Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28680 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28680 nr. 6 |
Vastgesteld 15 juli 2003
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 26 juni 2003 overleg gevoerd met minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– de brief van de minister en staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Phoa) d.d. 18 april 2003 houdende een notitie over een aantal toekomstscenario's rond tegemoetkomingen voor de kosten van kinderen (28 680, nr. 5);
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 13 mei 2003 over de consequenties uitstel Wet basisvoorziening kinderopvang voor gemeentelijke kinderopvangsubsidies (28 447, nr. 10);
– antwoord op vragen van de commissie over het onderzoek naar de oorzaken van prijsstijgingen in de kinderopvang (28 600 XV, nr. 109);
– de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Phoa) houdende rapporten over kinderopvang (SOZA-03–315).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Hamer (PvdA) maakt zich zorgen over de stijgende prijzen in de kinderopvang en over de signalen dat de toegankelijkheid van de kinderopvang in gevaar is. Uit het onderzoek naar de prijsstijgingen is niet echt te achterhalen wat de oorzaak is. Is de minister bereid om een vervolgonderzoek te doen naar de oorzaak van de prijsstijgingen? Wil de minister in overleg met de instellingen treden om te komen tot een procedure waardoor er meer openheid en transparantie in de kinderopvang komen, vooral in de prijs-kwaliteitverhouding en de prijsontwikkeling? Wil de minister de gemeenten vragen om de subsidies in de overgangsperiode niet in te trekken? Wil de minister met sociale partners in overleg treden om te stimuleren dat werkgevers zich gaan houden aan de gemaakte afspraken? Wil de minister een zeggenschapsregeling maken voor ouders, waarmee ouders via de oudercommissie een verzwaard adviesrecht krijgen bij de verhoging van prijzen?
Mevrouw Hamer vindt het erg jammer dat de Wet basisvoorziening kinderopvang niet per 1 januari 2004 zal ingaan. Zij stelt voor dat de minister op korte termijn met een overgangsregeling komt voor het jaar 2004, waarin in ieder geval de volgende drie elementen in zijn opgenomen: een garantie dat de subsidieplaatsen voor de doelgroepen via de gemeenten gegarandeerd worden, een verhoging van de werkgeversbijdrage WVA dan wel een verplichte werkgeversbijdrage en een tijdelijke fiscale maatregel of een andere tegemoetkoming voor de ouders.
Mevrouw Hamer doet een beroep op de minister om zich te buigen over de tieneropvang. De experimenten met de tieneropvang houden op te bestaan. Wil de minister hierover in overleg treden met zijn collega van VWS?
Mevrouw Stuurman (PvdA) merkt op dat er wat betreft kinderopvang veel verschillen bestaan in de cao-regelingen. Daarnaast blijkt 40% van de werknemers niet onder een cao te vallen of er is niets voor hen geregeld. Vooral in de wat kleinere bedrijven is de werkgever niet bereid om een tegemoetkoming te betalen voor kinderopvang. De inkomenseffecten voor deze werknemers zijn dan ook enorm. Is het gezien de achterblijvende werkgeversbijdrage in deze sector niet wenselijk om een aparte regeling te treffen? In een uitzending van Netwerk heeft de minister gezegd dat die groep werknemers niet zo groot is en dat hij bereid is om er die werknemers tegemoet te komen. Wat doet de minister als deze groep groter is dan hij verwacht? Verdwijnt deze bepaling dan weer uit de wet of blijft het principe van gedeelde verantwoordelijkheid overeind?
Mevrouw Smilde (CDA) merkt op dat de kosten voor kinderopvang sterker zijn gestegen dan gemiddeld. Als oorzaak worden genoemd de gestegen loonkosten, de arbeidswetgeving en de professionalisering van de bedrijfstak, die tot voor kort vooral via de subsidiesystematiek werkte. Ook het afbouwen van de gemeentelijke subsidies wordt als reden genoemd. In de brief van 13 mei 2003 schrijft de minister dat hij ervan uitgaat dat de gemeentelijke bijdragen aan de ondernemingen in het overgangsjaar 2004 gewoon blijven bestaan, omdat de kinderopvangmiddelen in het Gemeentefonds blijven. Hoe is het dan mogelijk dat Kamerleden voortdurend worden gewezen op de terugtrekkende beweging van de gemeenten? Hoe zit het precies met de financiering door de gemeenten? Wil de minister ervoor zorgen dat de gemeenten tot 2005 blijven bijdragen aan de kinderopvang? Om de vraag naar een reëel prijsniveau te kunnen beantwoorden, is het van belang dat er meer inzicht komt in de opbouw van de kostenstructuur van de kinderopvangondernemingen. Kan de minister de Kamer inzicht geven in de opbouw van de kostenstructuur en in de exploitatie van de kinderdagverblijven?
De Wet basisvoorziening kinderopvang zal een jaar later worden ingevoerd dan verwacht. Hoe wil de minister omgaan met de financiering in het overgangsjaar? Het rapport Financiële positie kinderopvang stemt niet hoopvol. De vraag is of kinderopvangondernemingen voldoende zijn geprofessionaliseerd voor de toekomstige bedrijfsvoering. Hoeveel ondernemingen zijn inmiddels niet meer afhankelijk van overheidssubsidies, kunnen goed inspelen op de veranderde situatie van het verdwijnen van de wachtlijsten en indien nodig zelf actief klandizie verwerven? Wordt in de slechte financiële resultaten zichtbaar dat er marktwerking komt? Valt de overgang van aanbodsturing naar vraagsturing samen met de ingetreden recessie? Wordt dit proces beïnvloedt door de recessie? Zijn de wachtlijsten overal verdwenen?
Een punt van zorg is de deelname van werkgevers in de kosten voor de kinderopvang. Een substantieel deel van de werkgevers van werknemers die niet onder een cao vallen, geeft niet thuis. Bij werkgevers van werknemers die wel onder een cao vallen, valt het percentage deelnemers gelukkig hoger uit, rond 60%. Mevrouw Smilde hoort echter regelmatig berichten over terugtrekkende bewegingen van werkgevers. Heeft de minister er zicht op in hoeverre dat realiteit is?
Door de fors gestegen prijzen ziet een aantal ouders zich gedwongen om de kinderen van de kinderopvang te halen. Meestal blijven de moeders weer thuis, wat een ongewenste ontwikkeling is. In de toekomstscenario's wordt aangegeven welke mogelijkheden er zijn om de zorg voor kinderen in te richten. Mevrouw Smilde vindt het belangrijk dat ouders zelf kunnen bepalen hoe zij dat willen doen. Ouders moeten arbeid en zorg goed kunnen combineren. Naar welk scenario gaat de voorkeur van de minister uit? Het uitgangspunt moet zijn dat er een financieel verantwoorde situatie voor ouders ontstaat. De vraag is hoe dat gerealiseerd kan worden, mede in het licht van de huidige prijsontwikkeling in de formele kinderopvang.
Voor de heer Van der Vlies (SGP) is de centrale vraag in het debat over de kinderopvang waar de taak van de overheid begint en eindigt. Hij vindt kinderopvang een taak van de overheid bij een sociale, medische of sociaal-medische indicatie en voor alleenstaande ouders. De overheid heeft ook tot taak om de kwaliteit van de voorzieningen te waarborgen. Hij vraagt zich echter af of de overheid ook de kinderopvang moet subsidiëren van twee werkende ouders met een behoorlijk inkomen. De verantwoordelijkheid voor de verzorging van kinderen ligt bij de ouders.
Kinderopvang kan geregeld worden via het formele en het informele circuit: familie, vrienden en buren. Ouders die kinderopvang via het informele circuit regelen, krijgen in tegenstelling tot ouders die gebruik maken van het formele circuit geen subsidie van de overheid. Dat vindt de heer Van der Vlies een onterechte discrepantie. Hij denkt eerder aan de invoering van een persoonsgebonden budget, waarmee ouders hun eigen keuze kunnen maken.
De regering stelt zich ten doel om de arbeidsparticipatie van verschillende groepen te verhogen, bijvoorbeeld van oudere werknemers, WAO'ers, gehandicapten, WW'ers, allochtonen, bijstandsgerechtigden en vrouwen. De heer Van der Vlies vindt dat de regering, zeker in een tijd van conjuncturele tegenwind, de durf moet hebben om daarin te prioriteren. De SGP-fractie kiest met overtuiging voor het verzorgingsscenario. Dat biedt een maximale keuzevrijheid en matigt de kosten voor de overheid.
