28 684
Naar een veiliger samenleving

28 824
Landelijk Kader Nederlandse Politie 2003–2006

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 september 2003

0. Inleiding

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de ontwikkeling van de sterkte van de Nederlandse politie per 30 juni 2003, alsmede over de consequenties van deze ontwikkeling voor de realisatie van de in het kader van het Veiligheidsprogramma voorgenomen sterkte-uitbreiding van 4 000 fte voor de jaren 2002–2010. Dit mede in het verlengde van vragen die op dit onderwerp zijn gesteld in het overleg met uw Kamer over de Regeringsverklaring, alsmede in het overleg over de Verantwoording van de Rijksbegroting over het jaar 2002.

Bij deze brief zijn als bijlage gevoegd de antwoorden op de vragen (Kamerstuk 28 684/28 824, nr. 14) die door de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Justitie zijn gesteld naar aanleiding van mijn brief van 3 juni 2003 inzake de ontwikkeling van de sterkte van de Nederlandse politie in het jaar 2002 (Kamerstuk 28 684/28 824, nr. 11).

Naast de ontwikkeling van de sterkte van de Nederlandse politie in de eerste helft van 2003 ga ik in deze brief nog kort in op de consequenties van de sterkteontwikkeling voor de bedrijfsvoering van het LSOP.

1. Sterkte-ontwikkeling per peildatum 30 juni 2003

Op basis van de (beperkte) halfjaarlijkse schriftelijke peiling onder alle korpsen kan worden vastgesteld dat de politiesterkte zich in de eerste helft van 2003 verder in positieve zin heeft ontwikkeld (zie bijlage-1).

Op 30 juni 2003 bedroeg de feitelijke sterkte1 53 598 fte, een stijging van 1 146 fte ten opzichte van de sterkte per 31 december 2002. Deze stijging komt bijna geheel op het conto van de 1501 aspiranten die op 31-12-2002 nog in opleiding waren volgens de oude opleidingssystematiek en die in de eerste helft van 2003 grotendeels zijn ingestroomd in de korpsen (zie bijlage-1). Deze aspiranten hebben nog een fulltime opleiding gevolgd en tellen, volgens de voor hen geldende telsystematiek, pas mee in de feitelijke sterkte nadat zij hun opleiding volledig hebben afgerond.

Exclusief functionele inzetbaarheid1 was de sterkte op de peildatum 30 juni 2003 met 52 390 fte reeds 262 fte hoger dan voor ultimo 2010 wordt beoogd (zie bijlage-1). Hieruit mag echter niet worden geconcludeerd dat de sterkte-doelstelling voor deze kabinetsperiode is zeker gesteld. De halfjaarlijkse peiling is slechts een momentopname. De komende jaren zal een omvangrijke groep personeelsleden uitstromen vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De uitdaging voor de komende jaren ligt daarom met name in het consequent, en in voldoende mate, opleiden van nieuw politiepersoneel om zodoende de uitstroom van politiepersoneel te compenseren en de sterkte op peil te houden.

Uit de halfjaarcijfers 2003 blijkt dat de toename van de sterkte in dit laatste half jaar voor 89% bestaat uit executieven (inclusief functionele inzetbaarheid van aspiranten PO2002) en voor 11% uit administratief-technisch personeel.

Dit lijkt er op te wijzen dat de in 2002 geconstateerde forse stijging van de instroom van administratief-technisch personeel, inderdaad toe te schrijven was aan een incidentele inhaalslag vanwege specifieke ontwikkelingen, zoals onder meer het Landelijk Telefoonnummer Politie (LTP).

2. Ontwikkeling politiesterkte tot en met het jaar 2010

De in het kader van het Veiligheidsprogramma voorgenomen sterkte-uitbreiding met 4000 fte in 2010 bovenop de sterkte per 1 januari 2002 (zoals gemeld in de brief van 16 oktober 2002, Kamerstuk 26 345, nr. 85) ligt met de hiervoor beschreven ontwikkeling van de sterkte per 30 juni 2003 op koers.

Zoals aangegeven in bovenvermelde brief van 3 juni jl., moet daarbij rekening worden gehouden met een reductie van de sterkte door een afname van de inzet van politiepersoneel bij de afwikkeling van asielaanvragen, alsmede de effectuering van de overdracht van administratieve toelatingstaken van de vreemdelingendienst naar de IND. De effecten van deze reductie zijn naar verwachting pas de komende jaren in de sterktecijfers terug te vinden.

Verder blijft de instroom van voldoende nieuwe aspiranten bij het LSOP een punt van zorg waarover ik nog in overleg ben met de korpsbeheerders (zie ook paragraaf 3).

De hiervoor geschetste ontwikkelingen kennen hun eigen dynamiek en kunnen de komende jaren hun invloed hebben op de sterkteontwikkeling. Dit kan de komende jaren leiden tot beperkte schommelingen in de sterkteontwikkeling, doch deze zijn tijdelijk van aard. Deze schommelingen brengen, zoals ik thans kan voorzien, de sterktedoelstelling voor 2010 van 4000 fte extra niet in gevaar.

In mijn sterktebrief van 3 juni jl. ben ik uitgebreid ingegaan op de consequenties van de sterkteontwikkeling tot en met 2010 voor de financiële positie van de korpsen. In dit verband verwijs ik ook naar de antwoorden op de vragen die naar aanleiding van deze brief zijn gesteld door de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Justitie.

Voor de uitbreiding van de politiesterkte zijn extra middelen verstrekt in het kader van het Veiligheidsprogramma «Naar een veiliger samenleving» en het Hoofdlijnenakkoord van dit abinet. Op dit moment wordt overleg gevoerd met de korpsbeheerders over de inzet van de extra middelen die als uitwerking van het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet beschikbaar zijn gesteld ten behoeve van de politiezorg in Nederland. Een van de uitgangspunten hierbij is dat de verdeling van de middelen zodanig plaatsvindt dat de beschikbare budgetten in de komende jaren toereikend zijn om de noodzakelijke uitgaven voor zowel de personele als de materiële exploitatiekosten te kunnen dekken en de sterktedoelstelling voor het jaar 2010 te realiseren.

Uitgangspunt daarbij is dat de extra middelen zullen worden toegekend als bijzondere bijdrage om de sterktedoelstelling te bereiken. Mijn inzet hierbij is met de individuele korpsbeheerders wederkerige afspraken te maken over het in voldoende mate per korps innemen van aspiranten om de sterktedoelstelling voor eind 2010 te realiseren.

3. Consequenties voor het LSOP

Zoals ik in mijn vorige sterktebrief van 3 juni jl. al heb aangekondigd, heb ik besloten de bekostiging van het initiële onderwijs (inclusief selectie en examinering) dat door het LSOP wordt verzorgd vanaf 2004 af te stemmen op een vooraf vastgesteld productieniveau. De tot op heden vigerende afrekensystematiek was gebaseerd op de productie zoals die zich feitelijk had voorgedaan. Deze systematiek brengt financiële risico's met zich mee. Schommelingen in de jaarlijkse instroomaantallen hebben een direct meerjarig effect op de omvang van de rijksbijdrage, terwijl het LSOP de lasten, als gevolg van de huidige flexibiliteit van de bedrijfsvoering van het LSOP, niet in een evenredig tempo kan beïnvloeden.

Aangezien ik het niet redelijk acht om van het LSOP te verlangen alle risico's zelf op te vangen, heb ik met de Raad van toezicht van het LSOP afgesproken om vanaf 2004 de bekostiging meerjarig af te stemmen op een instroomcapaciteit van 2000 aspiranten per jaar met een zekere bandbreedte om fluctuaties flexibel op te kunnen vangen.

Deze afgesproken instroomcapaciteit van 2000 aspiranten per jaar is voldoende om de sterktedoelstelling te realiseren.

Deze bekostigingsafspraak zal het LSOP verwerken in een bijstelling van het Plan van Aanpak Bedrijfsvoering, zoals ik dat bij brief van 9 mei jl. (kenmerk EA2003/56459) aan uw Kamer heb aangeboden. Tegelijkertijd is een diepgaand accountantsonderzoek gestart, om de hardheid van de frictiekosten, die samenhangen met het (bijgestelde) Plan van Aanpak Bedrijfsvoering, te toetsen. De aard van deze kosten is te duiden in drie categorieën:

– voortkomend uit de overgangssituatie van oud naar nieuw onderwijs

– als gevolg van de in gang gezette sanering van een deel van de instroomcapaciteit

– als gevolg van de feitelijke lage instroom in 2003 (ca. 1200 aspiranten)

Na afronding van dit onderzoek zal ik een besluit nemen over de daarin opgenomen aanbevelingen en de financiële dekking van de gepresenteerde kosten.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

BIJLAGE 1

Feitelijke Sterkte Nederlandse Politie 30-6-2003

 Streefsterkte
 31-12-2002 30-6-200331-12-2010
  Verschil  
Feitelijke Sterkte (incl. funct. inzet)52 4521 14653 59854 500
Sterkte (excl. functionele inzet)51 51687452 39052 128
     
Executieven (incl. surveillanten)36 76675037 516 
     
Administratief-technisch14 75012414 874 
     
Functionele inzetbaarheid aspiranten PO 20029362721 208 
Niveau 2 – 48% functionele inzetbaarheid20945254 
Niveau 3 – 48% functionele inzetbaarheid300108408 
Niveau 4 – 40% functionele inzetbaarheid396115511 
Niveau 5 – 40% functionele inzetbaarheid25328 
Niveau 6 – 32% functionele inzetbaarheid606 
Aspiranten PO20022 1306172 747 
Aspiranten-oud1 501– 1 251250 

XNoot
1

Definitie feitelijke sterkte, cf. de sterktebrief van 16 oktober 2002 (Kamerstuk 26 345, nr. 85):

– heeft als eenheid de fulltime-equivalent (= een werkweek van 36 uur),

– betreft het personeel van de 25 politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten,

– betreft de personeelscategorieën executief, administratief-technisch en aspiranten die worden opgeleid volgens de vanaf 2002 ingevoerde opleidingssystematiek (tellen alleen mee voor de tijd dat zij functioneel inzetbaar zijn binnen het korps),

– inclusief de extra capaciteit door werktijdverlenging,

– exclusief deelnemers aan de Tijdelijke OuderenRegeling (TOR).

XNoot
1

Definitie functionele inzetbaarheid: de mate waarin aspiranten PO2002 (PolitieOpleiding 2002, een combinatie van leren en werken) afhankelijk van hun daadwerkelijke inzetbaarheid gedurende de opleiding meetellen in de feitelijke sterkte. Dit percentage varieert per opleidingsniveau van 48% voor een opleiding op niveau 2 tot 32% voor een opleiding op niveau 6 (zie ook bijlage-1).

Naar boven