28 658
Interne Akkoorden bij de ACS-EU Partnerschapsovereenkomst, totstandgekomen te Cotonou op 23 juni 2000; Brussel, 18 september 2000

nr. 42
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER EN VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 oktober 2002

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 30 oktober 2002.

De wens dat de inwerkingtreding van de maatregel bij de wet wordt geregeld kan door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 29 november 2002.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, hebben wij de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de Partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing zijn, met Bijlage (Trb. 2001, 59)1; en het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, inzake maatregelen en procedures voor de tenuitvoerlegging van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst (Trb. 2001, 58)1 beiden totstandgekomen op 18 september 2000 te Brussel.

Een toelichtende nota bij deze Interne Akkoorden treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Op 23 juni 2000 werd te Cotonou (Benin) de Partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten ondertekend. De goedkeuringsstukken bij deze Overeenkomst zijn bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend (Kamerstukken II 2000/01, 27 672) op 12 april 2001.

Op basis van het tot de Overeenkomst behorende Financieel Protocol hebben de lidstaten van de Europese Gemeenschap op 18 september 2000 een Intern Akkoord gesloten inzake de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap. Onderwerpen die hierin ter sprake komen, zijn: de bestemmingen van de financiële middelen, leningen, taakverdeling tussen Commissie, Raad, lidstaten, Europese Investeringsbank en comité's, programmering en besluitvormingsprocedures. Bij besluit van de lidstaten wordt het Intern Akkoord vanaf 3 oktober 2000 voorlopig toegepast, met uitzondering van de bepalingen inzake het vrijgeven en benutten van de financiële middelen. De Tweede Kamer is hierover per brief van de minister van Buitenlandse Zaken op 6 oktober 2000 ingelicht.

Daarnaast hebben de lidstaten van de Europese Gemeenschap eveneens op 18 september 2000 een Intern Akkoord inzake maatregelen en procedures voor de tenuitvoerlegging van bovengenoemde Overeenkomst ondertekend. In dit akkoord is de taakverdeling tussen lidstaten, Raad en Commissie in dit verband vastgelegd. Het akkoord wordt bij besluit van de lidstaten vanaf 2 augustus 2000 voorlopig toegepast.

2. Intern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de Partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten

2.1 Inleiding

Evenals het op 20 december 1995 te Brussel tot stand gekomen Intern Akkoord betreffende het 8e Europese Ontwikkelings Fonds (EOF; Trb 1996, 104) regelt het onderhavige, op 18 september 2000 te Brussel totstandgekomen Intern Akkoord, communautaire aangelegenheden betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap aan de betrokken staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-staten). In het Financieel Protocol bij de Cotonou-Overeenkomst zijn bepalingen neergelegd die tussen de EG en de ACS-landen zijn afgesproken over het Negende EOF, alsmede over steun van de Europese Investeringsbank (EIB) en steun aan de Landen en Gebieden Overzee (LGO). In het Intern Akkoord zijn de hierbovengenoemde bepalingen nader door de lidstaten uitgewerkt. Omdat het een Intern Akkoord betreft, hebben geen onderhandelingen plaatsgevonden met de ACS-staten.

Evenals bij de opstelling van de ACS-EG-Overeenkomst heeft bij de invulling van het Intern Akkoord de toegenomen differentiatie in ontwikkeling tussen de ACS-staten een grote rol gespeeld. Dit heeft ertoe geleid dat de verlening van financiële middelen meer zal worden bepaald op basis van de behoeften en prestaties van elk ontvangend land. Daartoe is een grotere mate van delegatie van bevoegdheden en verantwoordelijkheden ingevoerd. Een andere vernieuwing wordt gevormd door een verschuiving van projecthulp naar sectorhulp en macro-economische begrotingssteun. Als leidraad bij de opstelling van het Intern Akkoord is gekozen voor vereenvoudiging, flexibilisering en modernisering. In het Proces-Verbaal van ondertekening van het onderhavige Intern Akkoord is tevens een aantal verklaringen opgenomen. Deze verklaringen zullen bij de desbetreffende artikelen worden besproken. De inzet die Nederland tijdens de onderhandelingen over het Intern Akkoord heeft getoond, zal tot uitdrukking komen bij de onderstaande behandeling van de afzonderlijke artikelen van het Intern Akkoord.

2.2 Artikelsgewijze toelichting

2.2.1 Hoofdstuk I – Financiële middelen

Artikelen 1–10

In artikel 1 wordt het Negende Europees Ontwikkelingsfonds (Negende EOF) ingesteld. Dit fonds geldt voor de periode 2000–2005. In deze vijf jaar zal maximaal 15.2 miljard euro beschikbaar gesteld worden voor de begunstigde landen. Dit bedrag bestaat uit maximaal 13.5 miljard euro uit het EOF en 1.7 miljard leningen van de Europese Investeringsbank (EIB). Tezamen met de nog resterende middelen uit voorgaande EOF's zal dit de periode 2000–2007 dekken. Krachtens het besluit van de ACS-EG-Raad van Ministers van 27 juli 2000 inzake overgangsmaatregelen tot de inwerkingtreding van de ACS-EG-Overeenkomst zullen echter de bepalingen inzake de vrijgave en benutting van het Negende EOF pas van kracht worden na ratificatie en inwerkingtreding van de ACS-EG-Overeenkomst. Tot die tijd zal de financiële samenwerking worden gefinancierd met de middelen die van eerdere EOF's resteren, die ca. 7.5 miljard euro bedragen. De programmering van het Negende EOF kan echter wel reeds beginnen.

Voorts geeft artikel 1 een verdeling van het voor het Negende EOF bestemde maximumbedrag van 13,8 miljard euro over de EG-lidstaten, alsmede de verdeling van het totaalbedrag over drie bestemmingen, te weten de ACS-staten (13.5 miljard euro), de Landen en Gebieden Overzee (LGO) (175 miljoen euro) en administratieve kosten (125 miljoen euro).

De Nederlandse bijdrage bedraagt in totaal 720,36 miljoen euro. Deze bijdrage is 50 miljoen euro hoger dan de in het Intern Akkoord van 1995 vermelde bijdrage, toen voor het totale 8e EOF 12,84 miljard euro ter beschikking werd gesteld. Procentueel is de Nederlandse bijdrage echter hetzelfde gebleven, te weten 5,22 procent. Nederland heeft er tijdens de onderhandelingen voor gepleit om het EOF op te nemen in de reguliere begroting van de EG. De relatieve verdeling tussen de lidstaten voor de reguliere afdrachten is anders dan de verdeling van de bijdragen aan het EOF, en dit zou betekend hebben dat de Nederlandse bijdrage aan het EOF kleiner zou zijn uitgevallen. Dit voorstel heeft het echter niet gehaald. Tevens wordt in artikel 1 bepaald dat resterende middelen van eerdere EOF's bij inwerkingtreding van het Negende EOF worden overgedragen naar het Negende EOF.

In artikel 2 zijn de bestemmingen vastgelegd van de voor de ACS-staten gereserveerde middelen, te weten niet-terugvorderbare steun, regionale samenwerking en integratie van de ACS-staten, alsmede de Investeringsfaciliteit. Deze indeling en de uitwerking ervan zijn systematischer dan die van het vorige Intern Akkoord, waarin bepaalde onderwerpen, zoals rentesubsidies, verspreid over de bestemmingen worden behandeld. Van de niet-terugvorderbare steun gaat het merendeel naar ondersteuning van de lange-termijnontwikkeling, een nieuwe doelstelling in het onderhavige Intern Akkoord. Deze middelen kunnen ook worden benut voor de financiering van kortlopende noodhulp. Ten aanzien van de noodhulp is een verklaring van Raad en Commissie opgenomen waarin wordt gesteld dat deze hulp proportioneel niet meer zal zijn dan die van het 8e Financieel Protocol. Van de totale niet-terugvorderbare steun zal 1 miljard euro pas vrijkomen na een evaluatie van de resultaten die door de Raad in 2004 zal worden uitgevoerd. Ook wordt bepaald dat voordat de geldigheidsduur van het Negende EOF is verstreken, wordt beoordeeld in welke mate de aangegane verplichtingen en betalingen zijn gerealiseerd. Deze beoordeling zal de basis vormen voor de toekenning van toekomstige nieuwe middelen. De in artikel 2 genoemde Investeringsfaciliteit (IF) heeft als doel particuliere ondernemingen in de ACS-landen te ondersteunen. Dit kan onder meer gebeuren door de verstrekking van risico-kapitaal (aandelenparticipaties, kredietgaranties en dergelijke) en door verstrekking van gewone leningen. De Investeringsfaciliteit is een «revolving fund», hetgeen wil zeggen dat de opbrengsten en aflossingen van leningen uit het fonds weer terugvloeien naar het fonds. Onder het vorige Intern Akkoord vielen dergelijke opbrengsten nog toe aan de lidstaten. De IF wordt beheerd door een aparte entiteit binnen de Europese Investeringsbank. De IF zal zich richten op in principe commercieel haalbare operaties die in de praktijk niet voldoende gefinancierd kunnen worden door particulier kapitaal of lokale financiële instellingen. Het focus ligt op verstrekking van risicokapitaal aan particuliere ondernemingen en op bedrijfsmatige basis opererende publieke instellingen (b.v. nutsinstellingen), hetgeen deze faciliteit nieuw maakt ten opzichte van instrumenten die onder eerdere ACS-EG-Overeenkomsten zijn ingesteld.

Artikel 3 regelt de voor de LGO gereserveerde middelen, te weten 175 miljoen euro. De regels voor de uitvoering van deze hulp worden echter niet bepaald door de ACS-EG-Overeenkomst, maar door een Raadsbesluit betreffende de LGO (het zgn. LGO-Besluit). Over dit Raadsbesluit (LGO-Besluit) zijn de onderhandelingen nog gaande.

De artikelen 4 en 9 regelen de voor uitvoeringskosten gereserveerde middelen, te weten 125 miljoen euro. Onder het 8e EOF werden deze kosten gedekt door de rente-inkomsten uit EOF-middelen, die jaarlijks tussen de vijf en zes miljoen euro bedroegen. Maar deze inkomsten waren te laag om het ter verhoging van de efficiency benodigde extra personeel aan te trekken.

In artikel 5 wordt bepaald dat naast het door de EG-lidstaten opgebrachte bedrag van maximaal 13,8 miljard euro ook de Europese Investeringsbank (EIB) uit eigen middelen een bedrag van maximaal 1,72 miljard euro verstrekt. Dit bedrag is bestemd voor leningen. De middelen worden verstrekt voor de doeleinden zoals uiteengezet in bijlage II bij de ACS-EG-Overeenkomst en het Raadsbesluit inzake de LGO. De verdeling ervan is respectievelijk 1700 miljoen euro voor de ACS en 20 miljoen euro voor de LGO.

In artikel 6 is bepaald dat de lidstaten naar rato van hun intekening op het kapitaal van de EIB zich verplichten tot borgstelling tegenover de EIB. De borgstelling blijft echter beperkt tot 75 procent van het totale bedrag van de door de EIB uit hoofde van alle leningsovereenkomsten geopende kredieten. Gezien de politieke en macro-economische situatie in vele ACS-landen zal het aantal risk-sharing operaties waarschijnlijk beperkt zijn.

De artikelen 7 en 8 regelen de bestemmingen van de inkomsten van de EIB uit hoofde van EOF's. Inkomsten uit (terugbetaling van) leningen en verstrekking van risicokapitaal die krachtens eerdere EOF's hebben plaatsgevonden, vloeien zoals in het vorige Intern Akkoord terug naar de lidstaten. Nieuw in het onderhavige Intern Akkoord is dat de door de EIB ontvangen opbrengsten en revenuen uit verrichtingen in het kader van de Investeringsfaciliteit, die door het Negende EOF wordt gefinancierd, naar de Investeringsfaciliteit zelf terugvloeien («revolving fund»). De gedachte hierbij is dat de IF (op termijn) kostendekkend moet opereren.

Artikel 10 regelt de betalingen door de lidstaten aan het Negende EOF. In een verklaring bij dit artikel deelt de Commissie mee dat zij de lidstaten elk jaar voor 15 juli het document «Financial details of the EDF» zal doen toekomen, waarin onder meer schattingen inzake de financiële benodigdheden van het Negende EOF voor de komende financiële jaren zijn vermeld. Zulks wordt gedaan om de lidstaten in staat te stellen een schatting te maken van de per oproep op te brengen nationale budgettaire middelen. Daarnaast verklaart de Commissie ervoor te zorgen dat de werkelijke betalingen, binnen een marge van 10 procent, gelijk zullen zijn aan de door haar ieder jaar vastgestelde staat van de voor het volgende begrotingsjaar te verwachten betalingen. Na twee jaar zullen Commissie en Raad nagaan in hoeverre zulks gelukt is; zo niet, dan zullen zij tot maatregelen besluiten om het alsnog te bewerkstelligen.

2.2.2 Hoofdstuk II – Taken van de Commissie en de Europese Investeringsbank

Artikelen 11–13

Artikel 11 zet de taken van Commissie en EIB uiteen wat betreft de financiële uitvoering van projecten en programma's. Deze taken worden uitgevoerd krachtens een Financieel Reglement, hetwelk nog dient te worden vastgesteld. Beide instanties kunnen in bepaalde gevallen de verantwoordelijkheid voor het beheer van de EU-middelen opdragen aan de lidstaten in geval van medefinanciering door EU-lidstaten en conform de beleidsdoelstellingen in het EU-ACS-Akkoord.

In artikel 12 staan de functies van Commissie en EIB vermeld op het gebied van het toezicht op en de rapportage over de voortgang van de uitvoering van de bijstand uit het EOF. Tevens wordt gesteld dat beide instanties nauw dienen samen te werken ter bevordering van de ontwikkeling van de particuliere sector in de ACS-staten. Deze doelstelling is nieuw en past in het kader van de eerder genoemde doelstelling langetermijnontwikkeling. Commissie en EIB voorzien het Comité van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF-Comité) van informatie over de wijze waarop de middelen uit het Negende EOF worden aangewend.

In artikel 13 komen de door beide instanties te verrichten evaluaties ter sprake. Commissie en Bank zorgen ervoor dat de kwaliteit en het effect van de financiële bijstand uit het fonds grondig wordt geëvalueerd door onafhankelijke beoordelaars, op basis van criteria van het Development Assistance Committee van de OESO. Nederland is sterk voorstander van een onafhankelijk evaluatiemechanisme.

2.2.3 Hoofdstuk III – Programmering

Artikelen 14–20

Artikel 14 bepaalt dat de programmering van de steun voor afzonderlijke ACS-staten en voor regionale samenwerking en integratie van de ACS-staten geschiedt overeenkomstig bijlage IV bij de ACS-EG-Overeenkomst. Programmering houdt onder meer in: formulering en ontwikkeling van een nationale samenwerkingsstrategie (NSS)/regionale samenwerkingsstrategie (RSS) en de opstelling van een indicatief programma voor de uitvoering ervan, een indicatieve toewijzing van de financiële middelen waarover het land/regio gedurende vijf jaar kan beschikken, alsmede een evaluatieproces.

In artikel 15 wordt bepaald dat de Commissie, samen met de betrokken ACS-staat, bij de aanvang van het programmeringsproces het NSS en het erbij behorende operationele indicatieve programma vaststelt. De NSS wordt opgesteld in coördinatie met de vertegenwoordigingen van de lidstaten in de betrokken ACS-staat. Bij de coördinatie moet worden gezorgd voor samenhang van de NSS/NIP met van het land uitgaande maatregelen, zoals de «Poverty Reduction Strategy Papers». Voor Nederland is deze samenhang een belangrijk punt. Het artikel stelt verder dat de niet-terugvorderbare steun wordt geconcentreerd op een beperkt aantal sectoren. Met dit nieuwe artikel wordt afstand genomen van de gefragmenteerde projecthulp. De concentratie op een beperkt aantal sectoren, waar de Commissie een duidelijke toegevoegde waarde heeft, en de verschuiving van projecthulp naar een meer sectorale benadering sluiten aan op de algemene hervormingen van de Europese ontwikkelingshulp. Aanleiding tot de hervormingen waren de programma-evaluaties die tussen 1995 en 1998 zijn uitgevoerd. Deze hervormingen zijn inmiddels vastgelegd in een algemene beleidsstrategie van de Commissie en de Raad inzake de Europese ontwikkelingssamenwerking, die in november 2000 door de OS-Raad werd aangenomen. In het onderhavige artikel wordt tevens de rol van het EOF-Comité in de programmering vastgesteld.

Artikel 16 regelt de toewijzing van de financiële middelen. Hierbij stelt de Commissie voor elke ACS-staat en elke regio waarop het programmeringsproces van toepassing is de indicatieve toewijzing van de niet-terugvorderbare steun per land en regio vast. Deze toewijzing bestaat uit twee elementen:

a. een toewijzing voor macro-economische steun, sectoraal beleid, programma's en projecten;

b. een toewijzing voor onvoorziene omstandigheden (w.o. noodhulp).

Artikel 17 behandelt de jaarlijkse evaluatie van de indicatieve programma's, artikel 18 de tussentijdse en eindevaluatie van de NSS. De laatste evaluaties zijn van groot belang, omdat op grond hiervan de toewijzing van middelen kan worden herzien.

Artikel 19 omvat een regeling voor de opstelling en vaststelling van regionale samenwerkingprogramma's.

Artikel 20 bepaalt de evaluatieprocedure in uitzonderlijke omstandigheden, zoals humanitaire en noodhulp.

Bij dit hoofdstuk zijn aan het Intern Akkoord verklaringen gehecht, te weten een verklaring van de Commissie en de lidstaten alsmede zes verklaringen van de Commissie alleen. In deze verklaringen wordt onder meer vastgesteld welke elementen de NSS en de tussentijdse en eindevaluaties dienen te bevatten.

2.2.4 Hoofdstuk IV – Besluitvormingsprocedures

Artikelen 21–28

Tijdens de onderhandelingen over de besluitvormingsprocedures heeft Nederland zich ingezet voor het stroomlijnen en efficiënter maken van deze procedures.

De artikelen 21 tot en met 24, 27 en 28 behandelen het Comité voor het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF-Comité) en de financieringsvoorstellen. Het Comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten en staat onder voorzitterschap van een vertegenwoordiger van de Commissie. Het EOF-Comité spreekt zich uit met een gekwalificeerde meerderheid van 145 stemmen, waarbij tenminste acht lidstaten voorstemmen. Deze regeling is hetzelfde als in het vorige Intern Akkoord. Tijdens de onderhandelingen is uiteindelijk besloten dat het comité een beheersorgaan dient te blijven, hetgeen wil zeggen dat een gekwalificeerde meerderheid tegen nodig is om voorstellen van de Commissie in eerste instantie tegen te houden. Nederland heeft zich hiervoor ingezet, aangezien zulks het EOF-Comité de mogelijkheid geeft zijn micro-managementtaken te verminderen (zie ook toelichting bij artikel 24). Nederland heeft in het Comité 12 stemmen op een totaal van 221 stemmen.

In artikel 21 is bepaald dat het EOF-Comité is ingesteld voor (het beheer van) de middelen van het fonds die het beheert.

Artikel 22 stelt dat het EOF-Comité zich concentreert op de inhoudelijke kant van de ontwikkelingssamenwerking op het niveau van landen en regio's. Ter bevordering van de coherentie, coördinatie en complementariteit oefent het EOF-Comité toezicht uit op de uitvoering van de ontwikkelingsstrategieën. De taken van het EOF-Comité hebben betrekking op de volgende drie aspecten:

a. programmering van de hulp van de Gemeenschap en programmering van de evaluaties, met name geconcentreerd op de nationale en regionale strategieën;

b. deelname aan het besluitvormingsproces met betrekking tot de financiering uit het EOF, en

c. het uitoefenen van toezicht op de uitvoering van de steun van de Gemeenschap.

Artikel 23 verklaart dat ter bevordering van de coherentie, transparantie en complementariteit de Commissie en de lidstaten elkaar zullen informeren over hun hulpinspanningen.

In artikel 24 is bepaald dat het EOF-Comité alleen advies uitbrengt aan de Commissie over financieringsvoorstellen waarmee meer dan 8 miljoen euro is gemoeid of welke meer dan 25 procent van het nationale indicatieve programma uitmaken (onderdrempel). In het vorige Intern Akkoord was deze onderdrempel slechts 2 miljoen euro. De bedoeling van de verhoging van de drempel is dat het EOF-Comité zich meer kan concentreren op strategische onderwerpen en uitoefening van toezicht. De hoogte van de onderdrempel is tot het eind van de onderhandelingen een moeilijk punt geweest. Nederland bepleitte een hoge onderdrempel om daarmee het functioneren van het EOF-Comité te verbeteren. Het comité dient zich volgens Nederland te concentreren op hoofdlijnen. Het was immers gebleken dat de advisering door het EOF-Comité over zovele financieringsvoorstellen niet optimaal had gewerkt en vaak had geleid tot micro-management. Door de nieuwe regeling kan de Commissie zich meer concentreren op de resultaten en kan het EOF-Comité haar daarop aanspreken door middel van evaluaties.

Artikel 25 regelt de humanitaire en noodhulp. Hiervoor kan per situatie maximaal 10 miljoen euro worden verstrekt. Voor de verklaring terzake zie de toelichting bij artikel 2.

Artikel 26 bepaalt dat de Commissie ter bespoediging van de gang van zaken globale machtigingen kan vaststellen voor bedragen waarmee activiteiten in het kader van meerjarenprogramma's worden gefinancierd.

In artikel 27 en 28 worden respectievelijk de besluitvormingsprocedure van het EOF-comité en zijn rol in het monitoringproces vastgelegd.

2.2.5 Hoofdstuk V – Comité van de Investeringsfaciliteit

Artikelen 29 en 30

In artikel 29 wordt het nieuwe Comité van de Investeringsfaciliteit (IF) ingesteld, als opvolger van het huidige Artikel 28 Comité. Het Comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten en een vertegenwoordiger van de Commissie. Mede op aandringen van Nederland is bepaald dat de voorzitter van het comité wordt gekozen door en uit het midden van de leden van het comité. Nederland hechtte hier belang aan, gezien de ook door de EIB erkende positieve ervaring met een dergelijk voorzitterschap in het Artikel 28 Comité. De Europese Investeringsbank draagt zorg voor het secretariaat. De weging van de stemmen is dezelfde als voor het EOF-Comité.

In artikel 30 zijn de taken van het IF-Comité, de Bank en de Commissie vastgelegd. Het IF-Comité hecht zijn goedkeuring onder meer aan de operationele richtsnoeren voor de IF, de investeringsstrategieën en de bedrijfsplannen van de IF, de jaarverslagen van de IF en alle algemene beleidsdocumenten. Voorts brengt het IF-comité advies uit over voorstellen voor de toekenning en het gebruik van de in bijlage II bij de ACS-EG-Overeenkomst genoemde rentesubsidies, voorstellen voor een IF-investering voor projecten waarvoor de Commissie een negatief advies heeft uitgebracht en andere voorstellen betreffende de IF. Ten aanzien van de voor de rentesubsidies geldende criteria verklaren Commissie en EIB dat deze subsidies van geval tot geval zullen worden bekeken en dat zij geen discriminatie of verstoringen op de financiële markten te zullen introduceren. Nederland heeft zich hard gemaakt voor een dergelijke uitspraak. De EIB en de Commissie werken nauw samen en coördineren hun optreden, zoals bij de opstelling van het ontwerp van operationele richtsnoeren van de IF. Daarnaast vraagt de Bank de Commissie vooraf om advies betreffende onder meer investeringsstrategieën, bedrijfsplannen en algemene beleidsdocumenten. Voor leningen uit haar eigen middelen besluit de EIB overeenkomstig haar eigen procedures, tenzij op deze leningen rentesubsidies worden gegeven. De EIB beheert de IF-investeringen en alle middelen die zij namens de IF bewaart. Tevens wordt bepaald dat de EIB kan besluiten het bedrag van de lening of de IF-investering met maximum 20 procent te verhogen. Nederland vond dit percentage te hoog, omdat het de mogelijkheid geeft dat door het IF-Comité goedgekeurde projecten een geheel andere wending/invulling kunnen krijgen, zonder dat het comité zich hierover heeft kunnen buigen. De EIB heeft daarop verklaard dat de bank financieringsbedragen slechts zal verhogen voorzover doelstelling en karakter van de financieringen niet worden aangetast. Bovendien zal het IF-Comité hierover worden geïnformeerd.

In een verklaring bij dit artikel (bijlage 5 van Raadsdocument nr. 10 688/1/00 Rev 1 van 14 september 2000) stellen de lidstaten en de Commissie dat noch de lidstaten noch de Commissie de kosten van eventuele verliezen door wisselkoersrisico's zullen dekken; deze komen voor rekening van de Investeringsfaciliteit. Hetzelfde geldt voor de kosten van eventuele verliezen op garanties die de IF afgeeft. Hiermee wordt gedoeld op het politieke risico dat aan sommige leningen en investeringen in de ACS-landen kleeft.

2.2.6 Hoofdstuk VI – Slotbepalingen

Artikelen 31–36

In artikel 31 wordt bepaald dat de uitvoeringsbepalingen van het Intern Akkoord worden neergelegd in een Financieel Reglement, hetwelk door de Raad voor inwerkingtreding van de Partnerschapovereenkomst wordt vastgesteld.

In artikel 32 wordt gemeld dat bij de afsluiting van elk begrotingsjaar de Commissie de jaarrekening en de balans van het fonds vaststelt.

Artikel 33 regelt de overdracht van eerdere EOF's naar het Negende EOF.

Artikel 34 bevat ten behoeve van de flexibiliteit een herzieningsclausule, die bepaalt dat de artikelen van de hoofdstukken II tot en met V, met uitzondering van artikel 21, op voorstel van de Commissie door de Raad met eenparigheid van stemmen kunnen worden gewijzigd. De bedoeling hiervan is de coherentie met de ACS-EG0Overeenkomst te kunnen versterken en de EOF-middelen efficiënter te kunnen benutten.

Artikel 35 regelt de ratificatie, de inwerkingtreding en looptijd van het Intern Akkoord, welke gelijk is aan het Financieel Protocol van de Partnerschapsovereenkomst, dan wel in werking blijft zolang dit nodig is ter uitvoering van door de Partnerschapsovereenkomst en het Financieel Protocol gefinancierde verrichtingen.

2.3 Voorlopige toepassing van het Intern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de Partnerschapsovereenkomst

Bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen (3 oktober 2000), wordt een aantal bepalingen van het Intern Akkoord vanaf 3 oktober 2000 voorlopig toegepast. De keuze van deze bepalingen is in overeenstemming met het besluit tot voorlopige toepassing van de op 23 juni 2000 te Cotonou ondertekende ACS-EG-Overeenkomst, waarin wordt bepaald dat de financiële middelen van het Negende EOF pas kunnen worden vrijgegeven en benut wanneer het aan de Overeenkomst gehechte financieel protocol in werking is getreden. De programmering van het Negende EOF kan wel reeds beginnen. Het besluit inzake voorlopige toepassing van het Intern Akkoord bepaalt tevens dat het besluit van kracht blijft tot de inwerkingtreding van het Intern Akkoord, maar niet langer dan tot 1 juni 2002. De vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten kunnen echter besluiten de geldigheidsduur van het besluit te verlengen.

3. Intern Akkoord inzake maatregelen en procedures voor de tenuitvoerlegging van de Partnerschapsovereenkomsttussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten

3.1 Toelichting

Het akkoord omvat negen artikelen die de taakverdeling tussen lidstaten, Raad en Commissie inzake genoemde maatregelen en procedures vastleggen. Zo wordt het standpunt dat de lidstaten innemen ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de artikelen 96 en 97 van de ACS-EG-Overeenkomst, wanneer hiermee aangelegenheden die onder hun bevoegdheid vallen gemoeid zijn, vastgesteld door de Raad overeenkomstig de in de bijlage bij het akkoord opgenomen procedure. De artikelen 96 en 97 betreffen consultaties en passende maatregelen ten aanzien van die landen die tekort zijn geschoten in de eerbiediging van mensenrechten, democratische beginselen en rechtsstaat of waarin zich ernstige gevallen van corruptie hebben voorgedaan. Ook de geschillenbeslechting tussen lidstaten in verband met de ACS-EG-Overeenkomst wordt in het akkoord geregeld.

Het Intern Akkoord is zonder noemenswaardige discussie tot stand gekomen.

3.2 Voorlopige toepassing van het Intern Akkoord inzake maatregelen en procedures voor de tenuitvoerlegging van de Partnerschapsovereenkomst

Bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen (18 september 2000), wordt het Intern Akkoord met ingang van 2 augustus 2000 voorlopig toegepast.

4 Koninkrijkspositie

Evenals de Partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten zelf zullen de onderhavige verdragen voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden alleen voor Nederland gelden. De Nederlandse Antillen en Aruba behoren tot de Landen en Gebieden Overzee (LGO) die op grond van het vierde deel van het EG-Verdrag een bijzondere band met de Gemeenschap hebben.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

* I.v.m. verbetering in de ondertekening.

Naar boven