Mevrouw Tonkens (GroenLinks) wijst erop dat het uitgangspunt van 90% afspraken in cao's over de kinderopvang nog steeds niet bereikt; het is nu nog maar 58%. Bovendien trekken de gemeenten zich terug vooruitlopend op de invoering van de WBK. Daardoor is een gat ontstaan. Wat denkt de minister daaraan te doen? Kan de minister garanderen dat de WBK in 2005 wel wordt ingevoerd? Kan hij toezeggen dat het financiële tekort voor die tijd wordt opgelost? Wil de minister de partijen die deze zomer deelnemen aan het centraal overleg vragen de kinderopvang op de agenda te zetten en te rapporteren over de uitkomsten?
De prijzen in de kinderopvang zijn in de afgelopen tijd flink gestegen. Is de minister bereid om met een compensatieregeling te komen voor mensen die de dupe worden van de hogere prijzen en de latere invoering van de WBK? Is de minister bereid om de tabel aan te passen met het oog op de prijsstijgingen? Kan de minister zo snel mogelijk, liefst nog in het reces, aangeven wat de gevolgen van uitstel voor de subsidieplaatsen zijn? Wil de minister toezeggen dat de Regeling uitbreiding kinderopvang gewoon van kracht blijft? Het geld dat gemeenten nu krijgen voor kinderopvang wordt niet altijd aan kinderopvang besteed: 20% van dat bedrag mag op een andere manier worden besteed. Daar kan mevrouw Tonkens zich niet in vinden. Kan de minister erop toezien dat het geld geheel aan kinderopvang wordt besteed?
De financiële positie van de instellingen is problematisch. De minister heeft een onderzoek laten doen door PriceWaterhouseCoopers, waarin staat dat een stimulerende rol van de overheid van belang is. Wat ziet de minister als zijn verantwoordelijkheid? Is hij bereid om met het oog hierop een waarborgfonds in te stellen?
Tot slot vraagt mevrouw Tonkens de minister nog om haast te maken met de tieneropvang, de tussenschoolse opvang en de experimenten dagindeling.
Mevrouw Hirsi Ali (VVD) vindt het realiseren van een adequaat stelsel van kinderopvang een van de belangrijkste onderwerpen van dit moment. Ziet de minister ook het maatschappelijke belang in van een goed stelsel voor kinderopvang? Wil de minister de verborgen maatschappelijke kosten van het gebrek aan een goed stelsel van kinderopvang zichtbaar maken en de Kamer inzicht geven in de verborgen baten van de invoering van de WBK?
Mevrouw Hirsi Ali constateert dat de minister wordt geconfronteerd met een tekort van 300 mln euro als gevolg van de gekozen manier van financiering van de WBK. De minister heeft gekozen voor het tripartiete stelsel, waarbij werkgevers verplicht worden om eenderde van de kosten te betalen. Waarom heeft hij voor dit stelsel gekozen? De enige motivering voor deze keuze is dat het een in Nederland gegroeide praktijk is. De minister vergeet voor het gemak dat de betrokkenheid van de werkgevers succesvol is, omdat die vrijwillig is. Het invoeren van een verplichte bijdrage roept alleen maar weerstanden op. Bovendien zijn er voor werkgevers voldoende mogelijkheden om die verplichte bijdrage te ontwijken. Om dat te voorkomen, zijn er steeds meer sancties en regels nodig, dus meer bureaucratisering. De minister schiet zijn doel voorbij, vooral in deze tijd met een zwakke economische groei. Is de minister bereid toe te zeggen dat hij geen verplichte werkgeversbijdrage zal invoeren?
Het is vooralsnog onduidelijk hoe de minister de kwaliteit van de geboden kinderopvang wil garanderen. De sector klaagt steen en been over het oerwoud van triviale regels. In zijn brief van 26 mei 2003 aan de Kamer biedt de minister vijf onderzoeksrapporten over de financiering aan, maar hij heeft tot nog toe geen enkel onderzoek laten verrichten naar de noodzakelijke regelgeving voor het waarborgen van de kwaliteit. Is de minister bereid een onderzoek te laten doen naar de regels die strikt noodzakelijk zijn voor het waarborgen van hoogwaardige kinderopvang?
