nr. 10
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 4, vijfde lid, wordt een zin toegevoegd, die luidt: Indien
noodzakelijk voor de vaststelling van de identiteit van de aangehouden persoon,
kan de officier van justitie schriftelijk bevelen dat de termijn van zes uren
eenmaal met ten hoogste zes uren wordt verlengd.
B
Aan artikel 5, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, die luidt: In bij
algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen kan het celmateriaal worden
afgenomen door een persoon die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur te stellen eisen.
C
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
a. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:
Aa
Aan artikel 151b, derde lid, wordt een zin toegevoegd, die luidt: In bij
algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen kan het celmateriaal worden
afgenomen door een persoon die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur te stellen eisen.
b. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:
Bb
Aan 195d, derde lid, wordt een zin toegevoegd, die luidt: In bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen gevallen kan het celmateriaal worden afgenomen
door een persoon die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
te stellen eisen.
Toelichting
Algemeen
Deze nota van wijziging bevat twee voorstellen. Het eerste voorstel betreft
de mogelijkheid de termijn van zes uren voor het ophouden van de veroordeelde
die is aangehouden voor het afnemen van celmateriaal, in het geval dit nodig
is voor het vaststellen van de identiteit van deze persoon eenmaal te verlengen
met zes uren. Het tweede voorstel betreft het afnemen van celmateriaal door
een ander dan de arts of verpleegkundige.
Onderdeel A
Het eerste voorstel in deze nota van wijziging betreft de verlenging van
de termijn voor het ophouden van de persoon die is aangehouden voor het afnemen
van celmateriaal, in het geval dit nodig is voor het vaststellen van de identiteit
van deze persoon. Deze situatie doet zich voor wanneer de aangehouden persoon
ontkent de veroordeelde te zijn tegen wie het bevel tot het afnemen van celmateriaal
is gericht. In artikel 4, vijfde lid, van het wetsvoorstel is bepaald dat
de aangehouden persoon, voorzover noodzakelijk voor de vaststelling van zijn
identiteit, op bevel van de officier van justitie voor ten hoogste zes uren
kan worden opgehouden. De nota van wijziging houdt in dat deze termijn op
bevel van de officier van justitie eenmaal met ten hoogste zes uren kan worden
verlengd. Indien dit in de praktijk in een bepaald geval noodzakelijk blijkt
te zijn, biedt deze wijziging de officier van justitie de ruimte tot verlenging
van de termijn voor het vaststellen van de identiteit van de aangehouden persoon.
Deze regeling sluit hiermee aan bij de regeling van artikel 61 van het Wetboek
van Strafvordering, betreffende het ophouden voor verhoor van een verdachte
die niet in verzekering of in bewaring wordt gesteld.
Onderdelen B en C
Het tweede voorstel strekt ertoe in artikel 5 van het wetsvoorstel te
bepalen dat van de regel dat celmateriaal wordt afgenomen door een arts of
verpleegkundige kan worden afgeweken in bij algemene maatregel van bestuur
te bepalen gevallen. In gevallen waarin de veroordeelde zich niet verzet en
waarin het afnemen van celmateriaal niet behoeft plaats te vinden door het
afnemen van bloed, zijn er geen bezwaren tegen dat een ander dan een arts
of verpleegkundige het celmateriaal afneemt. Het afnemen van wangslijmvlies
of het afnemen van haarwortels vergen geen medische deskundigheid en kan ook
worden uitgevoerd door een persoon die is opgeleid in het afnemen van celmateriaal.
Dit is anders bij het afnemen van bloed. Tot het afnemen van bloed zijn alleen
een arts of vepleegkundige bevoegd.
De regel dat een arts of verpleegkundige het celmateriaal afneemt, heeft
tot doel dat de afname zorgvuldig en deskundig plaatsvindt zonder gebruik
van onnodig geweld. Indien de veroordeelde instemt met het afnemen van het
celmateriaal door een andere persoon dan een arts of verpleegkundige die is
opgeleid voor het afnemen van celmateriaal, zijn ook voldoende waarborgen
aanwezig dat het afnemen van celmateriaal op zorgvuldige en deskundige wijze
plaatsvindt. Indien in dergelijke gevallen geen arts of verpleegkundige
aanwezig behoeft te zijn, betekent dit een vereenvoudiging voor de praktijk
en brengt de uitvoering van het wetsvoorstel minder lasten met zich mee.
Ook voor de afname van celmateriaal van de verdachte voor DNA-onderzoek
in het vooronderzoek geldt de regel dat een arts of verpleegkundige het celmateriaal
afneemt. Hiervoor geldt eveneens dat in gevallen waarin de verdachte zich
niet verzet en waarin het afnemen van celmateriaal niet behoeft plaats te
vinden door het afnemen van bloed, er geen bezwaren tegen zijn dat een ander
dan een arts of verpleegkundige het celmateriaal afneemt. In deze nota van
wijziging wordt daarom artikel 14 van het wetsvoorstel, dat is ingevoegd bij
tweede nota van wijziging, aangevuld en wordt voorgesteld ook voor het DNA-onderzoek
in het vooronderzoek te bepalen dat in bij algemene maatregel van bestuur
te bepalen gevallen kan worden afgeweken van de regel dat het celmateriaal
wordt afgenomen door een arts of verpleegkundige. Dit gebeurt door aanpassing
van de artikelen 151b, derde lid, en 195d, derde lid, van het Wetboek van
Strafvordering.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de opsporingsambtenaar en de
medewerker van een penitentiaire inrichting, een tbs-instelling en een justitiële
jeugdinrichting worden aangewezen. Bij de uitwerking van de voorgestelde wijzigingen
in de algemene maatregel van bestuur zal worden aangesloten bij artikel 2,
zevende lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. In deze bepaling
is reeds nu een regeling opgenomen voor het afnemen van celmateriaal door
een andere persoon dan de arts of verpleegkundige. Deze regeling geldt nu
uitsluitend voor het afnemen van celmateriaal van een persoon die op vrijwillige
basis meewerkt aan DNA-onderzoek in het vooronderzoek, maar zal door deze
nota van wijziging ook kunnen gaan gelden voor de gedwongen afname van celmateriaal
van verdachten in het vooronderzoek en voor het afnemen van celmateriaal van
veroordeelden.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner