28 688
Wijziging van de Reconstructiewet concentratiegebieden (opdragen van de rechtsbescherming bij de lijst der geldelijke regelingen aan de burgerlijke rechter)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: Reconstructiewet) in werking getreden. De Reconstructiewet is een met de Landinrichtingswet te vergelijken wet voor de inrichting van de zogenoemde concentratiegebieden als bedoeld in de Wet herstructurering varkenshouderij. De Reconstructiewet voorziet in de reconstructie van deze concentratiegebieden door middel van maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke structuur ten behoeve van de landbouw, mede teneinde de veterinaire risico's voortvloeiend uit een hoge veedichtheid te verminderen (de zogenoemde varkensvrije zones), alsmede ter verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap en de kwaliteit van milieu en water.

Ten behoeve van deze reconstructie stellen provinciale staten reconstructieplannen vast. Deze plannen kunnen onder meer het instrument herverkaveling bevatten. Herverkaveling is het planmatig verbeteren van kavelstructuren en bevorderen van inrichtingsmaatregelen. Daarbij kunnen gronden worden vrijgemaakt van het bestaande gebruik en worden heringericht, waarbij tegelijkertijd een nieuwe verdeling van eigendoms-, zakelijke en gebruiksrechten tussen de bij de herverkaveling betrokken eigenaren en andere gerechtigden tot stand wordt gebracht.

Hoofdstuk 3, titel 6, van de Reconstructiewet bevat een regeling voor de herverkaveling van delen van de concentratiegebieden. In de procedure van de uitvoering van een herverkaveling zijn te onderscheiden het ruilplan en de lijst der geldelijke regelingen (artikel 58 Reconstructiewet).

Het ruilplan behelst de inventarisatie van eigendoms-, beperkte en gebruiksrechten in het te herverkavelen blok (lijst van rechthebbenden) en de vaststelling van een nieuwe verdeling van deze rechten over de in de herverkaveling betrokken eigenaren en anderszins gerechtigden (plan van toedeling).

Met de lijst der geldelijke regelingen vindt verrekening plaats met de eigenaren en andere rechthebbenden, onder meer wegens over- of onderbedeling, van de financiële gevolgen van de herverkaveling.

Het ruilplan en de lijst der geldelijke regelingen zijn besluiten als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen op grond van artikel 8:1 van die wet beroep bij de rechtbank openstaat.

Bij de behandeling in de Eerste Kamer van het voorstel voor de Reconstructiewet (Handelingen I, 2001/2002, blz. 753–765 en 830–854) is uitvoerig aan de orde geweest de wijze waarop rechtsbescherming moet worden geboden tegen het ruilplan en de lijst der geldelijke regelingen. Daarbij was de vraag of de bestuursrechter de meest geschikte rechter was om deze rechtsbescherming te bieden. Ten aanzien van de lijst der geldelijke regelingen heeft de toenmalige Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in de Eerste Kamer toegezegd te komen met een wetsvoorstel om de rechtsbescherming op te dragen aan de burgerlijke rechter. Onderhavig wetsvoorstel strekt tot nakoming van deze toezegging. In verband met deze toezegging is hoofdstuk 3, titel 6, van de Reconstructiewet nog niet in werking getreden.

2. Inhoud huidige regeling

2.1 Voorstel van wet als voorgelegd aan de Raad van State

Zoals in de memorie van toelichting bij de Reconstructiewet (Kamerstukken II, 1998/99, 26 356, nr. 3, paragraaf 3.3) is aangegeven, is gekozen voor een bijzondere wettelijke regeling, teneinde een voortvarende aanpak van de problematiek in de concentratiegebieden te kunnen realiseren. De gewenste voortvarendheid is onder meer gezocht in een stroomlijning en vereenvoudiging van de herverkavelingprocedure ten opzichte van die van de Landinrichtingswet.

De keuze voor een bijzondere wettelijke regeling brengt mee dat de Reconstructiewet zich tot de Landinrichtingswet verhoudt als een bijzondere tot algemene (inrichtings-)wet. Daarmee is bij een herverkaveling op grond van de Reconstructiewet de Landinrichtingswet niet van toepassing.

In de Landinrichtingswet komen de lijst van rechthebbenden, (artikel 161 Landinrichtingswet), het plan van toedeling (artikel 196 Landinrichtingswet) en de lijst der geldelijke regelingen (artikel 211 Landinrichtingswet) volgtijdelijk tot stand. Op grond van de artikelen 205 en 219 van de Landinrichtingswet kunnen de lijst van rechthebbenden en het plan van toedeling respectievelijk het plan van toedeling en de lijst der geldelijke regelingen gelijktijdig worden opgemaakt en ter inzage gelegd. Van beide mogelijkheden wordt echter weinig gebruik gemaakt.

Teneinde de procedure ten opzichte van de Landinrichtingswet te versnellen, werd voorgesteld om in de Reconstructiewet het vaststellen van de lijst van rechthebbenden, het plan van toedeling en de lijst der geldelijke regelingen samen te brengen in één besluit: het ruilplan.

Op de voorbereiding van het ruilplan was volgens het aanvankelijke voorstel de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard. Deze afdeling bevat een uniforme inspraakprocedure die bij wet of besluit van een bestuursorgaan van toepassing kan worden verklaard op bepaalde besluitvormingsprocessen. In afwijking van het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht, gold dat indien tegen een ontwerpbesluit geen bedenkingen zouden worden ingebracht, het besluit zou vaststaan.

In het voorstel van wet voor de Reconstructiewet dat voor advies aan de Raad van State was voorgelegd was de rechtsbescherming tegen het ruilplan geregeld overeenkomstig de Landinrichtingswet. Overeenkomstig de Landinrichtingswet regelde het oorspronkelijke voorstel van wet dat de bedenkingen tegen het ruilplan aan de orde konden komen bij achtereenvolgens de rechter-commissaris, in beroep bij de rechtbank en in cassatie bij de Hoge Raad. Voorzover bij de rechter-commissaris tussen partijen overeenstemming werd verkregen, zou daarmee het ruilplan vaststaan. Partijen tussen wie geen overeenstemming werd verkregen, zouden door de rechter-commissaris naar de rechtbank worden verwezen, welke verwijzing gold als dagvaarding. De rechtbank had te beslissen inzake de onderdelen waarover bij de rechter-commissaris geen overeenstemming was bereikt. Tegen deze beslissing stond cassatie bij de Hoge Raad open. De rechtbank zou het ruilplan vaststellen, nadat zij of de Hoge Raad hadden beslist inzake de onderdelen waarover geen overeenstemming was bereikt.

2.2 Advies Raad van State

De Raad van State maakte naar aanleiding van het voorgestelde stelsel in zijn advies (Kamerstukken II, 1998/99, 26 356, A, pag. 16) enige kanttekeningen. Zo was de Raad van mening dat onvoldoende onderscheid werd gemaakt tussen voorbereiding van een besluit en vaststelling van een besluit. Met name door de constructie dat, indien tegen een ontwerpbesluit geen bedenkingen worden ingebracht, het besluit daarmee vaststaat, werd onvoldoende onderscheid gemaakt tussen ontwerpbesluit en besluit. Dit wringt naar de opvatting van de Raad met de regeling uit de afdelingen 3.4. en 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd en na het doorlopen van de voorbereidingsprocedure het besluit wordt vastgesteld.

Ook met het uit de Landinrichtingswet overgenomen stelsel van rechtsbescherming kon de Raad van State zich niet verenigen. Naar het oordeel van de Raad van State zijn de verschillende elementen uit de Landinrichtingswet niet direct inpasbaar in de besluitvormingsprocedure, zoals die is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht, waardoor de rechter op de stoel van het bestuur wordt geplaatst, hetgeen zou leiden tot ongewenste vermenging van de administratieve en de civiele procedure.

2.3 Wetsvoorstel Tweede Kamer

Overeenkomstig het advies van de Raad van State is het voorstel van wet voor de Reconstructiewet aangepast

a. door de besluitvorming aan te passen aan het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht,

b. door een strikter onderscheid te maken tussen besluitvorming en rechtsbescherming, en

c. door onderscheid te maken tussen de administratieve en civiele procedure.

Ad a:

In het stelsel zoals dat thans in de Reconstructiewet is opgenomen, stellen gedeputeerde staten het ruilplan en de lijst der geldelijke regelingen vast, rekening houdende met de ingebrachte bedenkingen. Daarbij is in de artikelen 75, vijfde lid, en 77a, vijfde lid, van de Reconstructiewet in aanvulling op de voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat gedeputeerde staten het ruilplan of de lijst der geldelijke regelingen niet vaststellen in afwijking van het ter inzage gelegde ruilplan, zonder dat is getracht om in onderling overleg met de belanghebbenden overeenstemming te bereiken over de zienswijzen die te berde zijn gebracht.

Ad b:

De scheiding tussen besluitvorming en rechtsbescherming is veilig gesteld door tegen de besluiten beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State open te stellen. Daarbij is aangesloten bij het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht; door in de Reconstructiewet niet te voorzien in een afzonderlijke procedure is de Algemene wet bestuursrecht «automatisch» van toepassing. Een uitzondering op het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht is gemaakt voor de bezwaarschriftenprocedure. Bij de besluitvorming in het kader van een herverkaveling spelen de belangen van alle betrokken eigenaren en rechthebbenden een rol. Deze belangen zijn vaak aan elkaar tegengesteld, in die zin dat tegemoet komen aan één belanghebbende gevolg kan hebben voor een andere belanghebbende. Gelet op de invloed die gegronde bezwaren kunnen hebben op de positie van andere belanghebbenden wordt door gedeputeerde staten met behulp van de reeds genoemde artikelen 75, vijfde lid, en 77a, vijfde lid, Reconstructiewet getracht overeenstemming te bereiken met alle belanghebbenden. Op deze wijze heeft de voorbereidingsprocedure de zeefwerking die in het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht aan de bezwaarfase is toebedeeld. Aan een aparte bezwaarprocedure bestaat daarom geen behoefte meer.

Overigens zal na inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure (de samenvoeging van afdelingen 3.4 en 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht) de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar na toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ten algemene komen te vervallen. De Reconstructiewet loopt hierop vooruit.

Ad c:

Het sluitstuk van de procedure, de zakenrechtelijke afwikkeling van de herverkaveling, geschiedt nadat het ruilplan onherroepelijk is geworden door passeren van de ruilakte door een notaris en inschrijving van deze akte in de openbare registers. Op deze wijze is het civiele deel van de procedure overeenkomstig de opmerkingen van de Raad van State duidelijk onderscheiden van de administratieve procedure.

3. Heroverweging bestuursrechtelijke rechtsbescherming lijst der geldelijke regelingen

De Tweede Kamer heeft met het voorstel van wet, zoals dat in paragraaf 2 is beschreven, in december 2000 ingestemd, zij het dat de lijst der geldelijke regelingen, in het voorstel van wet onderdeel van het ruilplan, als gevolg van het amendement Meijer (Kamerstukken II, 2000/2001, 26 356, nr. 10) van het ruilplan is afgesplitst en thans is aangemerkt als een apart besluit (artikel 58 Reconstructiewet).

De behandeling in de Eerste Kamer leidde tot vele vragen en uitvoerige discussie omtrent de rechtsbescherming bij herverkaveling. Een en ander hield verband met de behandeling van het rapport van de MDW-werkgroep Onteigeningswet en het kabinetsstandpunt terzake in de Tweede Kamer dat op 9 oktober 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II, 2000/2001, 24 036, nr. 174). De MDW-werkgroep bepleitte onder meer om de besluitvorming in het kader van onteigening te uniformeren en daarbij aan te sluiten bij de procedures van de Algemene wet bestuursrecht. Het kabinet heeft op basis van het rapport van de werkgroep een nieuwe onteigeningsprocedure voorgesteld met als belangrijkste kernpunten het vaststellen van een titelbesluit en een schadebesluit door het onteigenende bestuursorgaan, tegen welke besluiten rechtsbescherming openstaat bij de bestuursrechter.

In het algemeen overleg over dit kabinetsstandpunt met de vaste kamercommissies voor Justitie en Economische Zaken (Kamerstukken II, 2001/2002, 24 036, nr. 210) bleek dat de leden van de meeste fracties moeite hadden met het overhevelen van de rechtsmacht met betrekking tot vaststelling van de schadeloosstelling van de civiele rechter naar de administratieve rechter. De administratieve rechter zou niet voldoende geëquipeerd zijn om volledige rechtsbescherming te bieden tegen schade-besluiten. Daarnaast heeft de civiele rechter op dit gebied uitgebreide kennis opgebouwd, welke niet verloren mag gaan, en kan deze beter inspelen op typische civielrechtelijke complicaties, aldus deze fracties.

De Minister van Justitie heeft daarop bij brief van 29 november 2001 (Kamerstukken II, 2001/2002, 24 036, nr. 239) aan de Tweede Kamer bericht dat in de nieuw op te zetten Onteigeningswet het zogenoemde titelbesluit (de basis voor de overgang van de eigendom van de onteigende naar de overheid) door de bestuursrechter wordt getoetst en de vergoeding vervolgens door de burgerlijke rechter.

De toenmalige Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft in de Eerste Kamer toegezegd dat de regering de bij de onteigening inzette lijn bij de Reconstructiewet zal volgen. Dat wil zeggen: de bestuursrechter is bevoegd terzake van beroepen over het titelbesluit (het ruilplan) en de burgerlijke rechter is bevoegd ter zake van de financiële afwikkeling (de lijst der geldelijke regelingen). Op grond van deze toezegging dient de regeling van het beroep tegen de lijst der geldelijke regelingen te worden aangepast. Hiertoe strekt het voorliggende voorstel van wet. Het beroep tegen de lijst der geldelijke regelingen is thans op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht opgedragen aan de sector bestuursrecht van de rechtbank. Voorgesteld wordt om in de Reconstructiewet in een nieuw artikel 79a tegen de vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen beroep open te stellen bij de sector civiel recht van de rechtbank overeenkomstig de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de uitdrukkelijke wens van de Eerste Kamer om de rechtsbescherming terzake van de lijst der geldelijke regelingen aan de burgerlijke rechter op te dragen. Anderzijds blijft – overeenkomstig het advies van de Raad van State bij het voorstel voor de Reconstructiewet – de scheiding tussen besluitvorming en rechtsbescherming in de Reconstructiewet in stand.

Ten aanzien van de rechtsbescherming tegen het ruilplan heeft de Eerste Kamer door aanvaarding van de motie Rabbinge c.s. (Kamerstukken I, 2001/2002, 26 356, nr. 90c) voorgesteld ook de rechtsbescherming tegen het ruilplan aan de burgerlijke rechter op te dragen. Over deze motie heeft de toenmalige Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij de behandeling in de Eerste Kamer opgemerkt vast te houden aan de lijnen van het kabinetsstandpunt inzake onteigening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdelen A, C en D

In de artikelen 79, 80 en 81 van de Reconstructiewet wordt naar de besluiten tot vaststelling van het ruilplan en de lijst der geldelijke regelingen verwezen door het noemen van de artikelen 75, eerste lid, en 77a, eerste lid. Deze artikelen vormen echter niet de grondslag van het ruilplan en de lijst der geldelijke regelingen; dat is artikel 58. In de artikelen 75, eerste lid, en 77a, eerste lid, wordt slechts op het ruilplan en de lijst der geldelijke regelingen afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard. De artikelen 79, 80 en 81 dienen derhalve rechtstreeks naar artikel 58 te verwijzen en niet via de omweg van artikel 75, eerste lid, of artikel 77a, eerste lid. Daartoe strekken de voorgestelde wijzigingen opgenomen onder artikel I, onderdelen A, C en D.

Artikel I, onderdeel B

Voorgesteld wordt de rechtsbescherming bij de burgerlijke rechter ten aanzien van de lijst der geldelijke regelingen met de artikelen 79a, 79b en 79c in de Reconstructiewet op te nemen. Met artikel 79a, eerste lid, wordt een regeling getroffen, waarbij in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht beroep wordt opengesteld bij de sector civiel recht van de rechtbank.

Door de kwalificatie van het beroep als verzoekschrift is op grond van artikel 261, eerste lid, van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de algemene regeling van de verzoekschriftprocedure uit titel 3 van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing, nu in de Reconstructiewet niet anders wordt bepaald (zie Kamerstukken II, 1999/2000, 26 855, nr. 3, p. 150).

Op grond van het voorgestelde artikel 79a, eerste lid, in samenhang met artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn de regels over relatieve bevoegdheid van de artikelen 262 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van toepassing. Op grond van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zou de woonplaats of het werkelijke verblijf bepalend zijn voor de relatieve bevoegdheid, hetgeen kan leiden tot beroepen bij verschillende rechtbanken.

Met het voorgestelde artikel 79a, eerste lid, wordt bereikt dat inzake alle beroepen tegen een lijst der geldelijke regelingen dezelfde rechtbank, namelijk die binnen welker rechtsgebied gedeputeerde staten hun zetel hebben, bevoegd is. Bovendien wordt op deze wijze aangeknoopt bij de regeling van de relatieve competentie in artikel 8:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, welke regeling geldt voor de overige besluiten uit de Reconstructiewet.

Tevens worden enkele procedurele bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing verklaard. Het betreft de artikelen 6:2 (de mogelijkheid van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit), 6:7 (de termijn voor indiening van beroep bedraagt zes weken), 6:8 (de termijn van beroep vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt), 6:9 (een beroep is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, dan wel voor het einde van de termijn ter post bezorgd en binnen een week na het einde van de termijn ontvangen), 6:10 (een regeling voor te vroeg ingesteld beroep), 6:11 (een regeling voor het te laat ingediende beroep ingeval redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest), 6:12 (de termijn bij beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit), 6:18 tot en met 6:20 (een regeling voor het geval een bestuursorgaan een besluit waartegen beroep is ingesteld wijzigt) en 6:22 (het passeren van vormgebreken).

Het betreft bepalingen waarin het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voorziet, terwijl een regeling terzake met betrekking tot beroepen tegen de lijst der geldelijke regelingen uit oogpunt van doelmatigheid wel gewenst is. Uit oogpunt van harmonisering wordt geen zelfstandige regeling voorgesteld, maar wordt aansluiting gezocht bij de in het bestuursrecht geldende algemene regeling.

Hoofdregel bij een verzoekschriftprocedure bij de rechtbank is dat verplichte procesvertegenwoordiging is voorgeschreven. Uit artikel 278, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat, tenzij anders is bepaald, het verzoekschrift door een procureur moet worden ondertekend. Uit de artikelen 279, derde lid, juncto 278, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat partijen in dat geval in persoon of bij procureur moeten verschijnen.

Op grond van artikel 216 juncto artikel 185, eerste lid, van de Landinrichtingswet is bij beroep tegen de lijst der geldelijke regelingen expliciet vertegenwoordiging door een gemachtigde mogelijk gemaakt, zodat geen verplichte procureurstelling is voorgeschreven. De reden hiervoor is dat verplichte procureurstelling, in vergelijking met het gemiddelde civiele geding, minder toegevoegde waarde heeft, nu geen ingewikkelde juridische kwesties aan de orde zijn, doch slechts de financiële afwikkeling van een reeds in rechte vaststaande herverkaveling.

In vergelijking met de Landinrichtingswet is verplichte procureurstelling een stap terug. Ook het op grond van de huidige tekst van de Reconstructiewet van toepassing zijnde stelsel van de Algemene wet bestuursrecht kent geen verplichte procesvertegenwoordiging. Aangezien belanghebbenden in de fase van de besluitvorming in persoon of bij gemachtigde zienswijzen en bedenkingen naar voren hebben kunnen brengen, verdient het de voorkeur dat deze gemachtigden ook bevoegd zijn om in beroep belanghebbenden te vertegenwoordigen.

De zin van verplichte procureurstelling kan ook ten aanzien van het betrokken bestuursorgaan worden betwijfeld. Onder de Landinrichtingswet laat de landinrichtingscommissie zich vertegenwoordigen door een ambtenaar van de Dienst landelijk gebied. Ook gedeputeerde staten hebben voldoende juridische deskundigheid in huis om bij gemachtigd ambtenaar te kunnen verschijnen in plaats van bij procureur.

Verplichte procureurstelling is ten opzichte van de Landinrichtingswet en de huidige Reconstructiewet een extra drempel, die dient te worden vermeden. Om deze reden wordt voorgesteld om in artikel 79a te bepalen dat het verzoekschrift door belanghebbende of een gemachtigde kan worden ingediend, zodat de verplichte procureurstelling uit artikel 278, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van toepassing is. Tevens wordt voorgesteld om in artikel 79b de mogelijkheid open te stellen om in persoon of bij gemachtigde te verschijnen.

De lijst der geldelijke regelingen bevat op grond van artikel 73 jo artikel 78 van de Reconstructiewet voor iedere individuele eigenaar de financiële consequenties van de herverkaveling en de reconstructie. Deze consequenties betreffen samengevat de veranderingen in de waarde der onroerende zaken van elke eigenaar en de veranderingen in de vermogenspositie van elke eigenaar. Wat de vermogenspositie betreft moet vooral gedacht worden aan positieve en negatieve verrekenposten tussen individuele eigenaren en het blok en dan wel tussen de individuele eigenaren onderling. Het saldo van wat alle eigenaren uiteindelijk moeten betalen, moet gelijk zijn aan het totaal van de kosten als bedoeld in artikel 93, derde lid, van de Reconstructiewet. Tegen deze lijst kan een belanghebbende beroep instellen. Dit beroep betreft doorgaans de eigen te betalen kosten of de te ontvangen vergoedingen en soms de kosten en vergoedingen van een andere eigenaar.

Voorzover een beroep betrekking heeft op individueel te betalen kosten of te ontvangen vergoedingen, bedoeld in de artikelen 73 en 78 van de Reconstructiewet, zal de gegrondverklaring van het beroep zelden directe gevolgen hebben voor de kosten en vergoedingen van andere eigenaren. Van een dergelijk gevolg zal slechts sprake zijn, indien een gegrond beroep van een opkomend eigenaar leidt tot wijziging van een verrekenpost van een afgaand eigenaar en in het omgekeerde geval. In die gevallen dient de afgaande eigenaar respectievelijk de opkomende eigenaar op grond van het voorgestelde artikel 79b, eerste lid, door de rechtbank te worden opgeroepen. Dit wordt tot uitdrukking gebracht met de woorden «ten aanzien van wie de lijst der geldelijke regelingen in het bijzonder wordt gewijzigd».

Door de beslissingen van de rechtbank op de ingestelde beroepen treden in een aantal gevallen wijzigingen op in de kosten en vergoedingen van individuele eigenaren. Hiermee moeten gedeputeerde staten rekening houden als zij op grond van het voorgestelde artikel 79c, tweede lid de lijst der geldelijke regelingen wijzigen. De aldus gewijzigde onderdelen van de lijst der geldelijke regelingen vormen een nieuw besluit, waartegen in theorie opnieuw beroep openstaat op grond van het voorgestelde artikel 79a, eerste lid. Een dergelijk beroep kan echter alleen met vrucht worden ingesteld door een belanghebbende die niet overeenkomstig het voorgestelde artikel 79b, eerste lid, is opgeroepen. Zoals hiervoor uiteengezet, dient het saldo van wat de eigenaren uiteindelijk dienen te betalen gelijk te zijn aan de op te brengen kosten als bedoeld in artikel 93, derde lid. Daarvan wordt ook al uitgegaan in de lijst, zoals die in eerste instantie door gedeputeerde staten is vastgesteld.

De opnieuw door gedeputeerde staten vastgestelde lijst der geldelijke regelingen zou in theorie kunnen leiden tot een (lichte) verhoging van de kosten die een eigenaar op grond van artikel 93, vierde lid, van de Reconstructiewet verschuldigd is. Voor een belanghebbende die niet was opgeroepen staat in dat geval opnieuw beroep bij de rechtbank open. De praktijk onder de huidige Landinrichtingswet wijst echter uit dat in nagenoeg alle gevallen door zorgvuldige inschatting van de financiële gevolgen van de beroepen sprake is van verlaging van de omgeslagen kosten ten opzichte van de ter inzage gelegde ontwerp lijst der geldelijke regelingen. Naar verwachting zal dat ook in de toekomst het geval zijn. Er is dan geen sprake van meer van verhoging der kosten die een eigenaar op grond van artikel 93, vierde lid verschuldigd is. Bij het indienen van een beroep bestaat dan geen belang meer.

Aan belanghebbenden bij de oorspronkelijke lijst der geldelijke regelingen, die tegen de oorspronkelijke lijst geen beroep hebben ingesteld en ten aanzien van wie de door gedeputeerde staten gewijzigde lijst geen wijzigingen bevat, kan worden tegengeworpen dat geen beroep is ingesteld tegen de oorspronkelijke lijst der geldelijke regelingen. Een dergelijke belanghebbende komt daarom geen recht van beroep toe tegen een besluit op grond van het voorgestelde artikel 79c, tweede lid, van de Reconstructiewet. Een dergelijk recht van beroep zou kunnen ontstaan als gedeputeerde staten een besluit op grond van het voorgestelde artikel 79c, tweede lid, van de Reconstructiewet zouden vormgeven als een nieuwe lijst der geldelijke regelingen, ter vervanging van de lijst waartegen beroep is ingesteld. Gelet hierop kunnen gedeputeerde staten de eindbeschikking van de rechter het beste verwerken door de oorspronkelijke lijst der geldelijke regelingen te wijzigen op de onderdelen waarop de eindbeschikking betrekking heeft. Daarmee wordt de mogelijkheid van beroep vanzelf beperkt tot de belanghebbenden bij het wijzigingsbesluit.

Artikel II

Om zeker te stellen dat naast een verzoekschrift bij de civiele rechter geen beroep bij de bestuursrechter wordt ingediend, wordt artikel 58 van de Reconstructiewet, voorzover het de lijst der geldelijke regelingen betreft, toegevoegd aan de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep worden ingesteld tegen besluiten die op genoemde bijlage zijn opgenomen.

Artikel III

Deze wet zal in werking treden gelijktijdig met titel 6 van hoofdstuk 3 van de Reconstructiewet.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven