28 685
Regeling van DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)

nr. 10
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 24 maart 2004

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 4, vijfde lid, wordt een zin toegevoegd, die luidt: Indien noodzakelijk voor de vaststelling van de identiteit van de aangehouden persoon, kan de officier van justitie schriftelijk bevelen dat de termijn van zes uren eenmaal met ten hoogste zes uren wordt verlengd.

B

Aan artikel 5, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, die luidt: In bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen kan het celmateriaal worden afgenomen door een persoon die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.

C

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

Aa

Aan artikel 151b, derde lid, wordt een zin toegevoegd, die luidt: In bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen kan het celmateriaal worden afgenomen door een persoon die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.

b. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

Bb

Aan 195d, derde lid, wordt een zin toegevoegd, die luidt: In bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen kan het celmateriaal worden afgenomen door een persoon die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.

Toelichting

Algemeen

Deze nota van wijziging bevat twee voorstellen. Het eerste voorstel betreft de mogelijkheid de termijn van zes uren voor het ophouden van de veroordeelde die is aangehouden voor het afnemen van celmateriaal, in het geval dit nodig is voor het vaststellen van de identiteit van deze persoon eenmaal te verlengen met zes uren. Het tweede voorstel betreft het afnemen van celmateriaal door een ander dan de arts of verpleegkundige.

Onderdeel A

Het eerste voorstel in deze nota van wijziging betreft de verlenging van de termijn voor het ophouden van de persoon die is aangehouden voor het afnemen van celmateriaal, in het geval dit nodig is voor het vaststellen van de identiteit van deze persoon. Deze situatie doet zich voor wanneer de aangehouden persoon ontkent de veroordeelde te zijn tegen wie het bevel tot het afnemen van celmateriaal is gericht. In artikel 4, vijfde lid, van het wetsvoorstel is bepaald dat de aangehouden persoon, voorzover noodzakelijk voor de vaststelling van zijn identiteit, op bevel van de officier van justitie voor ten hoogste zes uren kan worden opgehouden. De nota van wijziging houdt in dat deze termijn op bevel van de officier van justitie eenmaal met ten hoogste zes uren kan worden verlengd. Indien dit in de praktijk in een bepaald geval noodzakelijk blijkt te zijn, biedt deze wijziging de officier van justitie de ruimte tot verlenging van de termijn voor het vaststellen van de identiteit van de aangehouden persoon. Deze regeling sluit hiermee aan bij de regeling van artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering, betreffende het ophouden voor verhoor van een verdachte die niet in verzekering of in bewaring wordt gesteld.

Onderdelen B en C

Het tweede voorstel strekt ertoe in artikel 5 van het wetsvoorstel te bepalen dat van de regel dat celmateriaal wordt afgenomen door een arts of verpleegkundige kan worden afgeweken in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen. In gevallen waarin de veroordeelde zich niet verzet en waarin het afnemen van celmateriaal niet behoeft plaats te vinden door het afnemen van bloed, zijn er geen bezwaren tegen dat een ander dan een arts of verpleegkundige het celmateriaal afneemt. Het afnemen van wangslijmvlies of het afnemen van haarwortels vergen geen medische deskundigheid en kan ook worden uitgevoerd door een persoon die is opgeleid in het afnemen van celmateriaal. Dit is anders bij het afnemen van bloed. Tot het afnemen van bloed zijn alleen een arts of vepleegkundige bevoegd.

De regel dat een arts of verpleegkundige het celmateriaal afneemt, heeft tot doel dat de afname zorgvuldig en deskundig plaatsvindt zonder gebruik van onnodig geweld. Indien de veroordeelde instemt met het afnemen van het celmateriaal door een andere persoon dan een arts of verpleegkundige die is opgeleid voor het afnemen van celmateriaal, zijn ook voldoende waarborgen aanwezig dat het afnemen van celmateriaal op zorgvuldige en deskundige wijze plaatsvindt. Indien in dergelijke gevallen geen arts of verpleegkundige aanwezig behoeft te zijn, betekent dit een vereenvoudiging voor de praktijk en brengt de uitvoering van het wetsvoorstel minder lasten met zich mee.

Ook voor de afname van celmateriaal van de verdachte voor DNA-onderzoek in het vooronderzoek geldt de regel dat een arts of verpleegkundige het celmateriaal afneemt. Hiervoor geldt eveneens dat in gevallen waarin de verdachte zich niet verzet en waarin het afnemen van celmateriaal niet behoeft plaats te vinden door het afnemen van bloed, er geen bezwaren tegen zijn dat een ander dan een arts of verpleegkundige het celmateriaal afneemt. In deze nota van wijziging wordt daarom artikel 14 van het wetsvoorstel, dat is ingevoegd bij tweede nota van wijziging, aangevuld en wordt voorgesteld ook voor het DNA-onderzoek in het vooronderzoek te bepalen dat in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen kan worden afgeweken van de regel dat het celmateriaal wordt afgenomen door een arts of verpleegkundige. Dit gebeurt door aanpassing van de artikelen 151b, derde lid, en 195d, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de opsporingsambtenaar en de medewerker van een penitentiaire inrichting, een tbs-instelling en een justitiële jeugdinrichting worden aangewezen. Bij de uitwerking van de voorgestelde wijzigingen in de algemene maatregel van bestuur zal worden aangesloten bij artikel 2, zevende lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. In deze bepaling is reeds nu een regeling opgenomen voor het afnemen van celmateriaal door een andere persoon dan de arts of verpleegkundige. Deze regeling geldt nu uitsluitend voor het afnemen van celmateriaal van een persoon die op vrijwillige basis meewerkt aan DNA-onderzoek in het vooronderzoek, maar zal door deze nota van wijziging ook kunnen gaan gelden voor de gedwongen afname van celmateriaal van verdachten in het vooronderzoek en voor het afnemen van celmateriaal van veroordeelden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven