28 746
Vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 17 juni 2003

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderschrijven het belang van een fundamentele herziening van de regeling van de personenvennootschappen, waarbij een voor de praktijk bruikbare regeling ontstaat. De leden van de CDA-fractie hechten aan een flexibele vorm van samenwerking in een personenvennootschap, waarvan met name het Midden- en Kleinbedrijf baat kan hebben.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat strekt tot vaststelling van een nieuwe titel 7.13 in het Burgerlijk Wetboek (BW). De reeds bestaande en gefragmenteerde regelgeving terzake de maatschap, vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap worden in die titel met de nodige vernieuwingen gebundeld. Met de regering zijn deze leden van oordeel dat deze fundamentele herziening nodig is gebleken. Zij hebben nog wel een aantal vragen.

De leden van de LPF-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben enkele vragen en opmerkingen betreffende artikel 802.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen. Zij zijn verheugd dat met dit voorstel diverse knelpunten en omstreden kwesties in het huidige recht uit de weg worden geruimd. Anderzijds menen zij dat een aantal onduidelijkheden blijft bestaan en een aantal wensen onvervuld blijft. De aan het woord zijnde leden hebben de navolgende opmerkingen en vragen.

Algemeen

Toepasselijkheid boek 2 Burgerlijk Wetboek

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de personenvennootschap haar grondslag vindt in een overeenkomst tot samenwerking. In dat licht is plaatsing van de onderhavige regeling in Boek 7 BW verdedigbaar. Toch wijzen deze leden op het feit dat in het handelsverkeer de personenvennootschap wordt geschaard onder de ondernemingsvormen uit Boek 2 BW. De leden van de CDA-fractie constateren verder dat in het onderhavige wetsvoorstel wel regelmatig aansluiting is gezocht bij de regeling van Boek 2 BW. Deze leden kunnen zich daarom voorstellen dat vanuit de systematiek en het belang van transparantie van wetgeving het onderhavige voorstel in Boek 2 BW zou zijn opgenomen. Nu dat niet het geval is, vragen deze leden of het geen aanbeveling verdient alle relevante bepalingen uit Boek 2 BW in hun geheel op te nemen in titel 7.13.

Ook de leden van de PvdA-fractie achten het wenselijk om de relevante bepalingen uit Boek 2 BW in hun geheel in titel 7.13 over te nemen. Dit om de overzichtelijkheid en de leesbaarheid van deze bepalingen te bevorderen.

Rechtspersoonlijkheid

De leden van de CDA-fractie achten de rechtspersoonlijkheid van een openbare vennootschap en commanditaire vennootschap een belangrijke wijziging ten opzichte van de bestaande regeling voor personenvennootschappen. Deze leden vragen de regering nog eens toe te lichten waarom er voor gekozen is de rechtspersoonlijkheid niet als regel voor de openbare vennootschap en commanditaire vennootschap in het onderhavige wetsvoorstel op te nemen. De leden van de CDA-fractie kunnen zich voorstellen dat dit ook de duidelijkheid in het rechtsverkeer ten goede kan komen. Verwacht de regering dat in de praktijk nog behoefte zal bestaan aan een openbare vennootschap of commanditaire vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, zo vragen de aan het woord zijnde leden. De leden van de CDA-fractie betwijfelen dat, zeker nu de regering aankondigt voor de fiscale transparantie met betrekking tot de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting geen onderscheid te maken tussen vennootschappen met en zonder rechtspersoonlijkheid. Overigens, onderschrijven deze leden het belang van fiscale transparantie en tijdige wetgeving die dit ook mogelijk maakt.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie een nadere toelichting van de regering op de voordelen van het hebben van rechtspersoonlijkheid. Deze leden constateren dat rechtspersoonlijkheid van een openbare vennootschap of commanditaire vennootschap niet leidt tot een beperkte aansprakelijkheid van de vennoten. Uit de Memorie van Toelichting begrijpen de leden van de CDA-fractie dat het voordeel met name is gelegen in het feit dat de vennootschap ook eigenaar/rechthebbende is van haar goederen/vermogen. Zien deze leden het goed dat de rechtspersoonlijkheid vooral moet worden gezien in goederenrechtelijk perspectief in plaats van in het perspectief van Boek 2 BW? Deze leden vragen dit omdat uit verschillende artikelen (807, 821 en 823 BW) zou kunnen worden opgemaakt dat het «aandeel van de vennoot in de goederen van de gemeenschap» toch kan worden gezien als een goederenrechtelijke aanspraak, die niet wordt doorgesneden door de rechtspersoonlijkheid van de vennootschap.

Tot slot constateren de leden van de CDA-fractie dat de regering er vanaf heeft gezien te komen tot een regeling voor een beroepsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Met de regering begrijpen deze leden dat voor een beperkte aansprakelijkheid gekozen kan worden voor een kapitaalvennootschap. Toch kunnen deze leden zich voorstellen dat in bepaalde gevallen de regeling voor kapitaalvennootschappen in Boek 2 een te dwingendrechtelijk karakter heeft. Terwijl een personenvennootschap een grotere vrijheid kent in het regelen van de onderlinge verhoudingen. De leden van de CDA-fractie denken daarbij aan advocaten en notarissen die nu voor de maatschap kiezen maar straks in een openbare vennootschap hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het geheel. Is dit een aanvaardbaar risico? De leden van de CDA-fractie vragen de regering op de bovenstaande overwegingen in te gaan.

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering in te gaan op de te verwachten financiële gevolgen die het voorliggende wetsvoorstel met zich zullen meebrengen voor alle betrokken partijen. In het bijzonder vragen deze leden aan de regering daarbij in te gaan op het voorstel dat als een maatschap onder het huidige recht wordt geconverteerd in een openbare vennootschap dat zal leiden tot een verplichte inschrijving in het handelsregister. Deze verplichting zal leiden tot een aanzienlijk aantal nieuwe inschrijvingen (administratieve lasten) en bijbehorende contributies (financiële lasten). De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering aan te geven of dit, voor veelal kleinere organisaties, wel dragelijk is.

Dwingend recht

De leden van de CDA-fractie hebben al eerder gesteld dat zij hechten aan een flexibele vorm van samenwerking in de personenvennootschap. In dat licht constateren deze leden dat het onderhavige wetsvoorstel uitgaat van dwingend recht, terwijl in de ogen van deze leden de praktijk vooral behoefte heeft aan regelend of aanvullend recht. Deze keuze verbaast de leden van de CDA-fractie, omdat juist de grondslag van de vennootschap is gelegen in de overeenkomst tot samenwerking en overeenkomsten in beginsel vrij zijn. Kan worden toegelicht of het voorgestelde dwingende karakter van de bepalingen de noodzakelijke flexibiliteit niet zal aantasten en dus ook voldoende tegemoet zal komen aan de praktijk van met name het Midden- en Kleinbedrijf?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering de noodzaak van het dwingende karakter van het onderhavige wetsvoorstel nog eens kritisch te heroverwegen. Deze leden kunnen zich ook voorstellen dat zo veel mogelijk in de bepalingen van het onderhavige wetsvoorstel wordt opgenomen dat bij of krachtens de overeenkomst van vennootschap een en ander (nader) geregeld kan worden.

De leden van de PvdA-fractie constateren eveneens dat de nieuwe regeling voor de vennootschappen een dwingend karakter heeft. En dat hiervan alleen kan worden afgeweken als dit uit de wet blijkt. Deze benadering strookt, volgens deze leden, niet met de opzet van een vennootschap namelijk volgens overeenkomsten een samenwerkingsverband aangaan. Deze vrijheid wordt door de opzet van de titel zoals die nu voor ligt, sterk teruggebracht. De leden van de PvdA-fractie achten dit niet wenselijk. Deze benadering, om de regeling een dwingend karakter te geven, zou kunnen afwijken van personenvennootschappen in ander landen. Heeft de regering dit onderzocht? Wat waren haar bevindingen? Als blijkt dat het vermoeden van deze leden, dat personenvennootschappen in het buitenland een meer regelend/aanvullend karakter hebben, juist is wat heeft de minister doen besluiten toch een dwingend karakter als uitgangspunt te nemen, zo vragen deze leden.

Ook de leden van de VVD-fractie zijn er vooralsnog niet van overtuigd dat de keuze voor dwingend recht, in tegenstelling tot een keuze voor regelend recht, de meest juiste is. Ook zij vragen de regering om haar keuze voor dwingend recht van een nadere uitvoerige motivering te voorzien. Deze leden merken in dit verband tevens op dat de keuze voor een dwingendrechtelijke regeling opmerkelijk is, omdat dat tot nu toe niet het geval is geweest in het personenvennootschapsrecht. Is de regering met deze leden van mening, dat het aantrekkelijke van de reeds bestaande regelgeving is dat het regime van personenvennootschappen een op flexibiliteit gericht regime is? De leden van de VVD-fractie zijn vooralsnog van oordeel dat juist bij de personenvennootschappen meer behoefte is aan flexibiliteit dan het voorliggende wetsvoorstel lijkt toe te staan.

In de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat het nadeel van het uitgangspunt van regelend recht zou zijn dat bij veel van de voorgestelde bepalingen zou moeten worden vermeld dat deze van dwingend recht zijn. De leden van de VVD-fractie menen echter dat dit bezwaar eenvoudig op te lossen is door in het voorgestelde artikel 804 op te sommen welke bepalingen van dwingend recht zijn.

Terminologie

Vennootschappelijke gemeenschap en vermogen van de gemeenschap

De leden van de CDA-fractie constateren dat in het onderhavige wetsvoorstel de termen «vennootschappelijke gemeenschap» (voor de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid) en «vermogen van de vennootschap» (voor de vennootschap met rechtspersoonlijkheid) niet consequent worden gebruikt. Zij verzoeken de regering hieraan aandacht te besteden.

De leden van de PvdA-fractie zien graag enige uniformiteit en duidelijkheid met betrekking tot de artikelen 805, 808, 821 lid 2, 823 lid 4, 826 lid 1 en 830. In artikel 805 wordt gesproken over «vennootschappelijke gemeenschap» in relatie tot vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid en er wordt gesproken over «vermogen van de vennootschap» in relatie tot een vennootschap met rechtspersoonlijkheid. Deze laatste terminologie wordt later in dit voorstel voor beide vennootschappen gebruikt.

De leden van de SGP-fractie stellen eveneens vast dat in artikel 805 een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de termen «vennootschappelijke gemeenschap» (voor de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid) en «vermogen van de vennootschap» (voor de vennootschap met rechtspersoonlijkheid), maar dat dit onderscheid in het vervolg van het wetsvoorstel niet steeds wordt gehandhaafd. In de artikelen 808, 821 lid 2, 823 lid 4, 826 lid 1 en 830 wordt »vermogen van de vennootschap« gebruikt voor beide soorten vennootschappen. Daarmee wordt dan bedoeld vermogen in de zin van »activa en passiva van de vennootschap». Deze leden vragen of een meer consequente toepassing van de terminologie niet geraden is.

Aandeel in goederen van de vennootschap/rechtspersoon

Eerder spraken de leden van de CDA-fractie al over een «aandeel in de goederen» (artikel 807 BW). Deze leden vragen of het niet beter is te spreken van een «aandeel in de vennootschap die rechtspersoon is». Een en ander zou ook tot aanpassingen in de artikelen 821, 823 en 828 moeten leiden.

Ook de leden van de PvdA-fractie menen dat er onduidelijkheid bestaat over de term «aandeel in de goederen». Hoe kan een vennoot beschikken over «zijn aandeel in de goederen» waartoe de vennootschap als rechtspersoon gerechtigd is, zo vragen deze leden.

Met betrekking tot artikel 807 merken ook de leden van de SGP-fractie op dat hen niet duidelijk is wat wordt bedoeld met de woorden «aandeel in de goederen». Zou één en ander niet beter kunnen worden geformuleerd als «aandeel in de vennootschap die rechtspersoon is»? Of zou dit overbodig zijn? Indien de gesuggereerde aanvulling wenselijk zou zijn, zou eveneens de formulering in de artikelen 821 lid 4, 823 lid 3, tweede volzin, en 828 moeten worden aangepast.

Economische deelgerechtigdheid

In artikel 808 BW en verder wordt gesproken van «economische deelgerechtigheid». De regering stelt in de Memorie van Toelichting bij artikel 806 BW dat hier gedoeld wordt op de obligatoire aanspraak in geld op de vennootschap. De leden van de CDA-fractie vragen wat de toegevoegde waarde van het woord «economische» is. Kan bij de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid niet beter gesproken worden van «de waarde van de deelgerechtigheid» en bij de vennootschap met rechtspersoonlijkheid van «de waarde van het aandeel in de vennootschap»?

Ook de leden van de SGP-fractie vragen wat de toegevoegde waarde is van het woord «economische» in de term «economische deelgerechtigheid».

De overeenkomst van vennootschap

Uniformiteit in de terminologie is, volgens de leden van de PvdA-fractie, eveneens wenselijk met betrekking tot de bewoordingen zoals «in de overeenkomst», «bij of krachtens overeenkomst», «bij de overeenkomst van vennootschap» en «in gevolge de overeenkomst». Het voorstel om de term «de overeenkomst van vennootschap» in alle gevallen te gebruiken spreekt deze leden erg aan.

Internationaal

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven welke gevolgen de in het wetsvoorstel voorziene regeling heeft voor de thans geldende regels van internationaal privaatrecht voor personenvennootschappen.

Ook willen deze leden van de regering weten hoe zij deze regeling in het internationaal perspectief ziet met betrekking tot de personenvennootschap.

De regering heeft niet gekozen voor een beroepsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid zoals die wel in ander landen mogelijk is (de zogenaamde Limited Liability Parnership). Waarom is niet gekozen voor een beroepsvennootschap, zo vragen deze leden.

Artikelen

Afdeling 1: algemene bepalingen

Artikel 800

In de Memorie van Toelichting wordt gesproken over een «min of meer gelijkwaardige positie» van de vennoten, die tot uitdrukking komt in de overeenkomst tot samenwerking. De leden van de CDA-fractie vragen wat wordt bedoeld met «gelijkwaardigheid». Het staat de vennoten toch vrij in de overeenkomst te komen tot samenwerking, zonder dat er sprake is van gelijkwaardigheid, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister kan aangeven wat de positie van de beleggers is als een contractuele samenwerkingsvorm (zoals het fonds) ook valt onder de omschrijving in de Memorie van Toelichting, namelijk «overeenkomst tot samenwerking» en «op voet van een min of meer gelijkwaardige positie».

Het is, volgens de leden van de PvdA-fractie, niet wenselijk dat deze deelnemers hoofdelijk aansprakelijk worden.

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de omschrijving «samenwerking op voet van een min of meer gelijkwaardige positie» niet in de voorgestelde wettekst is opgenomen. Zij verzoeken de regering aan te geven of een vennootschap ook kan bestaan indien niet is voldaan aan het vereiste van gelijkwaardigheid. Zal ongelijkwaardigheid tussen vennoten altijd moeten leiden tot het oordeel dat sprake is van een onderlinge gezagsverhouding? Deze leden constateren verder dat in de jurisprudentie tot op heden geen eenduidige criteria zijn ontwikkeld ter vaststelling van het bestaan van een vennootschap onder firma. Dergelijke rechtszaken worden doorgaans gevoerd ter weerlegging van gestelde hoofdelijke aansprakelijkheid. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering in een schema nader uit een te zetten op welke criteria een vennootschap onder firma zich onderscheidt van in elk geval een participatie-overeenkomst, de kartelovereenkomst en de pool- of potovereenkomst.

De leden van de SGP-fractie vragen of samenwerking zonder dat van gelijkwaardigheid sprake is, een personenvennootschap onmogelijk maakt. Tevens vragen zij of een fonds voor gemene rekening naar de mening van de regering onder de nieuwe definitie van vennootschap valt.

Artikel 801

Het tweede lid van dit artikel suggereert dat een «maatschap» niet tot doel kan hebben het uitoefenen van een beroep of bedrijf. De leden van de CDA-fractie zijn van oordeel dat de redactie van het artikel helder moet maken dat het onderscheid tussen een openbare vennootschap en een niet openbare vennootschap («maatschap») alleen gelegen is in het «op een voor derden duidelijk kenbare wijze naar buiten optreden onder een door haar als zodanig gevoerde naam». De leden van de CDA-fractie vragen of niet beter gesproken kan worden van «stille vennootschap» in plaats van «maatschap», daar in het huidige handelsverkeer de maatschap wordt gezien als een openbare vennootschap. Zo kan onnodige verwarring worden voorkomen.

De leden van de VVD-fractie achten het wenselijk dat een openbare vennootschap ook zou kunnen worden gebruikt voor uitsluitend de inschrijving op en uitvoering van bijvoorbeeld grote openbare werken. Kan de regering aangeven of het voorliggende wetsvoorstel dat toelaat? De tekst van de Memorie van Toelichting lijkt op dit punt tegenstrijdig te zijn. Volgens de Memorie van Toelichting is het niet noodzakelijk dat de samenwerking tussen de vennoten duurzaam van aard is. Een vennootschap met het oog op één bepaalde transactie of één bepaald werk is mogelijk, aldus de Memorie van Toelichting. Daar staat tegenover dat de eis van duurzaamheid wel lijkt te gelden voor een openbare vennootschap. Het voorgestelde criterium «uitoefenen van een beroep of bedrijf» moet tot uitdrukking brengen, aldus de Memorie van Toelichting, dat het moet gaan om «een regelmatige, min of meer duurzame maatschappelijke werkzaamheid». Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat een openbare vennootschap niet kan worden gebruikt voor de inschrijving op en uitvoering van bijvoorbeeld grote openbare werken, ook niet indien dit onder gemeenschappelijke naam geschiedt.

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering aan te geven of het begrip «bedrijf» ook het verrichten van beleggingsactiviteiten omvat. Kan de regering het begrip «bedrijf» mede aan de hand van voorbeelden nader afbakenen? Mag de maatschap een beroep of bedrijf uitoefenen?

De definitie van de openbare vennootschap in artikel 801 lid 1, in combinatie met het in lid 2 (maatschap) bepaalde, doet de leden van de SGP-fractie eveneens de vraag stellen of een maatschap geen beroep of bedrijf kan uitoefenen. Leidt het bepaalde in artikel 801 niet tot ongerijmde resultaten; een als zodanig op een voor derden duidelijk kenbare wijze naar buiten optredend samenwerkingsverband dat in het leven is geroepen door een overeenkomst die aan alle elementen van artikel 800 voldoet en dus een vennootschap is, zou, gelet op de definitie in lid 2 van artikel 801, moeten worden aangemerkt als een stille vennootschap.

Voorts vragen de leden van de SGP-fractie of het begrip «bedrijf» in artikel 801 niet zou moeten worden toegelicht. Vallen onder dit begrip ook houdster- of andere beleggingsactiviteiten?

Artikel 802

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering afwijkt van de algemene regel uit Boek 2 BW en de inschrijving in het handelsregister als constitutief vereiste opneemt in het onderhavige artikel. In de ogen van deze leden is dit voor de derdenbescherming overbodig, daar de vennoten reeds hoofdelijk aansprakelijk zijn. Deze leden wijzen er verder op dat de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid feitelijk reeds onder haar nieuwe naam aan het rechtsverkeer kan deelnemen zonder de inschrijving in het handelsregister. Verder kan er door het voorstel van de regering onduidelijkheid bestaan over de status van de ingebrachte goederen op het moment dat nog niet van een inschrijving sprake is.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts waarom in het onderhavige artikel expliciet is vereist dat de akte wordt verleden in de Nederlandse taal. Wijkt dit niet af van de geldende (internationale) praktijk, zo vragen deze leden.

In het derde lid van het onderhavige artikel wordt gesproken van «woonplaats». De leden van de CDA-fractie vragen waarom hier wordt afgeweken van het algemeen toepasbare begrip «zetel», zeker voor de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid.

De leden van de PvdA-fractie menen dat er onduidelijkheid bestaat ten aanzien van inschrijving in het handelsregister. Kan de regering aangeven welke gegevens in het handelsregister opgenomen moeten worden?

Een ander punt van kritiek is, volgens deze leden, de positie van de vennootschap in de periode tussen het verlijden van de notariële akte en de dag na die waarop de vennootschap als rechtspersoon in het handelsregister is ingeschreven.

De eis van de Nederlandse taal heeft niet de voorkeur van de leden van de PvdA-fractie. Waarom zou de Engelse taal, in verband met het internationale rechtsverkeer of de Friese taal niet ook als taal kunnen worden gebruikt, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie vragen of het juist is, dat ingevolge het voorgestelde artikel 802 lid 1 de notariële akte tevens de overeenkomst van vennootschap dient te bevatten. Zo ja, kan de regering dan nader onderbouwen waarom het wenselijk zou zijn dat de integrale tekst van die overeenkomst, met daarin opgenomen alle tussen partijen gemaakte afspraken, in beginsel door een ieder te raadplegen is? De leden van de VVD-fractie geven de regering in overweging deze bepaling aldus te wijzigen dat de toekenning van rechtspersoonlijkheid ook kan worden bereikt door de inschrijving van een notariële verklaring waarin is opgenomen dat de overeenkomst van vennootschap bij notariële akte is opgemaakt. Geldt het vereiste van de Nederlandse taal ook voor de overeenkomst van vennootschap?

De leden van de VVD-fractie vragen verder of het voorliggende wetsvoorstel vereist dat iedere wijziging in de overeenkomst van vennootschap dient te worden ingeschreven in het handelsregister. Zo neen, kan de regering dan een overzicht geven van de wijzigingen welke inschrijving in het handelsregister vereisen? Ingevolge het voorgestelde artikel 802 lid 1 is – kort gezegd – een vennootschap rechtspersoon met ingang van de dag volgend op die waarop zij onder opgave van haar rechtspersoonlijkheid in het handelsregister is ingeschreven. De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader in te gaan op de status van een dergelijke vennootschap in de periode gelegen tussen bedoelde inschrijving en de daaropvolgende dag.

Voorts vragen ook de leden van de VVD-fractie de regering aan te geven waarom gekozen is voor de «woonplaats» van de vennootschap in plaats van haar «zetel».

De leden van de LPF-fractie vinden het ongewenst dat een openbare vennootschap pas een dag nadat de notariële akte van oprichting is ingeschreven in het handelsregister rechtspersoonlijkheid krijgt. Als de vennootschap bij de oprichting een bedrijfspand in eigendom krijgt, is er dus nog geen rechtspersoon ontstaan. Op wiens naam komt dat pand dan te staan? Deze leden verwachten dat praktische problemen en rechtsonzekerheid het gevolg zullen zijn.

Deze leden onderschrijven de visie dat de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid bij notariële akte dient te worden opgericht.

Voorts zijn de leden van de LPF-fractie van mening dat onderzoek naar de mogelijkheden om een beroepsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid te introduceren zinvol is.

Ook de leden van de SGP-fractie vragen wat de status is van een vennootschap in de periode tussen het verlijden van de notariële akte en de dag na die waarop de vennootschap als rechtspersoon in het handelsregister is ingeschreven. Zou in de definitie van openbare vennootschap niet kunnen worden opgenomen dat zij rechtspersoon is, zo vragen deze leden. Zolang een openbaar samenwerkingsverband niet als vennootschap is ingeschreven in het handelsregister zou vaststaan dat zij noch openbare vennootschap noch rechtspersoon is.

Tevens vragen deze leden of niet in de wet zou moeten worden bepaald dat (ook) wijziging van de minimumvereisten in de overeenkomst van vennootschap bij notariële akte dienen te geschieden.

De leden van de SGP-fractie vragen verder of het gebruik van de term «woonplaats» fiscale consequentie heeft. Verdient het gebruik van de term «zetel» geen aanbeveling?

Wat betreft de inschrijving in het handelsregister vragen de leden van de SGP-fractie of, in plaats van de inschrijving zelf, ook de opgave ter eerste inschrijving voldoende zou kunnen zijn. Deze leden verwijzen daartoe naar de regeling voor de besloten vennootschap en de naamloze vennootschap.

Deze leden stellen tevens de vraag of in het kader van de verwerving van rechtspersoonlijkheid niet een vorm van toezicht aangewezen is. Zij verwijzen daartoe naar de regeling omtrent de verklaring van geen bezwaar wat betreft de statuten van een besloten vennootschap of naamloze vennootschap.

Afdeling 2: de inbreng

Artikel 805

Met betrekking tot artikel 805 lid 3, dat iedere vennoot het recht geeft ten behoeve van de vennootschap de naleving van de inbrengverplichting te vorderen, stellen de leden van de SGP-fractie de volgende vraag. Kan een commanditaire vennoot op basis van deze bepaling wellicht in rechte onbehoorlijk bestuur van de zijde van de besturende vennoot redresseren, met de stelling dat het behoorlijk besturen van de vennootschap de prestatie is tot levering waarvan de besturende vennoot bij wijze van inbreng is gehouden?

Artikel 806

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in het tweede lid van artikel 806 expliciet te bepalen dat dit lid alleen ziet op vennootschappen die geen rechtspersoon zijn, zodat daarover geen onhelderheid kan bestaan. Verder vragen deze leden of ook niet bedoeld is dat de schulden verhaald kunnen worden, ook al zijn na het ontstaan van die schulden «uitgetreden vennoten» en dus niet alleen «nieuwe vennoten» opgevolgd.

Afdeling 3: de besturende vennoten; de gebondenheid tegenover derden

Artikel 809

Sluit deze bepaling uit dat de vennootschap wordt bestuurd door een door de vennoten aangewezen derde, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Dat achten zij onwenselijk.

Het lijkt de leden van de PvdA-fractie wenselijk om mogelijkheden te bieden om naast bestuurders, die tevens vennoten zijn, ook andere bestuurders toe te laten. Dit kan in het voordeel zijn van vennootschappen die alleen rechtspersonen als vennoten hebben. Uit de praktijk blijkt ook dat deze behoefte er bestaat.

Is het juist dat uitsluitend vennoten bevoegd zijn tot het besturen van de vennootschap, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Deze leden vragen of een vennootschap ook derden kan aanwijzen als bestuurders van de vennootschap. Zo ja, zouden deze derden dan ook met uitsluiting van de vennoten bestuursbevoegd kunnen zijn?

Artikel 810

De leden van de CDA-fractie vragen of in het tweede lid van artikel 810 niet expliciet bepaald moet worden dat bedoeld is de «overeenkomst van vennootschap».

De leden van de VVD-fractie vragen de regering het begrip «overeenkomst» nader toe te lichten. Wordt gedoeld op de overeenkomst van vennootschap of kan ook sprake zijn van een andere overeenkomst?

Artikel 811

De leden van de CDA-fractie vragen of met deze bepaling beoogd is dat de beherend vennoot in een commanditaire vennootschap ook in goederrechtelijke zin de commanditaire vennoten vertegenwoordigt. Deze leden kunnen zich voorstellen dat hierover expliciete duidelijkheid wordt gegeven.

Volgt uit het voorgestelde artikel 811 dat een beherend vennoot van een commanditaire vennootschap de commanditaire vennoot of vennoten ook in goederenrechtelijke zin vertegenwoordigt, zo vragen ook de leden van de VVD-fractie.

Voorziet het voorliggende wetsvoorstel in de mogelijkheid tot vernietiging van een rechtshandeling van een vennoot indien die handeling doeloverschrijding oplevert? Zo neen, dan geven de leden van de VVD-fractie de regering in overweging alsnog een dergelijke regeling op te nemen.

Artikel 813

De leden van de CDA-fractie constateren dat in het tweede lid van artikel 813 een disculpatiemogelijkheid wordt gegeven. Volgt uit het dwingendrechtelijk karakter van het onderhavige wetsvoorstel dat de aansprakelijke vennoot geen regresmogelijkheden meer heeft ten opzichte van de overige vennoten?

Kan worden toegelicht waarom in het tweede lid wordt afgeweken van de klassieke aansprakelijkheid voor gelijke delen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Met name voor beroepsbeoefenaren kan het voorliggende voorstel een belangrijke verzwaring van het risico betekenen. Waarom zou voor een openbare vennootschap niet in de overeenkomst van vennootschap anders bepaald kunnen worden, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie geven de regering in overweging om een overgangsbepaling in te voeren terzake verbintenissen die zijn aangegaan vóór inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel.

Deze leden vragen tevens of het verhaalsrecht van de Ontvanger op individuele vennoten van een vennootschap onder firma terzake onbetaald gelaten belastingschulden van die vennootschap door het voorliggende wetsvoorstel wordt aangetast.

Is het juist dat van het bepaalde in het tweede lid, gelet op het voorgestelde artikel 804, niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Is met betrekking tot dit lid een uitzondering op het voorgestelde artikel 804 wenselijk? Kan een op grond van het voorgestelde lid aansprakelijk gestelde vennoot een regresmogelijkheid hebben ten opzichte van de overige vennoten?

Afdeling 4: het voeren van administratie; winst en verlies

Artikel 814

De leden van de CDA-fractie vragen waarom in het derde lid van artikel 814 aangaande de jaarstukken niet wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 2:210 BW.

Volgens artikel 814 dient de vaststelling van de jaarstukken in beginsel te geschieden door alle vennoten tezamen. Bij de overeenkomst van vennootschap kan worden bepaald dat dit bij «besluit» van de vennootschap kan, mits alle vennoten aan de beraadslaging hierover kunnen deelnemen. De leden van de SGP-fractie vragen of het de bedoeling is dat het punt wel door de vennotenvergadering moet worden behandeld, maar dat in de vennootschapsovereenkomst kan worden bepaald dat bepaalde vennoten uitgesloten zijn van het stemrecht hierover.

Artikel 815

De leden van de CDA-fractie vragen waarom het in het onderhavige artikel niet mogelijk wordt gemaakt dat bij of krachtens de overeenkomst van de hoofdregel inzake de vaststelling van de winst- en verliesdeling zonder beperking wordt afgeweken. Deze leden zijn van oordeel dat het mogelijk moet zijn om bijvoorbeeld een of meerdere vennoten geen aandeel in de winst toe te kennen.

Afdeling 5: ontbinding en voortzetting van de vennootschap

Artikel 817

Volgens het eerste lid onder b wordt door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten de vennootschap in haar geheel ontbonden, tenzij in de overeenkomst van vennootschap anders is bepaald. De leden van de CDA-fractie kunnen zich voorstellen dat deze regeling wordt omgekeerd, waardoor de opzegging alleen geldt ten aanzien van de opzeggende of uittredende vennoot. In de ogen van deze leden is namelijk een algehele ontbinding vrijwel nooit de bedoeling van partijen.

De leden van de PvdA-fractie zien graag dat de ontbinding van de vennootschap niet komt enkel «door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten, tenzij de overeenkomst anders bepaalt en onverminderd artikel 819». De ontbinding zou alleen moeten gelden voor de vertrekkende vennoot. Deze leden zijn van mening dat dit de continuïteit van de vennootschap ten goede komt.

De leden van de VVD-fractie menen eveneens dat het vrijwel nimmer de bedoeling van partijen kan zijn om een vennootschap in haar geheel te ontbinden door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten. Volstaan zou, volgens deze leden, kunnen worden door te bepalen dat de vennootschap in dat geval wordt ontbonden ten aanzien van de uittredende vennoot. De leden van de VVD-fractie geven de regering daarom in overweging het voorgestelde artikel 817 lid 1 onder c te schrappen.

Ook de leden van de SGP-fractie vragen of, gelet op de praktijk, een omgekeerde opzet niet meer voor de hand zou liggen: als partijen ter zake niets overeenkomen, brengt opzegging slechts partiële ontbinding met zich mee.

Artikel 818

Waarom is het eerste lid van artikel 818 ook niet van toepassing op vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij kunnen toch ook deelnemen in een andere personenvennootschap, zo stellen deze leden.

De leden van de CDA-fractie achten het ongewenst dat voor vennootschappen met rechtspersoonlijkheid het onbepaald is wanneer de overblijvende vennoten moeten hebben ingestemd met het voortzetten van de vennootschap. Kan niet beter gesproken worden van «binnen een in de overeenkomst te bepalen termijn» in plaats van «met bekwame spoed», zo vragen deze leden.

Ingevolge het voorgestelde artikel 818 lid 1 onder b wordt de vennootschap ontbonden ten aanzien van de vennoot die uittreedt omdat hij ophoudt te bestaan indien hij een rechtspersoon is. De leden van de VVD-fractie vragen om het criterium «indien hij een rechtspersoon is» nader te motiveren. Deze leden kunnen de noodzaak van dat criterium vooralsnog niet inzien. Immers, ook personenvennootschappen niet zijnde rechtspersonen kunnen ook deelnemen in personenvennootschappen.

Artikel 820

De leden van de CDA-fractie vragen waarom in het vierde lid van artikel 820 de regering niet kiest voor een termijn als bedoeld in artikel 2:21, tweede lid BW, om te voorkomen dat te snel wordt gekozen voor het ingrijpende middel van ontbinding van de vennootschap.

De leden van de VVD-fractie constateren dat ingevolge het voorgestelde artikel 820 lid 4 de rechter kan overgaan tot ontbinding van de vennootschap met rechtspersoonlijkheid indien de overeenkomst van vennootschap niet voldoet aan de omschrijving van het voorgestelde artikel 800 lid 1. Deze leden geven de regering in overweging om die verwijzing te vervangen door een verwijzing naar het voorgestelde artikel 801 lid 1 omdat daarin meer specifiek het begrip «openbare vennootschap» wordt omschreven.

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat het voorgestelde artikel 820 lid 4 vergaande gevolgen heeft. Zij geven in overweging dat de vennootschap in elk geval een termijn als bedoeld in artikel 2:21 lid 2 BW moet worden gegund.

Artikel 821

De leden van de CDA-fractie vragen of het vanwege de continuïteit van de vennootschap niet de voorkeur verdient te kiezen voor een overgang van het aandeel van de uittredende vennoot aan de overblijvende vennoten van rechtswege. Deze leden achten het belang van de continuïteit en de praktische voordelen van groter gewicht dan de door de regering genoemde motieven van rechtszekerheid en kenbaarheid van de overgang. Zo wijzen de leden van de CDA-fractie bijvoorbeeld op het risico dat de levering door de uittredende vennoot uitblijft, waardoor de continuïteit van de vennootschap in gevaar kan komen. Om toch aan de bezwaren van de regering tegemoet te komen, kunnen deze leden zich voorstellen dat de wet de mogelijkheid biedt om bij de overeenkomst van vennootschap overeen te komen dat er bij uittreding sprake zal zijn van levering onder opschortende voorwaarde.

De leden van de CDA-fractie kunnen zich voorstellen dat in het tweede lid wordt opgenomen dat de wijze waarop de waarde van de deelgerechtigheid in de vennootschappelijke gemeenschap nader wordt bepaald in de overeenkomst van vennootschap.

Voor wat betreft de regeling bij het overlijden van een van de vennoten in dit en andere artikelen stellen de leden van de CDA-fractie dat een dusdanige regeling met de komst van het nieuwe erfrecht, waarbij het vermogen van de overleden vennoot automatisch overgaat op diens erfgenamen, overbodig is.

Artikel 822

De leden van de VVD-fractie geven de regering in overweging om aan de voorgestelde zinsnede «de dood van een der vennoten» toe te voegen «of indien een vennoot ophoudt te bestaan als gevolg van een fusie als bedoeld in artikel 2:309 BW of splitsing als bedoeld in artikel 2:334a BW de vennootschap voortduurt met de bij de overeenkomst van vennootschap aangewezen rechtsverkrijgende of rechtsverkrijgenden».

Artikel 823

Het voorgestelde artikel 823 lid 1 regelt onder meer de wijze waarop een «uit de vennootschap tredende vennoot» kan worden opgevolgd. Wanneer is het proces van uittreden voltooid, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Deze leden geven de regering in overweging genoemd citaat als volgt te wijzigen: «uit de vennootschap getreden vennoot». De voorgestelde bepaling kan namelijk aldus worden uitgelegd dat een vennoot die bezig is uit te treden op niet-vrijwillige basis (gedwongen vertrek) gedurende het hele proces van zijn uittreding zijn medewerking conform artikel 823 kan opeisen. Een dergelijke gang van zaken achtten deze leden niet wenselijk.

Artikel 824

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om aan te geven of de uittreding pas intern en extern effect heeft nadat zij in het handelsregister is ingeschreven. Wat is de status van een uittreding in de periode gelegen vóór de inschrijving? Een uitgetreden vennoot heeft, gelet op de voorgestelde verjaringsbepaling, belang bij een zo snel mogelijke inschrijving van zijn uittreding. Op welke wijze kan hij een dergelijke inschrijving bevorderen? Is hij, als uitgetreden vennoot, daartoe zelfstandig bevoegd of is hij daarvoor afhankelijk van de medewerking van zijn voormalige vennoten?

De leden van de SGP-fractie constateren met voldoening dat het voorgestelde artikel 824 een oplossing biedt voor het onder het huidige recht bekende probleem dat een vennoot na zijn uittreden in de tijd onbeperkt aansprakelijk blijft voor vennootschapsverbintenissen die zijn ontstaan in de periode waarin hij voor het geheel verbonden vennoot was. Niet duidelijk is deze leden echter geworden of het dwingendrechtelijke karakter van de voorgestelde wettelijke regeling zich ertegen verzet dat crediteuren met de vennootschap, en daarmee met elke vennoot ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, een langer voortdurende aansprakelijkheid overeenkomen. Evenmin is het deze leden duidelijk of voor de werking van de korte verjaringstermijn het uittreden niet alleen in het handelsregister maar daarnaast ook aan de vennootschapscrediteuren bekend moet zijn. Moet iedere bekende vennootschapscrediteur van het uittreden van de vennoot in kennis worden gesteld?

Afdeling 6: vereffening en verdeling

Artikel 825

De leden van de CDA-fractie vragen of het niet de voorkeur verdient in het vierde lid artikel 825 de woorden «die geen rechtspersoon is» te laten vervallen, daar volgens artikel 828 de ontbonden vennootschap die rechtspersoon is, als rechtspersoon na haar ontbinding blijft voortbestaan totdat de vereffening is geëindigd.

De leden van de VVD-fractie constateren dat het uitgangspunt in de leden 1 en 2 van het voorgestelde artikel 825 is dat de vereffenaars, zijnde, tenzij anders bepaald, de gewezen besturende vennoten, gezamenlijk handelen. Deze leden stellen echter vast dat een met artikel 3:170 lid 1 BW vergelijkbaar voorschrift, dat handelingen die geen uitstel kunnen lijden door iedere vereffenaar zonodig zelfstandig kunnen worden verricht, ontbreekt. Zij geven de regering in overweging een dergelijk voorschrift alsnog toe te voegen.

Het voorgestelde artikel 825 lid 4 bepaalt dat titel 3:7 BW niet van toepassing is op de ontbonden vennootschap die geen rechtspersoon is. De leden van de VVD-fractie stellen voor om de zinsnede «die geen rechtspersoon is» te schrappen. Immers, volgens de Memorie van Toelichting zal artikel 3:189 lid 2 BW worden geschrapt en het voorgestelde artikel 828 bevat al een regeling voor de vennootschap met rechtspersoonlijkheid.

Artikel 827

Het is niet voldoende duidelijk waarop het woord «ontbinding» betrekking heeft. De leden van de VVD-fractie doen de regering daarom de suggestie om de zinsnede «van de vennootschap die geen rechtspersoon is» er aan toe te voegen.

Artikel 828

De leden van de CDA-fractie vragen waarom voor de vereffening niet is aangesloten bij de formulering van artikel 2:19, vijfde lid BW en bij de mogelijkheid van heropening van de vereffening uit artikel 2:23c BW.

De leden van de VVD-fractie stellen voor om aan artikel 828 een verwijzing toe te voegen naar zowel artikel 2:19 lid 5 BW als artikel 2:23c BW. Die bepalingen bevatten een regeling terzake het voortbestaan na ontbinding voorzover tot vereffening van vermogen nodig respectievelijk heropening van vereffening in geval van nagekomen baten.

Artikel 830

De leden van de CDA-fractie hechten aan het belang van de schuldeisers bij vereffening en daarom ook aan het belang van het oproepen van de schuldeisers door de vereffenaar. Toch vragen deze leden of de regering overwogen heeft of de oproeping per brief voor grote openbare vennootschappen niet tot uitvoeringsproblemen zou kunnen leiden.

Deze leden constateren tevens dat voor de vereffening regelmatig wordt verwezen naar de overeenkomst van vennootschap, terwijl deze is ontbonden. Verdient het daarom geen aanbeveling te bepalen dat de overeenkomst wordt ontbonden behalve voor zover de overeenkomst een regeling bevat terzake van vereffening en verdeling, zo vragen deze leden.

Verder suggereren de leden van de CDA-fractie het woord «verlies» in de leden 6 en 7 te vervangen door «tekort», hetgeen past in de vermogenssfeer.

De leden van de VVD-fractie stellen eveneens vast dat de voorgeschreven oproepingen in het voorgestelde artikel 830 lid 1 de nodige administratieve lasten en kosten met zich zullen meebrengen. Deze leden verzoeken de regering inzicht te geven in deze lasten en kosten. Zijn alternatieven denkbaar die minder belastend zijn?

Tevens suggereren ook de leden van de VVD-fractie het woord «verlies» in de voorgestelde leden 6 en 7 van artikel 830 te vervangen met het woord «tekort». Er wordt, volgens deze leden, namelijk ten onrechte de indruk gewekt dat het woord «verlies» anders zou zijn dan het in het voorgestelde artikel 830 steeds gebruikte woord «tekort».

Artikel 831

De leden van de CDA-fractie begrijpen niet waarom zich hier niet de situatie kan voordoen dat er aan vereffening bij gebrek aan baten op het tijdstip van ontbinding niet wordt toegekomen. Graag ontvangen zij hierop een nadere toelichting en verwijzen daarbij ook naar artikel 828 lid 1 BW.

De leden van de VVD-fractie vinden het standpunt in de Memorie van Toelichting over «turbo liquidatie» niet begrijpelijk. In de Memorie van Toelichting wordt opgemerkt dat een «turbo liquidatie», zijnde een liquidatie zonder vereffeningshandelingen omdat de rechtspersoon ten tijde van zijn ontbinding al geen baten meer heeft en er dus de facto helemaal niets te vereffenen valt, zich niet kan voordoen. Deze leden merken op dat ook bij een openbare vennootschap het zich kan voordoen dat er niets te vereffenen valt. Kan de regering dit nader toelichten?

Afdeling 7: verkrijgen en opgeven van rechtspersoonlijkheid; omzetting

Artikel 832

De leden van de CDA-fractie opperen onder sub c in het tweede lid «rechtspersoon» te vervangen door «vennootschap die rechtspersoon wordt». Verder achten deze leden het van belang dat de alle goederen «onverwijld» worden ingebracht en stellen voor dit ook zo te bepalen. Zo kunnen misverstanden worden voorkomen over de vraag of rechtspersoonlijkheid is ontstaan. De leden van de CDA-fractie vragen of en waarom bedoeld is dat het onmogelijk is dat de vennoten bepaalde goederen niet inbrengen in de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid.

Het is de leden van de SGP-fractie niet duidelijk geworden wat de gevolgen zijn wanneer niet alle goederen worden ingebracht in de opvolgende rechtspersoon, dan wel in de vennootschappelijke gemeenschap. Zij vragen of de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, respectievelijk de rechtspersoon dan voor de 'resterende' goederen blijft voortbestaan. Overigens merken deze leden op dat in artikel 832 lid 3 en 833 lid 3 wordt verwezen naar artikel 805 lid 4. Artikel 804 heeft echter geen vierde lid. Is bedoeld lid 3?

Artikel 834

De leden van de CDA-fractie vragen waarom ook geen omzetting in een naamloze vennootschap met uitsluitend aandelen op naam en een blokkeringsregeling mogelijk zou zijn.

Voorts vragen deze leden hoe het de rechter bekend is welke vennoten als bedoeld in het derde lid niet hebben ingestemd.

Waarom kiest de regering in het zevende lid voor een verjaringstermijn en niet voor een verzetrecht voor schuldeisers, zoals men dat ook kent bij fusie, splitsing of het besluit tot kapitaalvermindering. De leden van de CDA-fractie achten dan ook een publicatie in een landelijk dagblad gewenst.

Het is de leden van de SGP-fractie niet duidelijk waarom bij de formulering van de bepaling, dat bestaande verbintenissen ten laste van de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid/commanditaire vennootschap met rechtspersoonlijkheid door verloop van vijf jaren na inschrijving van de omzetting in het handelsregister verjaren, niet is aangesloten bij artikel 824. Dit laatste artikel spreekt niet van «bestaande verbintenissen», maar van «opeisbare vorderingen».

Artikel 835

Dit artikel opent de mogelijkheid van omzetting van een besloten vennootschap in een openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid. De leden van de CDA-fractie vragen of deze bepaling niet in Boek 2 BW moet worden opgenomen. Verder vragen zij waarom ten aanzien van de vereiste gekwalificeerde meerderheid wordt afgeweken van artikel 2:18 juncto artikel 2:230 BW.

Afdeling 8: de commanditaire vennootschap

Artikel 836

Kan nader worden toegelicht wat onder «gewone vennoten» moet worden verstaan. Zijn dit alle vennoten of alleen de besturende vennoten, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 837

De leden van de CDA-fractie hebben vragen bij het criterium «beslissende invloed» dat een commanditaire vennoot uitoefent. In de toelichting wordt gesproken over een voorbeeld waarbij een commanditair tevens directeur-enig aandeelhouder is van de besloten vennootschap die optreedt als besturend vennoot. De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat er in de praktijk juist behoefte bestaat aan deze constructie en vragen waarom de regering die constructie door de voorgestelde regeling voor hoofdelijke verbondenheid in de praktijk onmogelijk maakt.

Blijft het wel mogelijk dat een commanditair zonder hoofdelijke verbondenheid in de overeenkomst van vennootschap in vergaande mate instemmings- en goedkeuringsrechten bedingt, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zo kan hij niet aanzetten tot riskante handelingen maar ze wel beletten.

In zijn algemeenheid vragen deze leden of het nieuwe criterium «beslissende invloed» (als reden voor hoofdelijke verbondenheid) niet van invloed zal zijn op de bereidheid tot het ter beschikking stellen van commanditair kapitaal.

De sancties die dit wetsvoorstel voorstelt zijn, volgens de leden van de PvdA-fractie, buitenproportioneel als het gaat om handelingen van de commanditaire vennoot met een beslissende invloed op de vennootschap. Deze sanctie kan van invloed zijn op de bereidheid van commanditaire vennoten hun kapitaal ter beschikking stellen van een (commanditaire) vennootschap.

Volgens artikel 837 zijn de gewone vennoten hoofdelijk verbonden voor de verbintenissen van de vennootschap. De leden van de SGP-fractie merken op dat wanneer er slechts één gewone vennoot is, dit strikt genomen niet juist kan zijn: hoofdelijk veronderstelt een pluraliteit van de debiteuren, en de commanditaire vennoten zijn normaliter niet verbonden voor de verbintenissen van de vennootschap.

Voor de commanditaire vennoot geldt, zo vervolgen de leden van de SGP-fractie, een zo te noemen 'bestuursverbod', dat wil onder andere zeggen dat wanneer hij door zijn handelen een beslissende invloed uitoefent op het handelen door de besturende venno(o)t(en) als strafsanctie geldt dat hij tegenover derden hoofdelijk verbonden wordt voor de verbintenis van de vennootschap die ten tijde van zijn handelen of daarna zijn ontstaan. Deze leden vragen of een dergelijke zware sanctie bij interne en daarmee moeilijk bewijsbare aangelegenheden passend te noemen is.

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

De griffier voor dit verslag,

Van Bemmel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), voorzitter, De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Visser (VVD) en Vacature (CDA).

Plv. leden: Vacature (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Van der Laan (D66), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Ormel (CDA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer-Mudde (SP), Arib (PvdA), Karimi (GL), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Nawijn (LPF), Joldersma (CDA), Hermans (LPF), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Rijpstra (VVD) en De Pater-van der Meer (CDA).

Naar boven