Mevrouw Kraneveldt (LPF) is een groot voorstander van het arbeidsscenario. Het krijgen van kinderen is een keuze van de ouders, waarmee de werkgevers niet opgezadeld mogen worden. Zij is dan ook tegen een verplichte bijdrage van werkgevers. De taak van de overheid is om ouders voldoende mogelijkheden te bieden om hun kinderen ergens op te laten vangen, waarbij zij zich er natuurlijk van bewust is dat daar een fors prijskaartje aan hangt. Is de minister het ermee eens dat de kosten voor kinderopvang primair voor rekening van de ouders komen en secundair voor de overheid? Zij vindt overigens dat er alleen fiscale tegemoetkomingen moeten zijn voor ouders die werken.
Het informele circuit is voor een groot gedeelte een «vriendendienst» van buren en familieleden, maar er is ook een zwart circuit. Mevrouw Kraneveldt pleit ervoor om dat zwarte circuit wit te maken. In België bestaat een systeem van onthaalmoeders. Is de minister bereid om de mogelijkheden te onderzoeken om het zwarte informele circuit wit te maken?
Mevrouw Giskes (D66) vindt het heel ongelukkig dat de ongunstige economische situatie en de slechte situatie op de markt voor de kinderopvang samengaan. Het is bijna te voorspellen wie de eerste uitvallers op de arbeidsmarkt zijn, namelijk de vrouwen met kinderen. Er rust een zware taak op schouders van de minister om dat tegen te gaan. Kinderopvang is vooral nodig omdat te weinig mannen parttime gaan werken als er kinderen komen. Het is dus eerder een mannenprobleem dan een vrouwenprobleem. Kinderopvang is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders, de overheid en de werkgevers.
Ook van de werkgevers mag verwacht worden dat zij zich op alle manieren inspannen voor een goede kinderopvang. De huidige situatie illustreert de kwetsbaarheid van het systeem, omdat het afhankelijk is van een vrijwillige bijdrage van werkgevers. De werkgevers mogen nu niet gaan terugkrabbelen. In hoeveel procent van de cao's is de kinderopvang goed geregeld? Hoe zit het feitelijk met de prijsontwikkeling? Is er echt over de gehele linie sprake van een gebrek aan voldoende kinderopvang? Hoe denkt de minister het probleem van het uitstel van een jaar van de WBK op te vangen?
De heer De Ruiter (SP) vindt het een goede zaak dat Humanitas de noodklok heeft geluid. In de cao's voor het onderwijs, waar veel vrouwen werken, en de metaalnijverheid, waar veel mannen werken, zijn de tegemoetkomingen voor kinderopvang onlangs beperkt tot 50%. In de WBK staat dat de overheid de kosten voor haar rekening neemt indien het bedrijf van de andere ouder niet betaalt. Het probleem is alleen dat de wet er nog niet is. Het gevolg is dat degenen die voor de kinderen zorgen, meestal de vrouwen, hun baan opzeggen. Hoe denkt de minister het gat in 2004 te financieren? In de uitzending van Netwerk van 17 juni kwam de minister met de interessante suggestie om een overgangsregeling in te voeren. Hoe zal die regeling eruitzien? Wil hij dat oplossen via de WVA-regeling? Is het dan niet beter om dat voor de ouders zelf te doen?
In 2001 heeft het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost de kinderopvang aanbesteed. Daarop kwamen er 49 offertes van veertien organisaties, maar die waren vooral geconcentreerd in de wijken waar draagkrachtige mensen wonen. Op een pand in een buurt met laag opgeleide ouders en minder draagkrachtigen werd nauwelijks gereageerd. Marktwerking in die sector sluit blijkbaar de arme buurten uit. Wat denkt de minister daaraan te doen? Ontstaat er dadelijk geen onbalans als gevolg van marktwerking? Hoe wil de minister de fysieke bereikbaarheid van de kinderopvang in die wijken overeind houden?
De minister vindt het evenals de Kamer noodzakelijk dat de WBK zo spoedig mogelijk wordt ingevoerd. Hij heeft dan ook pas na heel veel discussie besloten om zijn pogingen te staken de invoeringsdatum op 1 januari 2004 te stellen. De oorzaak daarvan is dat het demissionaire kabinet niet in de gelegenheid was om er met de Kamer over te spreken en vanwege de grote financiële complicaties die het kabinet voorzag bij de invoering van die wet. De minister zet alles op alles om de WBK per 1 januari 2005 te laten ingaan, maar hij kan dat natuurlijk niet garanderen. Nu is er met ingang van volgend jaar 100 mln euro extra beschikbaar gesteld, maar daarmee is het probleem niet afdoende opgelost. Bij de invoering van de WBK werd een tekort voorzien van 390 mln euro. Dat tekort is opgebouwd uit verschillende componenten. Voor een deel zijn het prijs- en volume-effecten en voor een deel is het de verantwoordelijkheid van de overheid voor het compenseren van achterblijvende werkgeversbijdragen. De verschillende componenten worden expliciet benoemd in de brief van 13 mei 2003 over de gevolgen van het uitstel van de WBK.
De minister erkent dat de kinderopvang vaker in cao's moet worden geregeld, maar daarmee is het probleem nog niet opgelost. Niet alle werknemers vallen onder een cao en niet in alle cao's is een regeling voor kinderopvang opgenomen. Naar schatting heeft 60% van de ouders te maken met kinderopvangafspraken, maar dat percentage stijgt. Ongeveer 40% van de werknemers krijgt op dit moment geen werkgeversbijdrage voor kinderopvang. Ongeveer 18% van de werknemers valt niet onder een cao, wat overigens niet wil zeggen dat hun werkgever niet bijdraagt aan de kosten voor de kinderopvang. De inspanningen van de sociale partners gaan de goede kant op, maar het gaat niet snel genoeg. De minister zal de sociale partners daar ook op aanspreken. Zij hebben zelf in 1997 de aanbeveling gedaan om per sector afspraken te maken over de kinderopvang en om de financiering daarvan niet bij wet te regelen. De minister geeft er ook de voorkeur aan om dat spoor te blijven volgen, maar dat betekent wel dat de sociale partners haast moeten maken.
Een van de uitgangspunten van de WBK is dat er door de afspraken tussen werkgevers en werknemers een nagenoeg volledige dekking is. De minister loopt niet vooruit op de vraag wat hij zal doen als die dekking onvoldoende is. Daar zal hij nader op ingaan bij de behandeling van de WBK. De minister streeft ernaar om de Kamer in het najaar te informeren over de financiële gevolgen van het uitstel en over de politieke toekomst van de WBK. Hij hoopt de WBK in het najaar of vroeg in het voorjaar van 2004 af te ronden, zodat iedereen weet waar hij aan toe is.
Ook de minister heeft de berichten gehoord over terugtrekkende bewegingen bij de gemeenten. Hij benadrukt dat de gemeenten geen reden hebben om het beleid te wijzigen, omdat de financiering aan de gemeenten uit het Gemeentefonds gewoon blijft doorlopen. Hij wil dan ook graag weten welke gemeenten dat zijn. Hij zegt toe dat hij de gemeenten er via de VNG op zal wijzen dat de huidige praktijk niet zal worden gewijzigd.
Over de suggesties van de PvdA-fractie om de nadelen van het uitstel in het overgangsjaar zo goed mogelijk op te vangen, heeft de minister nog geen afgerond oordeel. Hij beraadt zich er nog over of en zo ja, hoe hij de problemen in het overgangsjaar kan opvangen, maar hij zegt toe dat hij daar bij de begrotingsbehandeling op zal terugkomen. Hij zal dit punt ook bespreken met de sociale partners. De minister zal bezien hoe de bestaande regelingen zo goed mogelijk gecontinueerd kunnen worden, maar hij wil voorkomen dat er regels worden geïntroduceerd die op gespannen voet met de WBK staan.
De minister vindt dat de kinderopvangsector open moet zijn over de prijs en de geboden kwaliteit. De ouders moeten weten wat kinderopvang kost en wat zij daarvoor krijgen. Over de prijsstelling bestaat ook geen onduidelijkheid. De prijs wordt voor 70% bepaald door de loonkosten. De lonen zijn in de afgelopen periode inderdaad flink gestegen, maar zeker niet excessief, want die waren altijd heel laag. De prijsvorming is slechts een publieke aangelegenheid voor zover het gaat om publieke instellingen. De prijsvorming van private ondernemingen is geen zaak van de overheid. In het overgangsjaar bestaat de markt voor de kinderopvang deels uit publiek gefinancierde instellingen en deels uit private ondernemingen. De minister wil geen energie steken in het analyseren van de prijsvorming in de publieke sector, omdat hij vindt dat de publiek gefinancierde instellingen zich goed moeten voorbereiden op de situatie na invoering van de WBK in 2005. In de WBK wordt de zeggenschap van de ouders overigens in een aparte paragraaf behandeld.
De minister wil geen tijd verliezen door nader onderzoek te doen naar de oorzaken van de prijsstijgingen. Hij geeft er de voorkeur aan om rechtstreeks te overleggen met VNG en sociale partners over de prijsstijging en over het risico van vraaguitval en verminderde toegankelijkheid. Een onderzoek naar het verschil tussen mannen en vrouwen in het gebruik van kinderopvangregelingen vindt de minister op dit moment niet van belang. Kinderopvang moet voor iedereen toegankelijk zijn, voor mannen en voor vrouwen, voor arm en rijk. Kinderopvang mag geen elitaire voorziening zijn. De minister ziet op dit moment ook niets in een onderzoek naar de kwaliteit van de kinderopvang. Daarin wordt ruimschoots voorzien in de WBK. Bovendien is er in voorgaande jaren al veel onderzoek naar gedaan. Die onderzoeken hebben ook geleid tot de invoering van de WBK.
In de notitie van 18 april 2003 worden de contouren geschetst van een aantal toekomstscenario's voor de tegemoetkoming in de kosten van kinderen. De voorkeur van de minister gaat uit naar het scenario waarbij er een maximale keuzevrijheid voor ouders is. Ouders moeten zelf kunnen kiezen voor de manier waarop kinderen worden opgevangen. De minister hecht er veel waarde aan dat er een gelijkwaardige participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt komt. Dat is een zwaarwegend en praktisch argument om ook elementen van het arbeidsscenario, het participatiescenario, in het beleid op te nemen. Het gemengde scenario is dus de politieke leidraad.
Naast de formele opvang, zoals kinderdagverblijven, is er ook veel informele opvang, bijvoorbeeld door grootouders en buren. Informele opvang vindt de minister ook niet ongewenst. Het gaat erom dat de formele kinderopvang voor iedereen voldoende toegankelijk is, ook voor mensen met een laag inkomen. Wat in België onthaalmoeders heet, heet in Nederland gastouders. Gastouders maken overigens onderdeel uit van het formele circuit van kinderopvang. Wat in België wit is, is in Nederland dus niet zwart.
Tot slot gaat de minister nog in op een aantal korte vragen en opmerkingen. Het is niet mogelijk om de tabel van SZW voor de bijdrage in de kinderopvang bij te stellen, omdat die voor een jaar wordt vastgesteld. Er bestaat op dit moment al een waarborgfonds. De tieneropvang is een verantwoordelijkheid van het ministerie van VWS, met name van staatssecretaris Ross-van Dorp. De lijnen die worden uitgezet voor de tussenschoolse opvang en de experimenten met de dagindeling zullen in de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de orde komen. Op dit moment is er geen sprake van een gat van 300 mln euro. De vrees bestaat dat het gat 300 mln euro zal zijn bij de invoering van de WBK als het beleid niet gewijzigd wordt. Het is op dit moment niet het voornemen van de regering om over te gaan tot een verplichte werkgeversbijdrage, maar garanties kan de minister niet geven.
Mevrouw Hamer (PvdA) waardeert het dat de minister wil kijken of hij voor het jaar 2004 met adequate oplossingen kan komen. Zij is blij met de toezegging van de minister dat hij met werkgevers en gemeenten in overleg wil treden over de prijsontwikkeling van de kinderopvang. Tot slot vraagt zij de minister om in de gaten te houden hoe de problematiek bij de tieneropvang wordt opgelost.
Mevrouw Smilde (CDA) is blij met de keuze van de minister voor het gemengde scenario. Zij gaat er voorlopig mee akkoord dat er geen onderzoek wordt gedaan naar de kostenstructuur in de kinderopvang. Mochten de prijzen echter weer enorm stijgen, dan zal zij de minister opnieuw vragen om daar energie in te steken.
Mevrouw Tonkens (GroenLinks) verbaast zich over de opstelling van de minister. Hij wil geen verplichte werkgeversbijdrage introduceren. Hij wil niet garanderen dat de WBK in ieder geval in 2005 zal worden ingevoerd. Waarom wil hij dat niet doen? Hij wil niets aan de prijsstijgingen doen, terwijl de prijzen in de afgelopen zes jaar 52% zijn gestegen. Hij wil de kinderopvang niet op de agenda van het sociaal overleg van 3 juli 2003 zetten. Hij wil de SZW-tabel niet aanpassen. Waarom is hij niet bereid om die tabel tussentijds aan te passen? Hij wil niet garanderen dat de stimuleringsregeling wordt verlengd. Waarom komt hij niet met een aangepaste stimuleringsregeling? Zij wijst de minister er nog op dat hij niet is ingegaan op de vraag waarom 20% van de gemeentelijke gelden niet voor kinderopvang wordt gebruikt.
De heer Van der Vlies (SGP) voorziet dat het jaar 2004 een probleemjaar zal worden als gevolg van uitstel van de invoering van de WBK. De minister heeft echter aangegeven dat hij zal bezien of en, zo ja, hoe hij de problemen kan oplossen. Hij is dan ook bereid af te wachten waar de minister op prinsjesdag mee komt.
Mevrouw Hirsi Ali (VVD) neemt voorlopig genoegen met de antwoorden van de minister. Zij wijst de minister er echter op dat de verplichte werkgeversbijdrage voor haar fractie een gevoelig punt blijft.
Mevrouw Kraneveldt (LPF) is het met de minister eens dat het aspect «solidariteit» zeker een plaats moet krijgen in de nieuwe wet, maar zij verschilt met de minister van mening over de manier waarop dat geregeld moet worden.
Mevrouw Giskes (D66) is blij met de toezegging van de minister dat hij de mogelijkheid van een overgangsmaatregel zal onderzoeken en dat hij de Kamer daarover zal informeren. Zij zou graag zien dat hij dan ook komt met een actuele stand van zaken in de prijsontwikkeling en de belangstelling voor kinderopvang van dat moment. Zij wijst de minister er nog op dat de vrijwilligheid van de werkgeversbijdrage de achilleshiel van de WBK is.
De heer De Ruiter (SP) vindt de toezegging van de minister dat hij gaat onderzoeken of en zo ja, hoe een overgangsmaatregel vorm kan krijgen niet bepaald geruststellend, maar hij is bereid om af te wachten waar de minister op prinsjesdag mee komt. Hij is het ermee eens dat de werkgeversbijdrage gewoon verplicht moet worden.
De minister kan niet de garantie geven dat de WBK in 2005 zal worden ingevoerd omdat hij daarvoor mede afhankelijk is van andere partijen, zoals de Raad van State, de Tweede en de Eerste Kamer.
De vragen over de overgangsmaatregel zullen alle beantwoord worden in de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op prinsjesdag zal daar dus meer duidelijkheid over zijn.
Als het waar is dat 20% van de gelden niet worden besteed aan kinderopvang, dan zal er ook geen afrekening plaatsvinden. De gemeenten moeten kunnen verantwoorden dat het geld aan kinderopvang is besteed.
De minister zegt toe dat hij bij de informatie over de overgangsmaatregel ook zal aangeven wat de ontwikkelingen in prijs en volume zijn.
De voorkeur van de minister gaat ernaar uit dat de werkgevers van beide ouders de kosten voor kinderopvang voor hun rekening nemen en niet alleen de werkgever van de moeder. Hij wil de werkgevers niet verplichten om alleen de kosten voor kinderopvang van de moeder te betalen. Dat zal de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt alleen maar ontmoedigen, omdat de arbeidskosten voor vrouwen dan hoger zijn. Hij vindt het te verkiezen om de kosten gelijk te verdelen over beide ouders. Dit is een van de punten die hij zal bespreken in het overleg met de sociale partners.
In de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal de minister de Kamer informeren over de afbouw van de stimuleringsregeling en een eventuele overgangsregeling plus een actuele stand van zaken.
Samenstelling:
Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Rouvoet (ChristenUnie), De Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Vietsch (CDA), Bruls (CDA), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).
Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Koopmans (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Lazrak (SP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Wilders (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Eerdmans (LPF) en Schippers (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28680-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.