28 653
Verdrag inzake sociale zekerheid tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Australië, en Administratief Akkoord voor de uitvoering van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Australië; 's-Gravenhage, 2 juli 2001

nr. 39
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 oktober 2002

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 30 oktober 2002.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 29 november 2002.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 2 juli 2001 te 's-Gravenhage totstandgekomen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Australië, en Administratief Akkoord voor de uitvoering van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Australië (Trb. 2001, 125 en Trb. 2002, 95)1.

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

De op 4 januari 1991 te 's-Gravenhage totstandgekomen Overeenkomst inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië en het bij dit verdrag behorende Administratief Akkoord (Trb. 1991, 75 en Trb. 1992, 23), zijn op 1 april 1992 in werking getreden. Aanpassing van dit verdrag en dit administratief akkoord was noodzakelijk in verband met de op 1 januari 2000 in werking getreden Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU; Wet van 27 mei 1999, Stb. 250) en de Wijzigingswet beperking export uitkeringen (Wet van 22 december 1999, Stb. 594). Op grond van deze wetten heeft de verzekerde geen recht op een socialeverzekeringsuitkering gedurende de periode dat hij, of degene ten behoeve van wie de uitkering wordt verstrekt, niet in Nederland woont. Dit geldt evenwel niet, indien de betrokkene woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op uitkering kan bestaan.

Achtergrond van deze wetgeving is de omstandigheid dat de rechtmatigheid van de socialeverzekeringsuitkeringen die over de grens worden verstrekt, niet afdoende kan worden gewaarborgd. De uitvoeringsorganen beschikken dikwijls niet over de mogelijkheden om buiten Nederland de voor de uitvoering van de sociale verzekeringen noodzakelijke verificaties en controles te verrichten zoals die ook in Nederland plaatsvinden. Het doel van de Wet beperking export uitkeringen is om de rechtmatigheid van de uitkeringen te verbeteren door de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten over de grens te versterken. Het middel hiertoe is om met de landen waar Nederlandse uitkeringen worden betaald, bij verdrag afspraken te maken die ten aanzien van dat land de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten, en daardoor de rechtmatigheid van de uitkeringen, verbeteren. Hiertoe behoren tevens afspraken die de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen vergemakkelijken.

Op grond van de wet kunnen uitkeringen alleen worden geëxporteerd naar landen waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten met handhavingsafspraken als hiervoor bedoeld. Het nieuwe verdrag met Australië, alsmede het bij het verdrag behorende administratief akkoord, bevat dergelijke handhavingsafspraken.

De uitvoeringsorganen zijn betrokken geweest bij de verdragsonderhandelingen. Zij hebben kenbaar gemaakt dat de gemaakte handhavingsafspraken naar hun oordeel voldoende houvast bieden om de dienaangaande gestelde doelen te bereiken.

Daarnaast was aanpassing nodig, omdat de nationale wetgeving van Nederland sinds de inwerkingtreding van het verdrag in 1992, een aantal wijzigingen heeft ondergaan. Zo zijn bijvoorbeeld de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) in werking getreden.

Deze aanpassingen hebben geresulteerd in een nieuw verdrag en een nieuw administratief akkoord, waarbij het oude verdrag en het oude administratief akkoord worden beëindigd.

II. Artikelsgewijze toelichting

Verdrag

Artikel 1

Dit artikel bevat definities van de in het verdrag gebruikte begrippen. De tekst van dit artikel is nagenoeg gelijkluidend als die van de verdrag uit 1992. Wel is nu uitdrukkelijk bepaald dat een uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW) geen uitkering is in de zin van dit verdrag. Hierdoor wordt bereikt dat toeslagen op grond van de TW niet geëxporteerd kunnen worden op grond van de exportverplichting (artikel 5) van het verdrag.

Artikel 2

In dit artikel is voor beide landen de wetgeving opgenomen die onder de materiële werkingssfeer van het verdrag valt. Voor Nederland zijn dit de sociale verzekeringswetten waarop de exportbeperking van de Wet beperking export uitkeringen betrekking heeft. Deze werkingssfeer is in het nieuwe verdrag uitgebreid met de WAZ.

Voor de TW en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) geldt een wettelijk exportverbod. Deze wetten vallen daarom niet onder de werkingssfeer van het verdrag.

Artikelen 3 tot en met 5

Artikel 3 (personele werkingssfeer) en artikel 4 (gelijkheid van behandeling) zijn ongewijzigd gebleven en bevatten slechts redactionele wijzigingen. Artikel 5 (exportbepaling) is aangevuld met enkele bepalingen ten behoeve van de toepassing van de Australische wetgeving.

Artikel 6 tot en met artikel 11

De artikelen 6 tot en met 11 bevatten bepalingen die de toepasselijke wetgeving aanwijzen. Het verdrag uit 1992 kende slechts een bepaling dat Nederlanders die kortdurend werkzaamheden in Australië verrichten voor een Nederlandse werkgever, onderworpen blijven aan de Nederlandse wetgeving. In het nieuwe verdrag is deze detacheringsbepaling wederkerig opgesteld en is de werkingssfeer uitgebreid met overheidspersoneel. Bovendien is bepaald dat de gezinsleden van een Nederlandse werknemer of die naar Australië wordt uitgezonden, eveneens onderworpen blijven aan de Nederlandse wetgeving. Omgekeerd zijn de gezinsleden van een Australische werknemer die in Nederland wordt gedetacheerd, evenals de werknemer zelf, uitgesloten van de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving.

Ook is de in het internationale sociale verzekeringsrecht gebruikelijke bepaling opgenomen dat op de werknemer of zelfstandige de wetgeving van toepassing is van de verdragsluitende partij waar de werkzaamheden worden verricht. Een bijzondere aanwijsregel is opgenomen voor zeelieden. Op hen is de wetgeving van toepassing van het land waar zij wonen.

Artikel 12 tot en met artikel 16

De artikelen 12 tot en met 16 bevatten bepalingen voor de toepassing van de Australische wetgeving. Nieuw is artikel 16, dat bepaalt dat uitkeringen op grond van de Wet uitkering vervolgingsslachtoffers 1940–1945 niet in mindering worden gebracht op Australische socialeverzekeringsuitkeringen.

Artikel 17 tot en met 19

De artikelen 17 tot en met 19 bevatten bepalingen voor de toepassing van de Nederlandse wetgeving.

Artikel 18 geeft een berekeningsvoorschrift voor de Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering voor personen die zowel aan de Australische als de Nederlandse wetgeving onderworpen zijn geweest. Dit artikel is aangepast aan de wijzigingen die zich in het Nederlandse stelsel van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen hebben voorgedaan.

Op grond van artikel 19 hebben de Nederlandse uitkeringsorganen de bevoegdheid om de uitkering te weigeren, te schorsen of in te trekken bij niet-nakoming door betrokkene van de informatieverplichting of de verplichting om onderzoeken te ondergaan.

Artikel 20

Artikel 20 biedt het antwoord op het probleem van de wederzijdse inkomenstoets. Dit artikel bepaalt dat indien een gerechtigde zowel uit Australië als uit Nederland een inkomensafhankelijke uitkering ontvangt, slechts het woonland van de gerechtigde een inkomenstoets toepast.

Artikel 21 en artikel 22

De artikelen 21 en 22 hebben betrekking op het indienen van documenten, respectievelijk het terugvorderen van ten onrechte uitbetaalde uitkeringen. Deze artikelen bevatten slechts technische aanpassingen.

Artikel 23

Artikel 23, dat betrekking heeft op de uitbetaling van uitkeringen, is aangevuld met een bepaling die voorschrijft dat uitkeringen die op grond van het verdrag zijn verkregen, kunnen worden uitbetaald in een derde land, indien met dat land een verdrag is afgesloten dat in de export van uitkeringen naar dat land voorziet.

Artikel 24 tot en met artikel 28

De artikelen 24 tot en met 28 bevatten bepalingen van verschillende aard en zijn, behoudens enkele technische aanpassingen, ongewijzigd gebleven ten opzichte van de overeenkomstige bepalingen van het verdrag uit 1992.

Voor de toepassing van artikel 24 van het verdrag is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp; Wet van 6 juli 2000, Stb. 302) relevant. Met deze wet is Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281) geïmplementeerd. Uitgangspunt van de wet is dat persoonsgegevens slechts worden doorgegeven naar een land buiten de Europese Unie indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt. Los van de vraag of het desbetreffende land al dan niet een passend beschermingsniveau waarborgt, is doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land eveneens mogelijk indien de doorgifte noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend algemeen belang, of voor de vaststelling, de uitvoering of de verdediging in rechte van enig recht (artikel 77, eerste lid onder d, Wbp, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid onder d, van de Richtlijn). In dat kader zij gewezen op overweging 58 bij de hiervoor genoemde Richtlijn, waarin internationale gegevensuitwisselingen tussen voor de sociale zekerheid bevoegde diensten specifiek worden genoemd. Derhalve kan worden gesteld dat in het kader van de toepassing van artikel 24 van het verdrag wordt voldaan aan de vereisten van de Wet bescherming persoonsgegevens en van de Richtlijn.

Artikel 29

Artikel 29 bevat de inwerkingstredingsbepaling. Het verdrag voorziet, met het oog op de inwerkingtreding van de Wet BEU, in terugwerkende kracht van de in het verdrag vastgelegde exportbepalingen tot en met 1 januari 2000.

Administratief Akkoord

Het Administratief Akkoord is ten opzichte van het oude Administratief Akkoord aangevuld met enkele -hieronder genoemde- bepalingen op het terrein van de verificatie van rechtsgegevens. De overige artikelen zijn, behoudens enkele technische aanpassingen, ongewijzigd gebleven ten opzichte van de overeenkomstige bepalingen van het Administratief Akkoord van 1992.

Artikel 5

De in dit artikel opgenomen bepalingen bieden de rechtsbasis voor de verificatie van de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering, en het gegevensverkeer tussen de betrokken instanties. Tevens is de mogelijkheid opgenomen voor de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen om werkzaamheden in het kader van dit verdrag uit te oefenen.

Artikel 6

In dit artikel is een identificatieverplichting neergelegd voor de betrokkene in verband met de vaststelling van zijn uitkeringsrechten of de beoordeling van de rechtmatigheid van betalingen aan hem. Tevens is de procedure geregeld in verband met de identificatie.

Artikel 8

Dit artikel bevat specifieke bepalingen over de medische controle van de uitkeringsgerechtigde of degene die een uitkering aanvraagt.

III. Koninkrijkspositie

Het verdrag en het administratief akkoord zullen evenals het verdrag en administratief akkoord van 1992, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven