Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 juni 2015
Tijdens het debat inzake de inzet van werklozen (Handelingen II 2013/14, nr. 44, item 6) is de motie Potters en Kerstens (Kamerstuk 28 719, nr. 84) ingediend. Hierin wordt de regering verzocht om te onderzoeken hoe te voorkomen
valt dat gemeenten met de beschikbare middelen, onvoldoende re-integratie-inspanningen
verrichten bij sectoren waar wel voldoende werkgelegenheid is. In deze brief reageer
ik alsnog op de motie, die het beleid om de uitvoeringspraktijk bij gemeenten te versterken,
ondersteunt.
Het re-integreren door gemeenten van uitkeringsgerechtigden met een afstand tot de
arbeidsmarkt is maatwerk. Het is gericht op de vraag van de (lokale en regionale)
arbeidsmarkt. Dit betekent dat gemeenten uitgaan van beschikbare banen in gemeenten
en of de regio en vervolgens kijken of en hoe uitkeringsgerechtigden met een afstand
tot de arbeidsmarkt deze functies kunnen vervullen. In meerdere gevallen zullen deze
mensen eerst nog scholing, ondersteuning of een re-integratietraject nodig hebben,
voordat zij aan het werk kunnen. Met behulp van de beschikbare re-integratiemiddelen
ondersteunen de gemeenten de uitkeringsgerechtigde naar werk. Gemeenten richten zich
daarbij uiteraard op bedrijven of sectoren met relatief veel werkgelegenheid. De arbeidsmarktrapportages
van UWV alsook de contacten die gemeentelijke medewerkers met bedrijven en sectoren
hebben, helpen om te bezien waar een match te maken is tussen wat werkgevers nodig
hebben en de krachten en bekwaamheden van de potentiële werknemer. Het kan voorkomen
dat er in sectoren waar vraag naar arbeid is, toch weinig mensen vanuit de bijstand
worden geplaatst. Oorzaken daarvan kunnen zijn dat deze mensen vanwege individuele
kenmerken niet aan de gestelde eisen kunnen voldoen. Dat kan betrekking hebben op
vereiste scholing of ervaring, maar ook gezondheidsredenen zoals ziekte of leeftijd,
waardoor bijvoorbeeld een baan met zwaar lichamelijke arbeid niet haalbaar is. Het
is aan de werkgever en de gemeente om te bepalen in hoeverre een bijstandsgerechtigde
naar vermogen voldoet aan de vereisten voor een bepaalde vacature zodat de werkgever
hem of haar ook daadwerkelijk in dienst kan nemen.
Een flink deel van de bijstandsontvangers start jaarlijks in een baan en verlaat dan
de bijstand vanwege het vinden van werk. Dit waren er in 2012 ongeveer 50.000. In
totaal vonden in dat jaar ca 80.000 mensen vanuit de bijstand werk, ca. 30.000 van
hen verdienen daarmee nog onvoldoende om geheel uit de bijstand te komen en hebben
nog een aanvullende uitkering nodig. Deze aantallen geven aan dat het bestand van
bijstandsontvangers niet steeds dezelfde personen betreft, maar dat het een deel van
de bijstandsgerechtigden lukt om vanuit de bijstand betaald werk te vinden.
Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten de juiste maatwerkondersteuning aan de mensen
bieden en daar waar mogelijk de mensen begeleiden naar banen ook in sectoren met relatief
veel werkgelegenheid. Uitgangspunt is dat er vacatures worden gezocht die betrokkene
naar vermogen kan vervullen gegeven zijn capaciteiten en eventuele beperkingen.
Het kabinet is voorstander van deze aanpak en heeft er vertrouwen in dat gemeenten
hun re-integratieopdracht op een goede wijze invullen. In 2012 en 2014 heb ik uw Kamer
bericht over wat wel en niet werkt bij re-integratie en wat er bekend is rond de effectiviteit
van instrumenten (Kamerstuk 28 719, nr. 89 en Kamerstuk 28 719, nr. 79). Dit met het oogmerk op het verder versterken van methodisch en onderbouwd werken
door gemeenten.
De regering ziet de motie als ondersteuning voor dat beleid, maar is van mening dat,
gelet op de reeds voorziene monitoring en evaluatieonderzoeken ten aanzien van de
te decentraliseren onderdelen in het sociale domein, een additioneel onderzoek naar
dit aspect van het gemeentelijke uitvoeringsbeleid geen toegevoegde waarde heeft.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma