografische Dienst in het Kadaster heeft, ten slotte, brede steun onder het personeel van de Topografische Dienst en de leden van de Medezeggenschapscommissie. De vakbonden zijn informeel, onder voorbehoud van een door de Staatssecretaris van Defensie te nemen beslissing, van het voornemen op de hoogte gesteld.

HOOFDSTUK 7. VERHOUDING TOT ANDERE REGELGEVING

Artikel 2a van de Kadasterwet heeft betrekking op de doeleinden van het Kadaster. In de memorie van toelichting bij de Wet van 5 april 2001 tot wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (Stb. 180), welke wet op 1 september 2001 in werking is getreden, is dat artikel uitvoerig toegelicht (zie de toelichting bij onderdeel A van artikel 1 van hoofdstuk 7 van die wet (Kamerstukken II 1998/99, 26 410, nr. 3)). In die wet die strekte tot aanpassing van onder meer de Kadasterwet aan de Wet bescherming persoonsgegevens, zijn ook de artikelen 3a en 3b van de Kadasterwet opgenomen die betrekking hebben op verzameling en verwerking van persoonsgegevens voor de in artikel 2a van de Kadasterwet genoemde doeleinden. De artikelen 3a en 3b van de Kadasterwet behoeven geen aanpassing als gevolg van de uitbreiding van de taken van het Kadaster met taken op geografisch gebied.

In dit wetsvoorstel worden de bepalingen in artikel 84 van de Kadasterwet, handelend over het betreden van gronden, gebouwen niet zijnde woningen, woningen en schepen en het verrichten van werkzaamheden in verband met uitvoering van de bij artikel 3 van de Kadasterwet aan het Kadaster opgedragen taken, verschoven naar hoofdstuk 1«Algemene bepalingen» van de Kadasterwet (zie de artikelen 7a en 7b nieuw). Artikel 84 is tevens meer in overeenstemming gebracht met de Wet van 22 juni 1994, tot vaststelling van de Algemene wet op het binnentreden. Dat artikel is voorts aangepast aan de Wet organisatie en bestuur gerechten die op 1 januari 2002 in werking is getreden.

Ook enkele hieronder te noemen bij de Staten-Generaal aanhangige wetsvoorstellen zijn van belang voor de tekst van dit wetsvoorstel of voor de inhoudelijke afstemming daarmee. Bij de redactie van dit wetsvoorstel is van de veronderstelling uitgegaan dat die wetsvoorstellen eerder kracht van wet hebben verkregen dan het onderhavige wetsvoorstel. Mocht tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer der Staten-Generaal blijken dat die veronderstelling voor een of meer van die wetsvoorstellen niet juist is, dan zal dat voorzover dat noodzakelijk is bij nota van wijziging wetstechnisch op de juiste wijze vorm worden gegeven. Het gaat daarbij om de volgende wetsvoorstellen.

a. Het gewijzigd voorstel voor een Kaderwet zelfstandige bestuursorganen dat thans bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal in behandeling is (Kamerstukken I 2001/02, 27 426, nr. 276).

b. Het op 13 oktober 2001 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediende voorstel voor een Wet markt en overheid (Kamerstukken II 2001/02, 28 050, nrs. 1 tot en met 6).

c. Het op 21 juni 2002 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediende voorstel voor een Herzieningswet Kadasterwet I (Kamerstukken II 2001/02, 28 443, nrs. 1 tot en met 3; 2002/03, nr. 4). Dat wetsvoorstel strekt ertoe naast de «klassieke» wijze van aanbieden van stukken ter inschrijving in de openbare registers voor registergoederen, ook de aanbieding van stukken langs elektronische weg mogelijk te maken en daartoe de vorm van de openbare registers uit te breiden tot elektronische registers en de opzet van die registers en het kadaster daaraan aan te passen.

Er is voor gekozen om het onderhavige wetsvoorstel afzonderlijk in te dienen naast het voorstel voor een Herzieningswet Kadasterwet I. Elk van die wetsvoorstellen heeft een eigen belang. Die belangen zijn niet gediend bij een wederzijdse afhankelijkheid.

HOOFDSTUK 8. INVOERINGSTRAJECT EN OVERGANGSRECHT

Het wetsvoorstel voorziet in een integratie van de Topografische Dienst in het Kadaster. De hoofdlijnen van de inrichting van de organisatie van het Kadaster worden door de raad van bestuur van het Kadaster ingevolge artikel 17 van de Organisatiewet Kadaster bij reglement vastgesteld. Bij wijziging van dat reglement zal worden vastgesteld op welke wijze de Topografische Dienst wordt geïntegreerd in de organisatie van het Kadaster. In de eerste jaren zal de Topografische Dienst binnen de organisatie van het Kadaster een plaats krijgen als afzonderlijke entiteit. Eveneens zal gedurende de eerste jaren die eenheid gehuisvest blijven in Emmen.

De medewerkers van het Ministerie van Defensie die werkzaam zijn bij de Topografische Dienst, behouden hun ambtelijke status bij de overgang van het Ministerie van Defensie naar het Kadaster. Immers ook de medewerkers van het Kadaster hebben een ambtelijke status. De medewerkers van het Ministerie van Defensie die overgaan, gaan op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in dezelfde functie over van dat ministerie naar het Kadaster onder minimaal gelijke arbeidsvoorwaarden.

Op basis van een eerste vergelijking op hoofdzaken van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie met het Bezoldigingsbesluit Kadaster en het Algemeen Kadaster ambtenarenreglement zijn geen verschillen in de rechtspositieregelingen aan het licht getreden die voor onoplosbare problemen zorgen. Tijdens dit wetgevingstraject zullen de verschillen in rechtspositieregelingen nauwgezet worden geïnventariseerd en tot een oplossing worden gebracht. Dat is de intentie van de vakbonden, het personeel van de Topografische Dienst en het bestuur van het Kadaster.

De overgang van het personeel van het Ministerie van Defensie dat werkzaam is bij de Topografische Dienst en van de vermogensbestanddelen die toegerekend worden aan de Topografische Dienst naar het Kadaster, wordt geregeld overeenkomstig de desbetreffende modelbepalingen in de Awr. Na indiening van dit wetsvoorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal zal tussen de Topografische Dienst en het Kadaster tijdig overleg plaatsvinden over voornemens tot wijziging van het aantal arbeidsplaatsen, tot wijziging in functies en tot openstelling van vacatures bij personeelsverloop.

Tijdens dit wetgevingstraject zijn de inspanningen van de Topografische Dienst en het Kadaster erop gericht om de voorbereidingen voor de integratie zover af te ronden dat in de periode die gelegen is tussen de bekrachtiging van dit wetsvoorstel en de datum van inwerkingtreding van deze wet alle resterende werkzaamheden kunnen worden verricht die noodzakelijk zijn voor de daadwerkelijke integratie van de Topografische Dienst in het Kadaster.

II. ARTIKELSGEWIJS

In het licht van hetgeen in het algemeen deel van deze memorie reeds is opgemerkt, behoeven de artikelen nog de volgende toelichting.

Artikel I(wijzigingen van de Kadasterwet)

Onderdeel A(nieuw artikel 1, eerste lid, onderdeel f)

In artikel 1, eerste lid, onderdeel f, wordt een omschrijving gegeven van geografisch gegeven waarbij, evenals in enkele andere bestaande omschrijvingen in artikel 1, wordt vooruit verwezen naar artikel 98a. Het gaat bij «bij artikel 98a aangewezen geografische gegevens» om de in het eerste lid van dat artikel genoemde geografische gegevens en bij «krachtens artikel 98a aangewezen geografische gegevens» om de in artikel 98a, tweede lid, bedoelde gegevens.

Artikel 1, eerste lid, onderdeel f, beoogt in verbinding met artikel 98a, eerste en tweede lid, bij de toepassing van bepalingen van de Kadasterwet die over geografische gegevens gaan, de reikwijdte van die bepalingen in te perken, hetgeen voor de hand ligt omdat naast de in artikel 98a, eerste lid, genoemde objecten en verschijnselen er nog andere objecten en verschijnselen zijn die zonder de bepalingen van artikel 98a, eerste en tweede lid, onder geografisch gegeven zijn te verstaan.

In het wetsvoorstel wordt daartoe een flexibele opzet gehanteerd: onder geografisch gegeven vallen die welke zijn genoemd in artikel 98a, eerste lid, terwijl het tweede lid de mogelijkheid opent om bij ministeriële regeling ook andere objecten en verschijnselen onder dat begrip te brengen. Die opzet sluit aan bij die welke ook elders in de Kadasterwet en het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt gehanteerd: zie bijvoorbeeld artikel 48, tweede lid, onderdeel i, van de Kadasterwet waar het gaat om de bij ministeriële regeling vast te stellen andere gegevens dan die vermeld in dat lid, onderdelen a tot en met h, en de artikelen 8:2, eerste en tweede lid, 8:3, eerste en tweede lid, en 8:3a, eerste en derde lid, van het BW waar het gaat om de mogelijkheid tot uitbreiding bij algemene maatregel van bestuur van hetgeen onder zeeschepen respectievelijk binnenschepen en luchtvaartuigen wordt verstaan.

Onderdeel B(wijziging van artikel 2a)

In artikel 2a van de Kadasterwet zijn de doeleinden van het Kadaster geformuleerd en in artikel 3 van die wet zijn de taken van het Kadaster geregeld. De taken mogen niet onverenigbaar zijn met de doeleinden. De onderhavige uitbreiding van de wettelijke taken van het Kadaster met taken op geografisch gebied noopt tot het opnemen van een nieuw doeleinde in artikel 2a, waaraan de nieuwe wettelijke taken kunnen worden gerelateerd.

Onderdeel C (wijziging van artikel 3)

De taken die thans in artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet zijn opgenomen, komen terug in de opsomming van het bij dit wetsvoorstel voorgestelde eerste lid van artikel 3 van de Kadasterwet. De omschrijving van de taken inzake het houden van openbare registers en kadastrale registratie is ter voorkoming van doublures in de wet ten opzichte van de huidige redactie van die taken ingekort. De verduidelijking die de huidige omschrijving van die taken geeft, wordt ook gegeven door de artikelen 8, eerste lid, en 48, eerste lid, van de Kadasterwet.

Er is van de gelegenheid gebruikgemaakt om de taak die betrekking heeft op het instandhouden van een net van coördinaatpunten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting aan te passen aan gewijzigde werkzaamheden. De opkomst van meettechnieken die gebruik maken van satellietsignalen (in het bijzonder van het Global Positioning System (GPS)) maakt het onderscheid tussen punten van de eerste, tweede en derde orde – een onderscheiding die berustte op de destijds uitgevoerde methode van meting en berekening – irrelevant. Punten van een lagere orde kunnen door hermeting met GPS een hogere nauwkeurigheid krijgen. Coördinaten van met GPS bepaalde punten zijn in het algemeen zelfs nauwkeuriger dan die van de eerste orde-punten.

Voorts is het Europese referentiesysteem voor geodesie en navigatie, het European Terrestrial Reference System 1989 (ETRS89), als het driedimensionale referentiestelsel voor Nederland met ingang van 1 oktober 2000 ingevoerd. Dit systeem is afgeleid van het mondiale referentiesysteem ITRS89. ETRS89 wordt op Europees niveau onderhouden door het European Reference Frame, een commissie van de International Association of Geodesy. Op nationaal niveau onderhouden de Rijksdriehoeksmeting van het Kadaster en de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat het ETRS89-stelsel. Inmiddels hebben alle West-Europese landen de relatie tussen hun nationale referentiestelsel en ETRS89 bepaald.

Het voorgestelde tweede lid van artikel 3 maakt het, in navolging van het huidige tweede lid, mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur nieuwe taken aan het Kadaster op te dragen voorzover die taken verband houden met de in het eerste lid genoemde taken en zij niet onverenigbaar zijn met de doeleinden, genoemd in artikel 2a.

Het eerdergenoemde voorstel voor een Wet markt en overheid maakt het onder bepaalde omstandigheden voorts mogelijk dat bij algemene maatregel van bestuur het verrichten van marktactiviteiten aan een bij of krachtens de wet ingestelde rechtspersoon wordt toegestaan. In aansluiting daarop is in het tweede lid van artikel 3 een grondslag opgenomen die dat mogelijk maakt, zulks in navolging van de ook nu reeds aanwezige mogelijkheid daartoe op grond van artikel 2, derde lid, juncto artikel 13, tweede lid, van de Organisatiewet Kadaster.

Het voorgaande brengt mee dat het Kadaster marktactiviteiten dient te verrichten met inachtneming van het daarvoor geldende wettelijke kader waartoe, naast artikel 3, tweede lid, (nieuw) juncto artikel 2a van de Kadasterwet, ook te rekenen zijn de desbetreffende bepalingen als opgenomen in het eerdergenoemde voorstel voor een Wet markt en overheid. Die bepalingen hebben betrekking op integrale kostprijsberekening die als zodanig uit de boekhouding is te herleiden en regels met betrekking tot gegevensgebruik. Gegevens die gebruikt worden voor marktactiviteiten worden non-discriminatoir beschikbaar gesteld aan andere marktpartijen.

Bij de herformulering van het tweede lid van artikel 3 is de tweede zin, behoudens een aanpassing van die zin aan de eerste zin, ongewijzigd gebleven. Dit is in overeenstemming met de systematiek van de Kadasterwet. In die wet wordt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de bevoegdheid verleend om waar nodig nadere regels te stellen inzake de uitvoering van de in die wet geregelde taken. In dit verband wordt gewezen op artikel 48, tweede lid, onderdeel i, van de Kadasterwet. Aldus is er voor gekozen om bij het opdragen van een nieuwe taak of het toestaan van een marktactiviteit bij algemene maatregel van bestuur binnen de gestelde randvoorwaarden in de Awr delegatie van regelgeving aan genoemde minister mogelijk te maken. Indien gebruik wordt gemaakt van die mogelijkheid zal in de nota van toelichting ook nader kunnen worden verduidelijkt aan welke nadere regelgeving wordt gedacht.

Het thans voorgestelde artikel 3, eerste lid, heeft het voordeel dat alle wettelijke taken die niet bij een andere wet dan de Kadasterwet aan het Kadaster zijn opgedragen, op overzichtelijke wijze zijn gegroepeerd in de Kadasterwet. Die overzichtelijkheid kan weer verloren gaan indien gebruik wordt gemaakt van het tweede lid. Om die overzichtelijkheid te behouden zal in de toekomst bij een voorstel van wet tot wijziging van de Kadasterwet taken die eerder bij algemene maatregel van bestuur aan het Kadaster zijn opgedragen, de lijn worden gevolgd om die taken in artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet op te nemen.

Onderdeel D (nieuw artikel 3e)

Het huidige derde lid van artikel 3 van de Kadasterwet past bij nader inzien niet in een artikel dat betrekking heeft op de taken van het Kadaster. Nu artikel 3 geheel opnieuw wordt geredigeerd, is van de gelegenheid gebruikgemaakt het derde lid in een afzonderlijk artikel onder te brengen.

Onderdeel E (wijziging van artikel 4a)

De voorgestelde wijziging van artikel 4a, eerste lid, van de Kadasterwet is noodzakelijk om op die wijze het kantoor aan te wijzen alwaar de geografische gegevens worden gehouden. Het voornemen is om vooralsnog het houden van geografische gegevens te doen plaatsvinden bij het kantoor te Emmen, alwaar de Topografische Dienst thans zijn werkzaamheden verricht.

Onderdelen F (nieuwe artikelen 7a en 7b) en H (vervallen van titel 3 van hoofdstuk 4)

Met betrekking tot de nieuwe taken van het Kadaster op het gebied van geografische gegevens dient een soortgelijke regeling te worden getroffen als thans in artikel 84 van de Kadasterwet is opgenomen met betrekking tot de bijwerking van de kadastrale registratie, het kaartenbestand en het net van coördinaatpunten. Een mogelijkheid daartoe zou kunnen zijn het opnemen in het nieuwe hoofdstuk 6a van de Kadasterwet van een gelijksoortig artikel 84. Een dergelijke keuze brengt mee dat dezelfde materie op twee verschillende plaatsen in de Kadasterwet wordt geregeld, hetgeen onwenselijk is.

Voorts bestaat een zekere spanning tussen artikel 84 en de plaatsing in hoofdstuk 4. Het eerste lid van artikel 84 spreekt in het algemeen over «taken van de dienst». Plaatsing van dat artikel in hoofdstuk 4 bakent die taken af tot de bijwerking van de kadastrale registratie, het kaartenbestand en het net van coördinaatpunten. De nieuwe taken van het Kadaster op het gebied van geografische gegevens vallen daar niet onder.

Derhalve is ervoor gekozen om aan de algemene bepalingen in hoofdstuk 1 van de Kadasterwet twee algemene bepalingen toe te voegen (artikelen 7a en 7b nieuw), waardoor alle taken van het Kadaster voorzover van belang onder die bepalingen vallen. Die keuze brengt mee dat titel 3 van hoofdstuk 4 van de Kadasterwet, dat uitsluitend bestaat uit artikel 84, kan vervallen.

Met een dergelijke algemene regeling in hoofdstuk 1 van de Kadasterwet wordt tevens rekening gehouden met het Besluit van 19 augustus 1997 tot wijziging van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992 in verband met de overgang van de taak ter zake van het branden van schepen van de Scheepsmetingsdienst naar de Dienst voor het kadaster en de openbare registers en enige procedurele wijzigingen, welk besluit op 29 augustus 1997 in werking is getreden. Op die datum is namelijk het branden van schepen als taak van de Scheepsmetingsdienst, welke dienst deel uitmaakte van de Scheepvaartinspectie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, overgegaan naar het Kadaster. In het thans voorgestelde artikel 7a wordt ook de bevoegdheid tot het betreden van gebouwen en terreinen expliciet geregeld voor ambtenaren van het Kadaster die belast zijn met het branden van schepen.

Voorts is artikel 7a meer in overeenstemming gebracht met de Algemene wet op het binnentreden. Er is voor een opzet gekozen waarbij in het eerste lid van artikel 7a de bevoegdheden expliciet worden vermeld. In het tweede lid is in plaats van een plicht tot gedogen een medewerkingsplicht opgenomen die verder reikt dan de in beginsel passieve plicht tot gedogen. Aan het bestaan van de medewerkingsplicht die minder passief is dan de plicht tot gedogen, bestaat, zoals nog in het onderstaande zal worden toegelicht, in voorkomende gevallen behoefte. Op één punt keert echter de plicht tot gedogen terug waar het gaat om het stellen van tekens, en wel in het derde lid van artikel 7a.

De werkzaamheden die ter uitvoering van de aan het Kadaster opgedragen taken worden verricht, worden in de eerste plaats verricht door personeel in dienst van het Kadaster. Daarbij kan het gaan om ambtenaren van het Kadaster, medewerkers in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst of om personeel van derden dat tijdelijk door het Kadaster is ingehuurd. In de tweede plaats worden die werkzaamheden verricht door andere personen, zoals personeel in dienst van bedrijven waaraan door middel van uitbesteding, werkzaamheden kunnen worden opgedragen. Dat maakt dat een bepaling waarin expliciet wordt voorgeschreven aan wie de in het eerste lid genoemde bevoegdheden toekomen moeilijk te geven is.

In het eerste lid wordt met al die zich in de praktijk voorkomende situaties rekening gehouden door het gebruik van de zinsnede «Personen die door de Dienst, het bestuur van de Dienst of een daartoe op grond van een wettelijk voorschrift bevoegde functionaris van de Dienst zijn belast met aan de uitvoering van de aan de Dienst opgedragen taken verbonden werkzaamheden». Die formulering sluit ook in dat directeuren van het Kadaster door het bestuur van het Kadaster kunnen worden gemachtigd om namens het Kadaster aan derden opdrachten te verstrekken bepaalde werkzaamheden te verrichten of om personen behorend tot hen beschikbaar staand personeel te belasten met die werkzaamheden.

In het eerste lid van artikel 7a komt aan «elke plaats» dezelfde betekenis toe als in bijvoorbeeld artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Onder «elke plaats» wordt derhalve ook verstaan vervoermiddelen, met name schepen. Dit laatste is van belang met het oog op het branden van schepen. Om een te branden schip te kunnen betreden, moet de persoon belast met het branden, meestal ook om de ligplaats van dat schip te bereiken andere schepen betreden en nagenoeg altijd ook toegang hebben tot plaatsen en terreinen waar die schepen zich bevinden. Gaat het om schepen in aanbouw of om een reparatie of verbouw van een schip, dan gaat het bij «elke plaats» ook om de plaatsen waar het schip wordt gebouwd, gerepareerd of verbouwd (de scheepswerf). Overigens wordt onder «elke plaats» ook gedeelten van gebouwen of van schepen verstaan.

Bij «benodigde apparatuur» moet gedacht worden aan onder andere meetapparatuur en bij «andere hulpmiddelen» aan ander gereedschap en materialen tot duurzame verzekering van meet- en grenspunten.

De slotzinsnede «ter uitvoering van aan de Dienst opgedragen taken» beoogt het gebruik van de in artikel 7a, eerste lid, bedoelde bevoegdheden te objectiveren. Indien de taak van een persoon ruimer is dan alleen het verrichten van de in artikel 7a, eerste lid, bedoelde werkzaamheden, wordt de uitoefening van de aldaar bedoelde bevoegdheden beperkt doordat zij moet plaatsvinden «ter uitvoering van aan de Dienst opgedragen taken».

De zinsnede «onverminderd artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden» in artikel 7a, eerste lid, maakt duidelijk dat het binnentreden zonder toestemming van de bewoner slechts geoorloofd is als daartoe een machtiging is verleend als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.

In artikel 7a wordt niet geregeld wie die machtiging kan verlenen. Artikel 3 van de Algemene wet op het binnentreden is dan van toepassing. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is de burgemeester degene die de machtiging tot het binnentreden van een woning verleent. Ingeval zich de bijzondere omstandigheid voordoet dat een woning niet gemeentelijk is ingedeeld, kan de machtiging worden verzocht aan de personen die zijn genoemd in het eerste lid van dat artikel, te weten de procureur-generaal bij het gerechtshof, de officier van justitie of de hulpofficier van justitie.

De in artikel 7a, tweede lid, opgenomen medewerkingsplicht, bij de formulering waarvan artikel 5:20 van de Awb als uitgangspunt is genomen, maakt het mogelijk dat de in artikel 7a, eerste lid, bedoelde personen de hen toekomende bevoegdheden daadwerkelijk kunnen effectueren. Dat tweede lid is daarmee het spiegelbeeld van de aan die personen toegekende bevoegdheden. De medewerkingsplicht geldt alleen als die verband houdt met de uitoefening van een wettelijke bevoegdheid als genoemd in het eerste lid en kan bestaan in het ontsluiten van te betreden (gedeelten van) gebouwen, het verplaatsen van voorwerpen, het tijdelijk verplaatsen van vee uit een weiland dat betreden moet worden met het oog op de opmeting van nieuwe grenzen of de aanwijzing van bestaande grenzen enz.

Aan het slot van het tweede lid wordt de medewerkingsplicht waar het gaat om het verlenen van toegang, beperkt tot het genoemde gedeelte van de dag met uitzondering van de genoemde en bedoelde dagen. Daarbij is aangesloten bij het tweede lid van het huidige artikel 84 van de Kadasterwet.

Artikel 7a, vierde lid, komt inhoudelijk nagenoeg overeen met het derde lid van het huidige artikel 84 van de Kadasterwet. Bij de redactie ervan is echter rekening gehouden met de opzet van artikel 7a, in het bijzonder waar het gaat om het eerste en tweede lid, die verschilt van die van artikel 84. De tweede zin geeft een voorziening indien de te verrichten handelingen, bedoeld in het eerste lid, niet worden toegestaan en feitelijk onmogelijk worden gemaakt. Daarbij valt ook te denken aan beletselen om de in artikel 7a, eerste lid, bedoelde handelingen te verrichten. Als voorbeeld wordt genoemd het geval waarin een punt van een nieuwe grens moet worden opgemeten, maar er een voertuig van de gebruiker van de onroerende zaak op de desbetreffende locatie staat en die gebruiker weigerachtig is om het te verplaatsen.

In artikel 7a, vijfde lid, wordt dezelfde materie geregeld als in het vierde lid van het huidige artikel 84. In vergelijking met dat lid vertoont het vijfde lid twee verschillen. In de eerste plaats wordt in het vijfde lid bepaald dat elk verzoek moet worden ingediend bij het bestuur van de Dienst in plaats van bij het in artikel 84, vierde lid, bedoelde kantoor. Dit is in de praktijk veel praktischer. Die oplossing voorkomt het treffen van een gecompliceerde regeling voor de aanwijzing van het kantoor van de Dienst en van de relatief competente rechter voor de uiteenlopende gevallen waarin een verzoek om schadevergoeding (mede) betrekking heeft op schade aan schepen.

Door gebruikmaking van de zinsnede «kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin» in de derde zin van het vijfde lid wordt in de tweede plaats rekening gehouden met de wijzigingen in de opzet van de organisatie en het bestuur van de gerechten, bedoeld in de Wet organisatie en bestuur gerechten.

Artikel 7b, eerste lid, dat artikel 5:12 van de Awb als uitgangspunt neemt, verplicht de in artikel 7a bedoelde personen een legitimatiebewijs bij zich te dragen dat alleen op verzoek behoeft te worden getoond. Dit laat onverlet dat op grond van artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden voor het binnentreden van een woning en van een woongedeelte van een schip de verplichting bestaat zich altijd ongevraagd te legitimeren.

Onderdeel G (wijziging van artikel 52)

Dat onderdeel is reeds toegelicht in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze memorie.

Onderdeel I (nieuw hoofdstuk 6a en nieuw artikel 98a)

Dit wetsvoorstel strekt ertoe om een nieuw hoofdstuk in de Kadasterwet op te nemen met betrekking tot de geografische gegevens die het Kadaster vervaardigt, verzamelt, houdt en bijwerkt. Uitgangspunt daarbij is dat het Kadaster dezelfde geografische gegevens vervaardigt, verzamelt, houdt en bijwerkt die thans door de Topografische Dienst worden gehouden in de digitale TOPvector-bestanden. Dat uitgangspunt kan niet worden verlaten, omdat anders de internationale verplichtingen en beleidsafspraken in NAVO-verband niet meer kunnen worden nagekomen.

In artikel 98a, eerste lid, wordt een opsomming gegeven van objecten of verschijnselen waarvan geografische gegevens worden vervaardigd, verzameld, gehouden en bijgewerkt, en de daarbij onderscheiden kenmerken. Bij regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (zie derde lid) wordt vervolgens een uitwerking gegeven van die kenmerken. Waar daarbij aan gedacht kan worden, is als volgt toe te lichten.

In artikel 98a, eerste lid, wordt bebouwing als object genoemd. De kenmerken luiden: type, functie, hoogte, status en naam. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zou bij regeling die kenmerken bijvoorbeeld als volgt kunnen uitwerken:

– type: huis, huizenblok, gebouw, toren, installatie;

– functie: gemeentehuis, politiebureau, postkantoor, kerk, hospitaal, watertoren, vuurtoren, lichttoren, zendtoren, windmolen, watermolen, station, metrostation, tankstation, gemaal, dok, kas, opslagtank, en overig;

– hoogte: laagbouw, hoogbouw;

– status: in ontwerp, in aanleg, in gebruik, en

– naam: naam van het gebouw.

Het tweede lid van artikel 98a is reeds toegelicht in paragraaf 3.1 van deze memorie. In het derde lid is ook voor gekozen om de uitwerking van kenmerken in handen te leggen van de politiek verantwoordelijke bewindspersoon en doet zich het voordeel gelden dat die tevens de eerstverantwoordelijke bewindspersoon is voor de geo-informatie.

De bepaling in het vierde lid komt overeen met soortgelijke bepalingen in de Kadasterwet met betrekking tot de in die wet genoemde registraties. Wat betreft het vierde lid wordt bijvoorbeeld verwezen naar hetgeen in artikel 48, vierde lid, van de Kadasterwet is geregeld voor de kadastrale registratie.

In het vijfde lid wordt een bevoegdheid gegeven aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om regels te stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder geografische gegevens worden verstrekt. Die bepaling is met name opgenomen om een wettelijke grondslag te hebben voor een continuering van de gangbare praktijk bij de Topografische Dienst, namelijk dat het verstrekken van een gebruiksrecht op bepaalde bestanden van de Topografische Dienst plaatsvindt op basis van een met de betrokken gebruiker af te sluiten gebruiksovereenkomst. Overigens zal de tarifering plaatsvinden op basis van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Kadasterwet.

Onderdeel J (wijziging van het opschrift van afdeling 1 van titel 1 van hoofdstuk 7)

Wijziging van het opschrift is nodig in verband met de uitbreiding van de taak van het Kadaster op geografisch gebied, in casu het verstrekken van inlichtingen omtrent geografische gegevens.

Onderdelen K, L en M (nieuw artikel 102a en wijziging van de artikelen 106 en 107)

In artikel I, onderdeel CC, van het op 21 juni 2002 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediende voorstel voor een Herzieningswet Kadasterwet I (Kamerstukken II 2001/02, 28 443, nrs. 1 tot en met 3) wordt in afdeling 1 van titel 1 van hoofdstuk 7 van de Kadasterwet de verstrekking van inlichtingen uit de openbare registers, de kadastrale registratie, het kaartenbestand, de daaraan ten grondslag liggende bescheiden, het net van coördinaatpunten, de registratie voor schepen en de registratie voor luchtvaartuigen geregeld (artikelen 99 tot en met 102 nieuw). Gelet op de uitbreiding van de publieke taken van het Kadaster met de publieke taken van de Topografische Dienst ligt het in de rede ook in afdeling 1 van titel 1 van hoofdstuk 7 een bepaling op te nemen die de openbaarheid vastlegt van de geografische gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel f, en van de aan die geografische gegevens ten grondslag liggende bescheiden. Het in onderdeel K voorgestelde artikel 102a van de Kadasterwet strekt daartoe.

De redactie van artikel 102a stemt overeen met die van artikel 100, derde lid, van de Kadasterwet (nieuw). In dat derde lid wordt bepaald dat het Kadaster desgevraagd inlichtingen verstrekt over het net van coördinaatpunten.

In artikel 107 van de Kadasterwet wordt, op overeenkomstige wijze als bij het verstrekken van inlichtingen over het net van coördinaatpunten als voorzien in het voorstel voor een Herzieningswet Kadasterwet I, in een nieuw onderdeel g voorgesteld dat het bestuur van het Kadaster de wijze vaststelt waarop inlichtingen over geografische gegevens worden verstrekt (zie onderdeel M, onder 4). Zo wordt in de Kadasterregeling 1994 de wijze waarop inlichtingen over het net van coördinaatpunten worden verstrekt, gebonden aan de in artikel 35 van die regeling bedoelde overzichtskaarten en coördinaatlijsten. Ook ten aanzien van geografische gegevens valt te denken aan een beperking tot kaartbladen van een bepaalde schaal, terwijl bij de bescheiden die aan de geografische gegevens ten grondslag liggen te denken valt aan luchtfoto's, met dien verstande dat luchtfoto's worden uitgesloten die de veiligheid van de Staat zouden kunnen schaden.

Behalve het nieuwe artikel 102a en de hierboven toegelichte wijziging van artikel 107 van de Kadasterwet dwingt de bij dit wetsvoorstel geregelde uitbreiding van publieke taken van het Kadaster ook tot wijziging van artikel 106 en een andere wijziging van artikel 107. De onderdelen L en M, onder 2, voorzien daarin. De wijziging van artikel 106 strekt ertoe dat het bestuur van het Kadaster ook ambtenaren aanwijst die belast zijn met de verstrekking van inlichtingen over geografische gegevens en de daaraan ten grondslag liggende bescheiden.

De wijziging van artikel 107, onderdeel b, dient ertoe om te waarborgen dat ook ten aanzien van geografische gegevens en de daaraan ten grondslag liggende bescheiden het bestuur van het Kadaster de wijze en plaats van raadpleging vaststelt. Uiteraard zal het bestuur van het Kadaster bij de vaststelling van de plaats van raadpleging zich houden aan de toezeggingen die aan het personeel van de Topografische Dienst zijn gedaan.

Onderdelen N en O (wijziging van de artikelen 108 en 109)

Ter toelichting op de wijziging van artikel 108 wordt, naast hetgeen reeds is vermeld in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze memorie, nog opgemerkt dat in onderdeel N om redenen van flexibiliteit en bekorting van de procedure wordt voorgesteld om de tarieven bij ministeriële regeling te doen vaststellen.

De aanpassing van artikel 109 vloeit voort uit de voorgestelde wijziging van artikel 108, eerste lid.

Onderdeel P (wijziging van artikel 117)

In het voorgestelde vijfde lid van artikel 117 wordt op ondubbelzinnige wijze tot uitdrukking gebracht dat voor uitvoering van taken door het bedrijfsonderdeel Topografische Dienst van het Kadaster dezelfde aansprakelijkheid geldt als die voor uitvoering van de andere taken door het Kadaster. Die aansprakelijkheid is ook verwoord in artikel 13 van het voorstel voor een Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Kamerstukken II 2001/02, 28 218, nrs. 1 tot en met 5).

Overigens zal ter vermijding van een mogelijk misverstaan van de reikwijdte van de aansprakelijkheid van het Kadaster bij de verstrekking van inlichtingen omtrent geografische gegevens en bij de cartografische weergave daarvan, de afnemer worden gewezen op de beperkingen die verbonden zijn aan het gebruik van geografische gegevens of de cartografische weergave daarvan. Die beperkingen zijn gelegen in de aard van die gegevens en de cartografische weergave daarvan, de schaal van die weergave en de actualiteit van die gegevens en de weergave daarvan. Zo brengt de schaal van de weergave van cartografische gegevens mee dat de werkelijkheid gegeneraliseerd wordt weergegeven. Een andere oorzaak van het feit dat de cartografische weergave en de werkelijkheid niet met elkaar sporen is gelegen in de actualiteit. Geografische gegevens die als uitgangspunt hebben gediend voor de cartografische weergave, worden op een bepaald tijdstip verzameld. Veranderingen die zich na dat tijdstip in de werkelijkheid hebben voorgedaan, zijn derhalve niet verwerkt in die cartografische weergave.

Artikel II (wijzigingen van de Organisatiewet Kadaster)

Onderdeel A (wijziging van artikel 2)

In paragraaf 3.2. van deze memorie is reeds toegelicht waarom onderdeel a van het derde lid van artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster kan komen te vervallen. Het Kadaster blijft op grond van het derde lid van artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster bevoegd om naast de wettelijke taken ook bepaalde andere werkzaamheden te verrichten mits die werkzaamheden voldoen aan de in dat derde lid gestelde eisen. Bij die werkzaamheden valt met name te denken aan international consultancy (het veelal op verzoek van een bedrijf meedoen aan een tendering, bijvoorbeeld voor een project in Midden- en Zuid-Amerika of in Oost-Europa) en de vervaardiging en bijhouding van de grootschalige basiskaart van Nederland. De laatstgenoemde activiteit verricht het Kadaster in samenwerkingsverbanden met nutsbedrijven, KPN Telecom, gemeenten en waterschappen, welke samenwerkingsverbanden ook toetreding van andere rechtspersonen mogelijk maken.

In het verleden hebben overheden en rechtspersonen een beroep gedaan op de Topografische Dienst om voor korte tijd specifieke deskundigheid ter beschikking te stellen. De Topgrafische Dienst heeft daaraan getracht binnen de grenzen van zijn mogelijkheden zoveel mogelijk tegemoet te komen. Ook na de integratie van de Topografische Dienst in het Kadaster moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat door overheden en rechtspersonen een dergelijk beroep zal worden gedaan.

Daarnaast heeft het Kadaster in het kader van de internationale samenwerking aan buitenlandse regeringen en instellingen op bescheiden schaal deskundigheid ter beschikking gesteld om die te helpen met het opzetten van programma's om tot een kadaster te komen of om tot een hechtere internationale samenwerking te geraken. Anders dan international consultancy wordt aan de activiteit in het kader van internationale samenwerking niet de eis gesteld dat die activiteit kostendekkend dient te zijn. Gelet op het wezenlijke verschil tussen de aard van de hier bedoelde activiteiten en de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid van artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster, wordt thans voorgesteld om het ter beschikking stellen van specifieke deskundigheid in het kader van internationale samenwerking of op verzoek onder te brengen in een nieuw vierde lid. In dat vierde lid is voorts de mogelijkheid opgenomen dat aan die terbeschikkingstelling voorwaarden kunnen worden verbonden. Daardoor kan rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de verzoeken om zeer uiteenlopende redenen kunnen worden gedaan en dat de positie van verzoekers onderling sterk kan verschillen. Zo kan bijvoorbeeld aan een verzoek van een bestuursorgaan in Nederland wel de voorwaarde worden verbonden dat tegenover het ter beschikking stellen een tegenprestatie in geld geboden is waardoor kostendekking is verzekerd. Daarnaast zal bij de terbeschikkingstelling van topografische deskundigheid in de regel de voorwaarde worden verbonden dat bij een onvoorziene opdracht van de Minister van Defensie wegens onvoorziene omstandigheden de terbeschikkingstelling direct kan worden beëindigd.

Onderdeel B (wijziging van artikel 16 en nieuw artikel 16a)

In het huidige artikel 16 van de Organisatiewet Kadaster wordt de instelling van de gebruikersraad door het bestuur van het Kadaster geregeld.

De gebruikers van de geografische bestanden vallen niet samen met de gebruikers van de registraties die het Kadaster beheert. Er spelen ook andere zaken. Om die reden wordt in het nieuwe artikel 16 voorgesteld de gebruikersraad in te delen in twee kamers, een kamer voor de traditionele taken van het Kadaster en een kamer voor de taken op geografisch gebied.

Gelet op het feit dat de in artikel 3, eerste lid, onderdelen h, i en j, van de Kadasterwet genoemde taken van het Kadaster betrekking hebben op zowel de in dat lid onder a, b, d en e genoemde taken die behoren tot het werkgebied van de ene kamer als ook op de in dat lid in onderdeel f genoemde taak die behoort tot het werkterrein van de andere kamer, maken diensten die verband houden met de in artikel 3, eerste lid, onderdelen h, i en j, genoemde taken, deel uit van het werkgebied van beide kamers.

Het bestuur wordt in het derde lid de bevoegdheid gegeven om, zo daartoe aanleiding is, de werkzaamheden van een kamer uit te breiden tot diensten die verband houden met taken die ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Kadasterwet of bij of krachtens een andere wet aan het Kadaster worden opgedragen. Daaraan kan, afhankelijk van onder meer de aard van de desbetreffende taak, behoefte bestaan, maar dat is niet steeds het geval. Bij dit laatste kan gedacht worden aan taken op het gebied van de landinrichting.

In het vierde lid van artikel 16 van de Organisatiewet Kadaster wordt een opsomming gegeven van gebruikers van de traditionele en nieuwe diensten van het Kadaster die in elk geval vertegenwoordigd dienen te zijn in de gebruikersraad.

