28 693
Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Federatieve Republiek Brazilië; Brasília, 7 maart 2002

nr. 74
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 november 2002

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 28 november 2002. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 28 december 2002.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 7 maart 2002 te Brasília totstandgekomen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Federatieve Republiek Brazilië (Trb. 2002, 79)1.

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

1.1. Wet beperking export uitkeringen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (Artikel 25a, vijfde lid, jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Op 1 januari 2000 zijn de Wet beperking export uitkeringen (Wet van 27 mei 1999, Stb. 250) en de Wijzigingswet beperking export uitkeringen (Wet van 22 december 1999, Stb. 594) in werking getreden. Op grond van deze wetten heeft de verzekerde geen recht op een socialeverzekeringsuitkering gedurende de periode dat hij, of degene ten behoeve van wie de uitkering wordt verstrekt, niet in Nederland woont. Deze exportbeperking geldt niet, indien de betrokkene woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op uitkering kan bestaan.

Achtergrond van deze wetgeving is de omstandigheid dat de rechtmatigheid van de socialeverzekeringsuitkeringen die over de grens worden verstrekt, niet afdoende kan worden gewaarborgd. De uitvoeringsorganen beschikken dikwijls niet over de mogelijkheden om buiten Nederland de voor de uitvoering van de sociale verzekeringen noodzakelijke verificaties en controles te verrichten zoals die ook in Nederland plaatsvinden. Het doel van de Wet beperking export uitkeringen is om de rechtmatigheid van de uitkeringen te verbeteren door de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten over de grens te versterken. Het middel hiertoe is om met de landen waar Nederlandse uitkeringen worden betaald, bij verdrag afspraken te maken die ten aanzien van dat land de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten, en daardoor de rechtmatigheid van de uitkeringen, verbeteren. Hiertoe behoren tevens afspraken die de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen vergemakkelijken.

Op grond van de wet kunnen uitkeringen alleen worden geëxporteerd naar landen waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten met handhavingsafspraken als hiervoor bedoeld.

Het verdrag met Brazilië voorziet in de handhavingsafspraken die noodzakelijk zijn in het licht van de Wet beperking export uitkeringen. Deze afspraken zijn erop gericht om verificatie en controle mogelijk te maken ten aanzien van de volgende aspecten die van belang zijn voor de uitvoering van de socialeverzekeringswetten:

• identiteit;

• in leven zijn;

• leefvorm;

• inkomen van de betrokkene;

• inkomen van de partner;

• samenloop van uitkeringen;

• arbeidsongeschiktheid;

• bestaan/leeftijd/inkomen/onderwijs van het kind;

• detentie.

Daarnaast zijn in het verdrag bepalingen opgenomen die de uitvoeringsorganen de bevoegdheid verschaffen om uitkeringen te weigeren, te schorsen of in te trekken indien de betrokkene of het orgaan nalaat (tijdig) inlichtingen te verstrekken c.q. onderzoeken te ondergaan.

1.2. Aanwijsregels toepasselijke wetgeving

Voor Nederland is Brazilië traditioneel veruit de belangrijkste economische partner in Zuid-Amerika. Het economische verkeer tussen Nederland en Brazilië uit zich onder meer in het over en weer uitzenden van werknemers, al dan niet in de vorm van detachering. Zonder specifieke afspraken terzake, kunnen de gevolgen van detachering op het terrein van de sociale zekerheid in verschillende opzichten negatief zijn. Zo is men doorgaans verplicht verzekerd voor de sociale verzekeringen en derhalve gehouden tot premiebetaling in het land waarin tijdelijk wordt gewerkt, zonder dat daar uitkeringsrechten tegenover behoeven te staan. Voorts kan er sprake zijn van verplichte verzekering in zowel het uitzendende als het ontvangende land en derhalve tevens van dubbele premiebetaling. Titel II van het verdrag bevat daarom bepalingen die in verschillende situaties de van toepassing zijnde wetgeving aanwijzen. Op grond hiervan wordt voorkomen dat een werknemer in twee landen verzekerd is (en er dubbele premieplicht bestaat), dan wel dat een werknemer in het geheel niet verzekerd is.

2. Artikelsgewijze toelichting

TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 bevat definities van in het verdrag gebruikte begrippen.

In artikel 2 is voor beide landen de wetgeving opgenomen die onder de materiële werkingssfeer van het verdrag vallen. Voor Nederland zijn dit de sociale verzekeringswetten waarop de exportbeperking van de Wet beperking export uitkeringen betrekking heeft. Voor de Toeslagenwet (TW) en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) geldt een wettelijk exportverbod. Deze wetten vallen daarom niet onder de werkingssfeer van het verdrag.

In artikel 3 artikel is geregeld wie onder de personele werkingssfeer van het verdrag vallen. Voor de toepassing van de Nederlandse wetgeving dienen onder gezinsleden te worden begrepen de partner in verband met de partnertoeslag op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW), de halfwees in verband met de halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), en het kind in verband met de kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW).

Artikel 4 schrijft voor dat de verdragsluitende partijen de onderdanen (en hun gezinsleden) van de andere verdragsluitende partij op dezelfde wijze dienen te behandelen als hun eigen onderdanen. Hetzelfde geldt ten aanzien van vluchtelingen en staatlozen.

Het in artikel 5 bepaalde heft de exportbeperking op van de Wet beperking export uitkeringen. De voor het recht op uitkering geldende wettelijke eis dat de uitkeringsgerechtigde of zijn gezinslid in Nederland dient te wonen, geldt niet voor de in Brazilië wonende uitkeringsgerechtigden en hun gezinsleden.

TITEL II BEPALINGEN INZAKE TOE TE PASSEN WETGEVING

Aan de hand van zogenaamde aanwijsregels in de bepalingen van deze titel wordt vastgesteld welke socialeverzekeringswetgeving op een persoon van toepassing is. Het uitgangspunt hierbij is dat een persoon uitsluitend onderworpen kan zijn aan de socialeverzekeringswetgeving van één land.

Artikel 6 bevat de hoofdregel dat de wetgeving van het land van toepassing is waarin de werkzaamheden worden verricht.

Artikel 7 bepaalt dat op uitgezonden ambtenaren en daarmee gelijkgestelden de wetgeving van de zendstaat van toepassing blijft.

Artikel 8 regelt de toe te passen wetgeving in de situatie waarin een in Nederland of Brazilië werkzame werknemer wordt gedetacheerd in het andere land voor een periode die niet langer duurt dan twee jaar (met de mogelijkheid tot verlenging met nog eens twee jaar).

De artikelen 9 tot en met 11 bevatten aanwijsregels voor vliegend personeel, voor zeelieden en voor personen werkzaam bij de diplomatieke missies en consulaire posten van Nederland en Brazilië.

Artikel 12 biedt de mogelijkheid om in het belang van de betrokken personen af te wijken van de hiervoor bedoelde aanwijsregels.

TITEL III UITKERINGEN

De artikelen 13 tot en met 15 bevatten bepalingen voor de berekening van het recht op Braziliaans ouderdoms-, nabestaanden-, en invaliditeitspensioen.

Ten aanzien van het recht op Nederlandse uitkeringen is in artikel 16 bepaald dat dit recht wordt vastgesteld uitsluitend op basis van de in Nederland vervulde tijdvakken van verzekering.

TITEL IV HANDHAVING

De in artikel 17 opgenomen bepalingen bieden de rechtsbasis voor de verificatie van de gegevens, en het gegevensverkeer tussen de betrokken instanties. Voor de toepassing van dit artikel is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp; Wet van 6 juli 2000, Stb. 302) relevant. Met deze wet is Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281) geïmplementeerd. Uitgangspunt van de wet is dat persoonsgegevens slechts worden doorgegeven naar een land buiten de Europese Unie indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt. Los van de vraag of het desbetreffende land al dan niet een passend beschermingsniveau waarborgt, is doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land eveneens mogelijk indien de doorgifte noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend algemeen belang, of voor de vaststelling, de uitvoering of de verdediging in rechte van enig recht (artikel 77, eerste lid onder d, Wbp, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid onder d, van de Richtlijn). In dat kader zij gewezen op overweging 58 bij de hiervoor genoemde Richtlijn, waarin internationale gegevensuitwisselingen tussen voor de sociale zekerheid bevoegde diensten specifiek worden genoemd. Derhalve kan worden gesteld dat in het kader van de toepassing van dit artikel van het verdrag wordt voldaan aan de vereisten van de Wet bescherming persoonsgegevens en van de Richtlijn.

Tevens is in dit artikel de mogelijkheid opgenomen voor de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen om werkzaamheden in het kader van dit verdrag uit te oefenen.

Artikel 18 bevat specifieke bepalingen over de medische controle van de uitkeringsgerechtigde of degene die een uitkering aanvraagt.

Op grond van artikel 19 hebben de uitkeringsorganen de bevoegdheid om de uitkering te weigeren, te schorsen of in te trekken bij niet-nakoming door betrokkene van de informatieverplichting of de verplichting om onderzoeken te ondergaan. Bovendien wordt de uitkeringsorganen de bevoegdheid gegeven om de uitkering te weigeren of te schorsen, indien het orgaan in het andere land niet de informatie verstrekt waarom wordt verzocht.

Het betreft hier een bevoegdheid die beleidsmatig dient te worden ingevuld. Hierbij dient dan een evenwicht te worden nagestreefd tussen enerzijds de noodzaak van handhaving, en anderzijds de bescherming van de belanghebbende tegen nadelige gevolgen die louter zouden zijn toe te rekenen aan nalatigheden van het buitenlandse uitvoeringsorgaan.

In artikel 20 is een identificatieverplichting neergelegd voor de betrokkene in verband met de vaststelling van zijn uitkeringsrechten of de beoordeling van de rechtmatigheid van betalingen aan hem. Tevens is de procedure geregeld in verband met de identificatie.

TITEL V DIVERSE BEPALINGEN, EN OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

De artikelen 21 tot 25 bevatten diverse bepalingen over de taken van de bevoegde autoriteiten en bevoegde organen en hun onderlinge samenwerking. Daarnaast is in deze artikelen overgangsrecht opgenomen.

Artikel 21, eerste lid, onder a, voorziet in de totstandbrenging van een Administratief Akkoord ter uitvoering van het verdrag. In het Administratief Akkoord wordt onder andere beschreven welke procedures moeten worden gevolgd wanneer een persoon aanvraagt krachtens de wetgeving van het andere land dan het land waarin hij woont, en wanneer het orgaan in het ene land het orgaan in het andere land verzoekt een medisch of administratief onderzoek in te stellen voor een persoon die in dat land woont.

Aangezien het Administratief Akkoord beschouwd kan worden als een uitvoeringsverdrag, zal het tezijnertijd op grond van artikel 7, onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring behoeven, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die Rijkswet.

Artikel 26 regelt de inwerkingtreding van het verdrag. Om de export van uitkeringen op grond van het verdrag zo spoedig mogelijk te hervatten, is de voorlopige toepassing van artikel 5 in het tweede lid opgenomen.

3. Koninkrijkspositie

Het verdrag zal voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven