28 684
Naar een veiliger samenleving

30 800
Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

nr. 103
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2006

In het Algemeen Overleg met uw Kamer op 4 oktober 2006 (Kamerstuk 28 684/30 800 VI, nr. 101) heb ik u een brief toegezegd over de motie van het lid Rutte c.s. (TK 30 800, nr. 24) inzake de oprichting van een landelijke databank met informatie over notoire winkeldieven, het verruimen van de mogelijkheden voor burgersurveillance in winkels en het bieden van meer ruimte aan winkeliers om zichzelf te verweren tegen winkeldieven.

Landelijke databank veelplegers

Het Platform Detailhandel heeft voorgesteld naar Brits model een landelijke database met foto’s van veelplegers op te zetten. Met behulp hiervan willen zij hun medewerkers vroegtijdig informeren over de aanwezigheid van bekende veelplegers. Dit voorstel wordt de komende maanden in nauw overleg met de detailhandel uitgewerkt.

Bij het inrichten van zo’n database dient volgens het College bescherming persoonsgegevens in ieder geval te worden aangegeven of het verwerken van gegevens over veelplegers noodzakelijk is voor het beoogde doel. Daar veelplegers voor het overgrote deel binnen een beperkt gebied opereren zal in ieder geval onderzocht moeten worden of kostbare landelijke automatisering een noodzakelijke oplossing is. Om die reden zal ook worden gekeken naar praktische en goedkopere alternatieven zoals het door de politie verstrekken van posters van veelplegers aan winkeliers om op te hangen in de kantine.

Uiterlijk in mei 2007 zal ik uw Kamer informeren over de haalbaarheid van een (geautomatiseerde) database met informatie over veelplegers.

Verruiming burgersurveillance

Volgens de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Staatsblad 1997, 500) moeten personen die belast zijn met beveiligingswerkzaamheden bij de uitvoering van hun werkzaamheden een uniform dragen. Van de uniformplicht kan voor bepaalde werkzaamheden ontheffing worden verleend, indien dit gelet op de aard van de werkzaamheden gewenst is en zich daartegen geen zwaarwegende belangen verzetten. In de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Staatscourant 1999, 60) is bepaald dat de bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing wordt uitgeoefend door de korpschef van het politiekorps in de regio waar een beveiligingsorganisatie werkzaamheden verricht. Daarbij is aangegeven dat voor sommige vormen van winkelsurveillance onder bepaalde voorwaarden ontheffing mogelijk is. Daarbij houden de korpschefs de beleidslijn aan dat op één ongeuniformeerde beveiliger twee geüniformeerde beveiligers aanwezig moeten zijn. De gedachte daarachter is dat bij daadwerkelijk optreden samenwerking met geüniformeerde collega’s verwarring bij het publiek kan voorkomen en deëscalerend kan werken.

Blijkens een brief van de Raad van Hoofdcommissarissen van 12 juli 2006 is verruiming van voormelde beleidslijn mogelijk. Deze verruiming houdt in dat de betrokken korpschef kan toestaan dat er meer ongeüniformeerde beveiligers worden ingezet als dat uit tactische overwegingen wenselijk is.

Een algemene ontheffing van de uniformplicht voor beveiligers in winkels ligt daarbij echter niet in de rede. Beveiligers hebben in beginsel een preventieve taak. Daarom moeten zij als zodanig ook herkenbaar zijn.

Meer ruimte voor winkeliers om zich te verweren

De huidige algemene wettelijke strafuitsluitingsgrond noodweer (artikel 41 Wetboek van Strafrecht), zoals deze in de jurisprudentie is ontwikkeld en uitgelegd, is toereikend. Het is onwenselijk om in dit systeem ten gunste van bepaalde groepen differentiatie aan te brengen. Ik zal de detailhandel informatie geven over de (on)mogelijkheden op dit vlak, zodat zij daaraan bij hun achterban bekendheid kunnen geven. Dezelfde informatie zal ook via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid beschikbaar gesteld worden.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven