28 741 Jeugdcriminaliteit

28 684 Naar een veiliger samenleving

Nr. 33 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 april 2017

Hierbij bied ik u aan de onderzoeksrapporten «Jeugddelinquentie in de virtuele wereld»1 en «Psychometrische kenmerken van de Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit (MZJ) vragenlijst voor gedigitaliseerde, cyber en offline delicten bij jongeren»2. De onderzoeken zijn in de periode medio 2016 – februari 2017 uitgevoerd door het Wetenschappelijke Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Uitkomsten

De belangrijkste uitkomst van deze onderzoeken is dat jeugdige cyberdaders als groep een ander profiel hebben dan jeugdige daders van traditionele, offline delicten. Zij keuren bijvoorbeeld offline delinquentie af, hebben minder delinquente vrienden (ook online) en zijn vaker van Nederlandse herkomst. Het is dan ook de vraag of de bestaande interventies bij deze groep jeugdige daders bruikbaar zijn.

Daarnaast wordt een groep online jeugdige daders onderscheiden die zowel cyber als gedigitaliseerde delicten plegen3. Deze groep jeugdige daders kent een groot aantal – ook bekende – risicofactoren, zoals vaker offline delinquentie goedkeuren, minder open zijn richting hun ouders of vaker vrienden hebben die online delicten plegen. Mogelijk is daar wel – een deel van de – bestaande interventies bruikbaar.

Een andere uitkomst van deze onderzoeken is dat op basis van de verkennende analyse beperkte ondersteuning is gevonden voor een mogelijke verplaatsing van traditionele offline delinquentie naar online delinquentie onder jongeren.

Context

Beide onderzoeken betreffen verdiepingsstudies naar jeugdige cyber en gedigitaliseerde delinquentie op basis van gegevens verzameld met de MZJ, die een onderdeel is van de Monitor Jeugdcriminaliteit (MJC). Over de hoofduitkomsten van de MJC heb ik u op 1 maart 2016 geïnformeerd4. Een van de bevindingen was dat de betrokkenheid van jongeren bij online delicten aanzienlijk is. Zo blijkt dat circa 28% van de jongeren aangeeft op jaarbasis een online delict te hebben gepleegd. Voor de traditionele, offline criminaliteit betreft dat een derde van de jongeren.

De uitkomsten van de MJC zijn met u besproken in het algemeen overleg van 14 april 2016 (Kamerstukken 24 587 en 28 741, nr. 652). Daarbij heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat de verwachting is dat de online criminaliteit in de loop van de jaren zal toenemen en dat jongeren daarin een belangrijke rol zullen spelen. Daarom is het van belang om een goed beeld te krijgen van deze nieuwe vorm van jeugdcriminaliteit met het oog op te nemen maatregelen.

Vervolg

Bij de verdere verkenning staan de volgende vragen centraal:

  • Welke interventies zijn mogelijk bij online delicten in het bijzonder gepleegd door jongeren?

  • Hoe komen we tot een betere inschatting van de aard en omvang van deze nieuwe vormen van jeugdcriminaliteit met andere methoden dan de MZJ?

Deze vragen worden op dit moment onderzocht. De uitkomsten van de huidige twee WODC-onderzoeken zullen samen met de uitkomsten van deze nog te verwachten onderzoeken en expertmeetings met het veld worden gebruikt als input voor het verder verbeteren van de aanpak van cybercrime.

U zult hierover in de loop van 2017 nader worden geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

In de MZJ wordt bij online delicten een onderscheid gemaakt tussen cyber- en gedigitaliseerde delinquentie. Bij cyberdelinquentie gaat het om delicten waarbij ICT doelwit van handelen is zoals hacken, het versturen van virussen of het plegen van DDoS-aanvallen. Bij gedigitaliseerde delicten betreft het feiten waarbij ICT als hulpmiddel wordt gebruikt, zoals online bedreigingen of online fraude.

X Noot
4

Kamerstukken 28 684 en 28 741, nr. 462.

Naar boven