nr. 1
BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de leden
Den Haag, 27 november 2002
Het Presidium heeft naar aanleiding van de motie Marijnissen (stuk 28 600
nr. 24) die de Kamer op 19 september jongstleden heeft aanvaard,
een advies ontvangen van de vaste commissie voor Justitie en Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. Conform dit advies stelt het Presidium voor
een tijdelijke commissie in de zin van artikel 18 van het Reglement van Orde
in te stellen om een onderzoek uit te voeren waarvan het doel is:
«De Tweede Kamer in staat te stellen een oordeel te vormen over
het integratiebeleid van de Nederlandse regering in de afgelopen 30 jaren,
een oordeel te vormen over de beoogde effecten en de feitelijke resultaten
van dit onderzoek en over de samenhang van het beleid op de diverse deelterreinen.
Het onderzoek moet tevens bouwstenen opleveren voor het toekomstige integratiebeleid».
Daarbij dient de tijdelijke commissie de volgende vragen te beantwoorden
in haar rapportage:
«• Welk integratiebeleid kende Nederland in de afgelopen 30
jaar?
• Wat waren de doelstellingen en resultaten van dit beleid op belangrijke
deelterreinen zoals wonen en recreëren, inkomen en werk en onderwijs?
• Is er sprake geweest van een samenhangend en consistent integratiebeleid,
zoals dat op de verschillende deelvelden zijn invloed heeft gehad?
• In hoeverre is dit beleid, gegeven de doelstelling, als succesvol
te kwalificeren?
• Zijn er buitenlandse stedelijke ervaringen met het integratiebeleid,
waarmee ons land zijn voordeel kan doen?»
De tijdelijke commissie dient uiterlijk vóór het kerstreces
van het jaar 2003 te rapporteren.
Het Presidium zal een nader voorstel doen voor het aantal leden van de
tijdelijke commissie en de samenstelling daarvan.
Het Presidium stelt voor de tijdelijke commissie voor die eerste fase
van haar werkzaamheden een budget te geven van € 350 000 en
haar uit te nodigen om voor de volgende fase een nieuwe begroting in te zenden.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
F. W. Weisglas
De Griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
W. H. de Beaufort