28 655
Verantwoording en toezicht bij rechtspersonen met een wettelijke taak, deel 3

nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 juli 2003

Op 19 februari 2003 heeft mijn ambtsvoorganger samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een algemeen overleg gehad (Kamerstuk 28 655, nr. 4) met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de vaste commissie voor de Rijksuitgaven en de vaste commissie voor Financiën over het rapport van de Algemene Rekenkamer over «Verantwoording en toezicht bij rechtspersonen met een wettelijke taak, deel 3» (TK, 2002/2003, 28 655, nrs. 1 en 2). Zoals toegezegd in dit overleg geef ik u, mede namens mijn ambtgenoot voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, hierbij inzicht in de tijdpaden bij een aantal trajecten gericht op het realiseren van verdere regelgeving en afstemming voor ZBO's en RWT's.

1. Evaluatie Kaderstellende visie op toezicht

Op 20 juni 2001 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de kaderstellende visie op toezicht aan de Tweede Kamer aangeboden. Het kabinet heeft besloten dat zij uiterlijk 31 juli 2005 een evaluatie gereed zal hebben van deze kabinetsvisie. De evaluatie zal worden gebaseerd op de gegevens uit het traject waarbij de verantwoordelijke ministers toezichtarrangementen evalueren waarna toetsing van de zelfevaluaties door een interdepartementale werkgroep plaatsvindt. Dit traject van zelfevaluaties vindt zoals aangekondigd plaats in verschillende ronden, te weten een ronde in 2003 en een ronde in 2004.

Gezien de met het oog op de einddatum van 31 juli 2005 gemaakte afspraken met de andere departementen is het niet mogelijk het traject voor 2005 af te ronden.

2. Evaluatie zelfstandige bestuursorganen en Kaderwet ZBO, verantwoording RWT's over bedrijfsvoering en prestaties

Het vorige kabinet heeft in het Strategisch akkoord aangekondigd, dat de doelmatigheid van zelfstandige bestuursorganen en de groei van dat verschijnsel, wordt geëvalueerd mede in het licht van de beperkte ministeriële verantwoordelijkheid (TK, 2001/2002, 28 375, nr. 5, pp. 27–28). Dit is verder vastgelegd in de Miljoenennota 2003, in antwoord op schriftelijke vragen van de Tweede Kamer (TK, 2002/2003, 28 600 VII, nr. 5, pp. 20–21) en opgenomen in de beleidsagenda bij de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 2003. In het rapport «Verantwoording en toezicht bij rechtspersonen met een wettelijke taak deel 3» (TK, 2002/2003, 28 655, nrs. 1–2, p. 75) dringt de Algemene Rekenkamer aan op het uitvoeren van de evaluatie.

Het Hoofdlijnenakkoord (TK, 2002/2003, 28 637, nr. 19, p. 12) kondigt een takenoperatie aan waarin regelgeving, staand beleid en organisatie van de rijksdienst ter hand worden genomen. Daarbij zullen ook de taken, werkwijze en omvang van onder andere zelfstandige bestuursorganen tegen het licht worden gehouden. Gelet op deze nieuw ontstane politieke situatie, zal het kabinet na het zomerreces een besluit nemen over de verdere invulling, vormgeving en tijdsplanning van de voorgenomen evaluatie ten aanzien van verzelfstandiging. Vervolgens zal het kabinet ook een keuze maken over de voortgang van het aangehouden wetsvoorstel Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Ook zal bekeken worden op welke wijze aan de verantwoording van RWT's over bedrijfsvoering en prestaties nader inhoud moet worden gegeven.

3. Discussie RWT's

De definitie van het begrip RWT in de CW heeft geleid tot verschillen van mening tussen de AR en een aantal departementen (en hun vermeende RWT's). Deze meningsverschillen bestaan al zolang de AR onderzoeken uitvoert naar RWT's (het eerste RWT-rapport dateert van januari 2000: TK, 1999/2000, 26 982, nrs. 1–2).

De afgelopen periode zijn de mogelijkheden om te komen tot een oplossing uitvoerig verkend. Dit heeft geresulteerd in een rijksbreed gedragen standpunt dat ik 16 juni jl. aan het college van de AR heb voorgelegd. Inmiddels heb ik begrepen dat de AR eind juli zal reageren. Zodra deze reactie is ontvangen, wordt het standpunt inclusief de reactie van de AR aan de Tweede Kamer verzonden.

4. Rechtmatigheidsverklaring RWT's

De AR heeft in het RWT3-rapport geconstateerd dat nog niet bij alle RWT's accountantsverklaringen aanwezig zijn die mede de rechtmatigheid van de inning en besteding van de publieke middelen door RWT's omvatten. In het algemeen overleg van 19 februari heeft de Kamer hier expliciet aandacht voor gevraagd (TK, 2002/2003, 28 655, nr. 4).

Het RWT3-rapport is gebaseerd op de stand van zaken ultimo 2000. Ten behoeve van de minister van Financiën wordt door de departementen die het aangaat momenteel de stand van zaken per mei 2002 in kaart gebracht. Ook de nog te nemen maatregelen worden hierbij aangegeven.

Het is de bedoeling dat eind dit jaar zodanige verbeteracties in gang zullen zijn gezet, dat er in ieder geval over het boekjaar 2005 voor alle RWT's accountantsverklaringen beschikbaar zullen zijn die mede de rechtmatigheid van de inning en besteding van de publieke middelen door RWT's omvatten. In het financieel jaarverslag van het Rijk over 2003 zal ik over de voortgang aan de Tweede Kamer rapporteren.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven