28 652
Voorstel van wet van de leden Dittrich, Halsema en Van Nieuwenhoven houdende regels omtrent de vaste boekenprijs (Wet op de vaste boekenprijs)

nr. 10
VERSLAG

Vastgesteld 9 februari 2004

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit initiatiefwetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het initiatiefwetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

I ALGEMEEN DEEL

1. Samenvatting van doel en inhoud van de wet

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel van de leden Dittrich, Halsema en Van Nieuwenhoven. De leden van deze fractie onderschrijven het belang van een vaste boekenprijs. Zij hebben echter nog enkele vragen en bedenkingen betreffende het initiatiefwetsvoorstel.

Met interesse hebben de leden van de PvdA-fractie kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel op de vaste boekenprijs. Deze leden zijn van mening dat de betekenis van boeken als economisch goed bescheiden is, maar als cultureel en maatschappelijk goed vinden deze leden het belang van boeken zeer groot. Vanuit de welvaartsoptiek, zo stellen zij, is het belangrijk dat de markt goed werkt en dat cultuurpolitieke doelstellingen gerealiseerd worden. De aan het woord zijnde leden staan positief tegenover dit initiatiefwetsvoorstel, maar zij wensen nog wel een aantal zaken helder te krijgen door middel van vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Zij waarderen het dat bovengenoemde leden gebruik maken van hun recht op het indienen van een initiatiefwetsvoorstel. Het initiatiefwetsvoorstel voorziet tevens in het aangaan van een discussie over het vasthouden, dan wel afschaffen van de vaste boekenprijs omdat op 1 januari 2005 de ontheffing voor verticale prijsbindingen als de vaste boekenprijs en de vaste prijs van muziekuitgaven afloopt.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel. Zij zijn blij dat de vaste boekenprijs wettelijk wordt vastgelegd. De leden hechten er veel waarde aan dat de vaste boekenprijs een breed aanbod van populaire en minder populaire boeken garandeert.

Voordat de leden van de LPF-fractie een definitief standpunt innemen ten aanzien van dit initiatiefwetsvoorstel, hebben zij nog een aantal inhoudelijke opmerkingen en vragen die zij hieronder uiteen zullen zetten.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn zeer verheugd over het initiatiefwetsvoorstel. Zij ondersteunen van harte het doel om in Nederland ook voor de langere termijn een breed en divers aanbod van boeken in het Nederlands en het Fries en van bladmuziek en muziekliteratuur te waarborgen, beschikbaar via een geografisch ruim gespreid net van boekhandels en muziekhandels met een groot en gevarieerd assortiment. Dit is niet vanzelfsprekend de uitkomst van een vrij marktproces en daarmee is de noodzaak van ingrijpen een feit. De vrije markt die, in de ogen van deze leden, alom wordt bewierookt, zal dit doel niet naderbij brengen. Integendeel, zo vinden de leden. Zij vrezen met de indieners dat het cultuurpolitieke doel, zoals hiervoor geformuleerd, niet geborgd is in een vrije markt. Ingrijpen is nodig, vinden zij, en daarom steunen zij de analyse en grondgedachte van dit initiatiefwetsvoorstel. De leden stellen de vraag welke regeling of wet kan helpen dit doel te bereiken. Een systeem van vaste boekenprijzen wordt reeds lange tijd in veel landen toegepast. Het ligt dan ook voor de hand dit ook in Nederland te doen. Over de precieze invulling daarvan leven bij de leden van deze fractie nog wel enige vragen.

Met instemming hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Deze leden hechten veel waarde aan het cultuurpolitieke doel dat met het voorstel gediend is: een breed en divers aanbod van boeken in Nederland op de lange termijn. Daarbij is een wettelijke regeling van de vaste boekenprijs – die voortborduurt op zelfregulering door de branche – volgens deze leden, ter bevordering van dit cultuurpolitieke doel, verre te verkiezen boven een ingewikkeld systeem van overheidssubsidies. De leden van deze fractie hebben over het voorliggende initiatiefwetsvoorstel nog enige vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Ze spreken hun waardering uit voor de uitgebreide toelichting die de indieners op het voorstel geven.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Zij vinden het van belang om de boekenmarkt te beschermen tegen ongewenste verschraling als gevolg van het vrije spel van commerciële krachten. Zodoende wordt aan commercieel minder aantrekkelijke, maar voor de betreffende doelgroepen doorgaans wel waardevolle boeken, blijvend een goede kans geboden en kan het boekenaanbod de nodige variatie, breedte en toegankelijkheid behouden.

2. Aanleiding voor invoering van een wet op de vaste boekenprijs

De leden van de VVD-fractie merken op dat het initiatiefwetsvoorstel volgens de indieners het karakter van een lex specialis kent. Het initiatiefwetsvoorstel ontrekt de vaste boekenprijs en de vaste prijs van muziekuitgaven aan het regime van de Mededingingswet. De leden vragen de indieners waarom de Nederlandse Mededingingsautoritiet (NMa) niet om een reactie is gevraagd op de ingediende wet omdat mededinging een kernbegrip vormt in de afweging. Tevens willen zij weten wat het karakter van lex specialis voor deze wet inhoudt.

Daarnaast willen deze leden weten waarom door de indieners niet is gekozen voor een verlenging van het huidige systeem van ontheffing. Wordt met een verlenging materieel niet hetzelfde bereikt als met deze ingediende wet en werkt een verlenging ook niet veel sneller bij de besluitvorming, zo vragen deze leden.

3. De evaluatie van het huidige privaatrechtelijke systeem

De leden van de VVD-fractie wijzen op de onderzoeken van Stichting voor Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam (SEO) onder verantwoordelijkheid van het Centraal Planbureau (CPB), getiteld «De vaste boekenprijs voor schoolboeken in het voortgezet onderwijs, een evaluatie» en het onderzoek «Boek en Markt» van het Centraal Planbureau en het Sociaal en Cultureel Planbureau (CPB/SCP).

Met name in het bovengenoemde CPB/SCP-rapport wordt geconstateerd dat de voortzetting van de vaste boekenprijs van het algemene boek in de huidige vorm ongewenst is. Het loslaten van de vaste boekenprijs voor schoolboeken is geen punt van discussie. De indieners geven aan dat sectorspecifieke wetgeving de variant is die verre de voorkeur verdient boven de door CPB/SCP aangedragen alternatieven. De leden van deze fractie vragen om een nadere onderbouwing van deze stelling, want door op voorhand een keuze te maken voor het vasthouden van de vaste boekenprijs voor het algemene boek, mede omdat dit in een verkiezingsprogramma staat, worden andere mogelijkheden onvoldoende op hun waarde geschat. In het initiatiefwetsvoorstel wordt nergens duidelijk gemaakt wat de gevolgen zijn van het loslaten van de vaste boekenprijs, behoudens dat een vaste boekenprijs en een vaste prijs van muziekuitgaven zorgt voor een brede beschikbaarheid van het boek en van bladmuziek, diversiteit en pluriformiteit van de erin vervatte informatie en toegankelijkheid ervan in aanbod, in keuze en in afname. De leden vragen om een onderbouwing van deze aanname. Voor deze leden is dit één van de kernpunten uit de wet en zij hechten aan een duidelijk bewijs dat een vaste boekenprijs voor het algemene boek en voor muziekuitgaven noodzakelijk is om dit te bereiken en dat het los laten van de vaste boekenprijs dit doel niet haalt.

De leden van de fractie van Groenlinks vragen in hoeverre de indieners denken dat de door het CPB/SCP onderscheidde groep van lezers die binnen een beperkt assortiment veel leest en leent maar slechts beperkt koopt, meer zal gaan kopen als de nieuwe populaire boeken een lagere prijs zouden hebben? Welk gevolg zal dit hebben op hun leesgedrag? CPB/SCP constateren dat de vaste boekenprijs een vrijblijvend en generiek instrument is. De Raad van State concludeert op basis hiervan dat er een inherente onzekerheid is over de vraag in hoeverre de voorgestelde wet de geformuleerde culturele doelen dient. De Consumentenbond wijst er op dat er ook nu reeds sprake zou zijn van een trendmatige verschraling van het assortiment. Bevestigen de indieners deze trend? In hoeverre denken de indieners dat met hun voorstel het gewenst resultaat bereikt zal worden, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie merken op dat de indieners refereren aan het CPB/SCP-rapport waaruit blijkt dat de meerderheid van de boekverkopers de door de vaste boekenprijs bewerkstelligde marge daadwerkelijk gebruikt voor het aanbieden van een ruim assortiment en het bieden van service aan de consument. De leden willen weten of de indieners een verband veronderstellen tussen deze constatering van het CPB/SCP en het gegeven dat boekverkopers onder de vaste boekenprijs weliswaar niet op prijs kunnen concurreren, maar juist wel op zaken als een ruim assortiment en goede service. Kunnen de indieners illustreren op welke wijze deze vorm van concurrentie in praktijk plaatsvindt? Is het juist dat ook uitgevers onder de vaste boekenprijs met elkaar concurreren, aangezien zij rekening moeten houden met de prijsstelling van een bepaald type boek door andere uitgevers, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

4. Doel van de vaste boekenprijs en de vaste prijs van muziekuitgaven

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de mening dat een markt zonder vaste boekenprijs het cultuurpolitieke doel niet ten goede komt. De vaste boekenprijs is onder andere een belangrijk middel om boeken, geschreven in de Nederlandse taal, te beschermen en daarmee de cultuuridentiteit te behouden. Wel hebben genoemde leden behoefte aan een evaluatiemoment. Zij vragen waarom deze niet in de wet is opgenomen. Zijn de indieners van plan de prijsontwikkeling te monitoren? Zo ja, hebben zij middelen om in te grijpen als uit monitoring blijkt dat er negatieve ontwikkelingen plaatsvinden, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie wijzen op het volgende: het initiatiefwetsvoorstel moet zorgen voor een balans in aan de ene kant het waarborgen van publiek belang en aan de andere kant de zogenaamde «merit-good»-overwegingen, dat wil zeggen dat het titelaanbod van uitgevers moet voldoende pluriform zijn en de boektitels moeten breed beschikbaar zijn bij boekverkopers. Zij vragen of het waar is dat een groot deel van de boekverkopers het assortiment momenteel versmalt en een klein deel van de boekverkopers zich tot specialist of megaboekhandel ontwikkelt, waardoor buiten de grote steden sowieso al een verschraling van het aanbod dreigt op te treden. Kunnen de indieners garanderen dat met een vaste boekenprijs de pluriformiteit gewaarborgd blijft? Of, zo vragen deze leden, zien zij juist door nieuwe technieken als elektronische boeken en «publishing on demand» de pluriformiteit verder toenemen?

De leden van de VVD-fractie merken op dat, zoals aangegeven door de indieners, het initiatiefwetsvoorstel een cultuurpolitiek doel dient. De leden van deze fractie vinden dat daarmee niet duidelijk is geworden wat de indieners voor een definitie hanteren als het gaat om cultuurpolitiek. Zij vragen de indieners dan ook om een definitie van cultuurpolitiek.

Voorts wijzen de leden van bovengenoemde fractie op de stelling van de indieners dat afschaffing van de vaste boekenprijs in strijd is met het culturele belang. De leden vernemen graag van de indieners wat dat cultureel belang precies inhoudt en welke relatie er bijvoorbeeld ligt naar het taalgebied van Vlaanderen als het om dat culturele belang gaat.

Het CPB/SCP-rapport stelt dat wil men een afgewogen keuze maken er feitelijk twee vragen beantwoord dienen te worden. De eerste vraag betreft de cultuurpolitieke doelstellingen die men wenst te bereiken, de tweede vraag gaat over de prijs die men bereid is te betalen voor het bereiken van die doelstellingen. Het rapport werpt met betrekking tot het eerste punt de volgende vragen op: zijn de huidige pluriformiteit, beschikbaarheid en participatie van het gewenste niveau? Zijn er nu te veel boeken of juist te weinig? Zijn branchevreemde verkopers en het handelsverkeer op het internet volwaardige substituten van kleine boekhandels of niet? Tot op welke hoogte beperken de cultuurpolitieke doelstellingen zich tot literair-culturele titels en in welke mate dient het beleidsalternatief bij te dragen aan publieksparticipatie?

Het rapport stelt dat het afschaffen van de vaste boekenprijs tot een lagere prijs leidt, tot betere dienstverlening en tot een betere afstemming van het assortiment op de vraag. Wegen deze voordelen op tegen de maatschappelijke kosten van het verdwijnen van een aantal kleinere boekhandels? Zo niet, wegen de kosten van een afgebakende vaste boekenprijs (met de onzekerheid van vrijblijvendheid) c.q. van subsidies (met de onzekerheid van overheidsfalen) op tegen het gedeeltelijk niet bereiken van de cultuurpolitieke doelstellingen? Met andere woorden zo vragen de leden, is het handhaven van een vaste prijs op grond van culturele overwegingen voldoende gelegitimeerd?

Ook merken de leden op dat het initiatiefwetsvoorstel geen stelsel van exclusief verkeer en van erkenning kent. Door de begrippen uitgever, importeur en verkoper ruim te definiëren, wordt een sluitend systeem van verplichte toepassing van de vaste prijs bereikt, aldus de indieners. Zij stellen voorts dat de vaste prijs niet de open toegang belemmert tot het boekenvak of de bladmuziekbranche en evenmin daarbinnen concurrentiemogelijkheden wegneemt. De leden willen graag weten waarop deze aanname gebaseerd is.

Vervolgens constateren de leden dat de vaste prijs aan de uitgever en de boekverkoper/muziekhandelaar de mogelijkheid biedt nog een adequate handelsmarge overeen te komen voor titels die uit verkoopoogpunt minder snel en minder zeker lopen. Uitgevers kunnen zich daardoor permitteren om ook risicotitels uit te geven. De leden van deze fractie hebben hier moeite mee omdat de indieners voorbij gaan aan de bedrijfsvoering van de uitgevers. Niet de overheid, maar de uitgevers zelf bepalen hoe zij hun bedrijfsvoering doen, zo stellen deze leden. Waaruit blijkt dat de uitgevers bij het loslaten van de vaste boekenprijs zich alleen maar op kassuccessen zullen gaan richten en geen oog meer voor kleine oplagen zullen hebben? De indieners schetsen wel een heel negatief beeld van prijsconcurrentie, discounts en supers als de vaste prijs wordt losgelaten. Waarop baseren zij hun gedachten dat een goedgesorteerde boekhandel en muziekhandel zal verdwijnen als de vaste prijs wordt losgelaten? Het verkopen van compact discs (cd's) door een drogistketen heeft zeker niet geleid tot het sluiten van muziekwinkels en tevens hebben meer mensen cd's gekocht omdat de drempel en de prijs veel lager is geworden terwijl de kwaliteit van de cd's een goede is. Graag vernemen de leden een nadere onderbouwing van de gevolgen voor de branche indien de vaste prijs wordt verlaten.

Voor de leden van de LPF-fractie is de beslissing om dit initiatiefwetsvoorstel al dan niet te steunen een afweging tussen een economische en een cultuurpolitieke invalshoek. Vanuit economisch perspectief zouden de leden het voorstel zonder meer afwijzen, omdat een vaste boekenprijs een vorm van prijsbinding inhoudt die zij als fractie principieel afkeuren. De cultuurpolitieke argumenten die altijd ter verdediging van de vaste boekenprijs zijn aangevoerd, namelijk het instandhouden van een breed literair aanbod en een fijnmazig vertakt netwerk van verkooppunten, worden op zich door de leden onderschreven. Op dit moment is het echter zó, dat de leden van deze fractie er nog niet voldoende van overtuigd zijn dat de boekenbranche ook daadwerkelijk invulling geeft aan die cultuurpolitieke doelstellingen, of deze doelstellingen niet door de regering op andere manieren bewerkstelligd zouden kunnen worden, en óf het afschaffen van de vaste boekenprijs onherroepelijk tot het ineenstorten van de doelstellingen zou leiden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie menen dat de indieners feitelijk slechts beogen om een reeds bestaande situatie bij wet te regelen. De marktpartijen lijken tevreden met de huidige marktstructurering. Toch leggen voornoemde leden de vinger bij de opmerking van de Raad van State dat nadere specificatie van de cultuurpolitieke doelen gewenst is. De vraag of de boekenmarkt zoals deze nu functioneert, voldoet aan het gestelde doel, of dat een grotere of kleinere prestatie gewenst of aanvaardbaar is, wordt niet beantwoord. Een begin van een antwoord is, naar de mening van de aan het woord zijnde leden, wel gewenst omdat dit kan helpen bij de beoordeling of een wettelijke regeling überhaupt gewenst, dan wel noodzakelijk is. Ze wijzen hierbij op de situatie in de markt van cd's. Hoewel er op die markt geen vaste verkoopprijs wordt gehanteerd, is er wel sprake van een goede spreiding in zowel verkooppunten als artiesten. Dit ondanks het feit dat, in tegenstelling tot boeken, de cd-branche wel te lijden heeft onder de mogelijkheden die internet biedt ten aanzien van verkoop en kopiëren. Een vraag die voornoemde leden in dit kader graag beantwoord zouden willen zien is waarin de boekenmarkt verschilt van de markt voor cd's, wat een andere benadering zou rechtvaardigen.

De leden opperen vervolgens dat als gevolg van de vaste boekenprijs het (regelmatig) kopen van een boek buiten het bereik van de portemonnee van veel Nederlanders ligt. