28 685
Regeling van DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)

nr. 11
AMENDEMENT VAN HET LID VAN HAERSMA BUMA TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 81

Ontvangen 25 maart 2004

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel 2, eerste lid, onder b, komt te luiden:

b. redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.

Toelichting

Met dit amendement wordt beoogd zo exact mogelijk te omschrijven in welke gevallen het DNA profiel niet afgenomen wordt.

Dit is slechts in twee situaties het geval. In de eerste plaats wanneer het gaat om een misdrijf waarbij DNA onderzoek geen enkele rol speelt zoals meineed. Het tweede betreft de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd. Het kan hier onder omstandigheden bijvoorbeeld gaan om de vrouw die nooit eerder met justitie in aanraking is geweest en die na jarenlange mishandeling door haar man er uiteindelijk toe komt hem ernstig letsel toe te brengen of te doden.

Het aantal procedures tegen de afname van DNA kan met dit amendement worden beperkt.

Het is immers voor de veroordeelde niet meer voldoende te stellen dat niet «redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde». Hij zal tevens moeten aangeven dat sprake is van één van de bijzondere omstandigheden als omschreven in artikel 2, eerste lid onder b.

Van Haersma Buma


XNoot
1

Vervanging in verband met wijziging van de toelichting.

Naar boven