28 737
Evaluatie van het baten-lastenmodel

nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 juni 2004

Inleiding

In het Algemeen Overleg van dinsdag 8 juni jl. is gevraagd om een stappenplan aan de hand waarvan tot een rijksbrede invoering van het baten-lastenstelsel kan worden gekomen ervan uitgaande dat een volgend kabinet daartoe besluit. Met deze brief informeer ik u hierover.

Invoering bij directe meerwaarde

Het kabinet hecht veel waarde aan een doelmatige overheid. Zij stimuleert daarom ontwikkelingen die bijdragen aan een verbetering van de doelmatigheid binnen de rijksoverheid. Het baten-lastenstelsel kan hieraan, onder bepaalde omstandigheden, een bijdrage leveren.

Een baten-lastenstelsel kan in opzet meerwaarde bieden, omdat het leidt tot meer transparantie in de bedrijfsvoering en meer inzicht in de doelmatigheid. Deze transparantie ontstaat doordat kosten direct aan producten kunnen worden gekoppeld. In samenhang met het resultaatgerichte besturingsmodel biedt dit de mogelijkheid om te sturen en te bekostigen op basis van geleverde prestaties. Dit is een belangrijke doelmatigheidsprikkel binnen het model. Bovendien geeft de invoering van een baten-lastenstelsel meer flexibiliteit aan het management van de organisatie om de meest doelmatige verhouding tussen arbeid en kapitaal in te zetten.1

Het resultaatgerichte besturingsmodel richt zich op afspraken over de hoeveelheid, kwaliteit en prijs van de te leveren producten. Dit maakt dat het model zich vooral richt op uitvoerende diensten die concrete producten en diensten leveren. Voor dergelijke diensten is er meerwaarde bij het voeren van een baten-lastenstelsel omdat meer inzicht in de resultaten en de doelmatigheid van de organisatie wordt verkregen.

Er zijn thans 30 diensten die een baten-lastenstelsel voeren. Daarnaast zijn er ministeries die voor bepaalde uitvoerende diensten hebben aangegeven dat het resultaatgericht besturingsmodel, in combinatie met het baten-lastenstelsel, meerwaarde heeft. Bij deze diensten wordt de invoering van het baten-lastenstelsel gedragen door zowel de eigen organisatie als het betreffende moederdepartement.

Rijksbrede invoering

Voor de niet-uitvoerende delen van de rijksoverheid – de beleidskernen – is de meerwaarde van het baten-lastenstelsel niet direct aantoonbaar. Hier komt bij dat de invoering van het stelsel niet op zich staat, maar een grote organisatorische aanpassing betekent, met de nodige invoeringskosten.

Dergelijke nieuwe lasten, waarvan niet bekend is of deze zich terugbetalen, worden in relatie tot de personele en efficiency taakstellingen uit het Strategisch en het Hoofdlijnenakkoord door het kabinet niet wenselijk geacht. In deze kabinetsperiode wordt daarom afgezien van de rijksbrede invoering van het baten-lastenstelsel. Het kabinet richt zich eerst tot het verder ontwikkelen en uitbouwen van bestaande instrumenten, zoals VBTB, het uitvoeren van evaluaties en de uitbreiding van het aantal diensten dat een baten-lastenstelsel voert.

Bovenstaande leidt er toe, dat stapsgewijs verdere ervaring opgedaan wordt met het baten-lastenstelsel. De bovengenoemde initiatieven hebben zo de kans om zich in te bedden in de organisatie, zonder dat dit door de betrokken organisatieonderdelen wordt ervaren als extra (administratieve) last. Dit biedt de mogelijkheid om na een aantal jaren de eventuele meerwaarde van een rijksbrede overgang op het baten-lastenstelsel goed in beeld te brengen.

Ministeriële verantwoordelijkheid

Toepassing van het model «diensten die een baten-lastenstelsel voeren» verandert overigens niets aan de ministeriële verantwoordelijkheid; de minister is en blijft volledig verantwoordelijk, wat inhoudt dat de minister door het parlement ter verantwoording kan worden geroepen voor het gehele handelen van een dergelijke dienst. De ministeriële verantwoordelijkheid bij diensten die een baten-lastenstelsel voeren houdt in dat de minister door het parlement ter verantwoording kan worden geroepen voor het gehele handelen van de dienst. Hierin is geen enkel verschil met de ministeriële verantwoordelijkheid zoals die voor de andere onderdelen van een ministerie geldt. De medewerkers van deze diensten blijven ook gewoon rijksambtenaren. Met de introductie van dit model binnen de rijksoverheid is de mogelijkheid gecreëerd om met behoud van de volledige ministeriële verantwoordelijkheid de beperkingen in de bedrijfsvoering van een uitvoerende dienst, die goede prestatieafspraken in de weg staan, weg te nemen. Vóór de introductie van dit model was het alleen mogelijk om deze beperkingen weg te nemen via omvorming van de dienst in een organisatievorm waarbij de ministeriële verantwoordelijkheid wel ingeperkt is.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

TK 2003–2004, 28 737, nr. 6.

Naar boven