Het bestuur van het Kadaster regelt vervolgens krachtens het zesde lid van artikel 16 bij reglement nader de samenstelling van de gebruikersraad en zijn kamers. In het reglement zal aan de gebruikers of organisaties van gebruikers die belang hebben bij de traditionele taken en de nieuwe taken van het Kadaster, de mogelijkheid worden geboden om te bepalen of zij in beide kamers vertegenwoordigd willen zijn door dezelfde persoon of door een ander persoon. In het zesde lid worden beide mogelijkheden geboden.

De gebruikersraad heeft een secretariaat. Dat secretariaat vervult ook de secretariaatswerkzaamheden voor elk van de kamers.

In artikel 16a is het uitgangspunt vastgelegd dat elk van beide kamers zelfstandig kan opereren. Ter wille van de flexibiliteit en het voorkomen van doublures wordt in het tweede lid de mogelijkheid geboden om het gebruikersoverleg tezamen met beide kamers te voeren.

Onderdeel D (nieuw artikel 32)

Er is van de gelegenheid gebruikgemaakt om een evaluatiebepaling op te nemen in de Organisatiewet Kadaster. Daarmede wordt gevolg gegeven aan de toezegging die de toenmalige Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft gedaan in de rapportage «doorlichting zelfstandige bestuursorganen» die bij brief van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken van 10 maart 1997 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangeboden (Kamerstukken II 1996/97, 25 268, nr. 1).

Artikelen III tot en met VIII (overgangsbepalingen en invoeringsrecht)

De artikelen III tot en met VII bevatten overgangsbepalingen met betrekking tot de integratie van de Topografische Dienst in het Kadaster, terwijl artikel VIII een bepaling van invoeringsrecht bevat.

Artikel IV

Artikel IV regelt de overgang van het personeel van het Ministerie van Defensie dat werkzaam is bij de Topografische Dienst, naar het Kadaster. Dit artikel komt in hoofdzaak overeen met de eerste modelbepaling in aanwijzing 124v van de Awr. Het derde lid van die modelbepaling is echter niet overgenomen omdat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bij de Topografische Dienst geen personen werkzaam zullen zijn krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

Artikel V

Artikel V regelt de overgang van vermogensbestanddelen die aan de Topografische Dienst worden toegerekend, van de Staat naar het Kadaster. Dit artikel komt in hoofdzaak overeen met de tweede modelbepaling in aanwijzing 124v van de Awr.

Het pand waarin de Topografische Dienst thans gehuisvest is, gaat niet als vermogensbestanddeel over. Dat pand blijft namelijk eigendom van de Staat. Om reden dat er ook geen andere registergoederen aan het Kadaster worden toebedeeld, is het derde lid van die modelbepaling niet toegepast.

Het Kadaster zal de ruimte die het bedrijfsonderdeel Topografische Dienst daadwerkelijk in gebruik heeft, door tussenkomst van de Directie Domeinen van het Ministerie van Financiën, voor minimaal 5 jaar huren van het Ministerie van Defensie.

Tot de vermogensbestanddelen die wel overgaan, behoren onder meer de kantooruitrusting van het personeel dat overgaat, de rechten en verplichtingen van de Topografische Dienst op grond van lopende (gebruiks)overeenkomsten met publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen of op grond van lopende (gebruiks)regelingen met andere onderdelen van de Staat, de bestanden waarin de geografische gegevens worden opgeslagen, de geografische gegevens, en de rechten op die bestanden en gegevens, waaronder de intellectuele eigendomsrechten, zoals auteursrechten, het recht, bedoeld in de Databankenwet, en het recht op de namen TDN en Topografische Dienst Nederland.

Artikelen VI en VII

De artikelen VI en VII komen overeen met de derde modelbepaling in aanwijzing 124v respectievelijk met de modelbepaling in aanwijzing 124w van de Awr. Artikel VI heeft betrekking op de overdracht van archiefbescheiden. Artikel VII regelt op welke wijze wordt omgegaan met lopende procedures en rechtsgedingen. Vooralsnog zijn er geen lopende procedures tegen de Staat der Nederlanden waarbij de Topografische Dienst is betrokken. Er dient evenwel een voorziening te worden getroffen voor het geval dat zich lopende dit wetgevingstraject toch nog een geschil voordoet.

Artikel IX

De Regeling betaling kadastraal recht is gebaseerd op artikel 108, vierde lid, van de Kadasterwet. In verband met vernummering van het vierde lid van dat artikel tot derde lid (zie artikel I, onderdeel N, onder 3) is een nieuwe grondslag voor genoemde regeling nodig om te voorkomen dat zij opnieuw moet worden vastgesteld. Daartoe strekt dit artikel.

Artikel X

Indien het onderhavige wetsvoorstel door de beide kamers van de Staten-Generaal is aanvaard en door de Koningin is bekrachtigd, is deze wet vóór haar inwerkingtreding ingevolge de Tijdelijke referendumwet referendabel. Er is gekozen voor de uitgestelde inwerkingtreding vergelijkbaar met model B van aanwijzing 178 van de Awr, waarbij de datum van inwerkingtreding wordt bepaald op de eerste dag van de derde kalendermaand na de uitgiftedatum van het Staatsblad in plaats van de tweede kalendermaand. Door te kiezen voor de derde kalendermaand is verzekerd dat er tussen de uitgiftedatum van het Staatsblad en de datum van inwerkingtreding altijd een periode is van acht weken en enkele dagen. Dat is voldoende om de zeswekentermijn uit artikel 12, eerste lid, van de Tijdelijke referendumwet in acht te kunnen nemen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

H. G. J. Kamp

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap

Naar boven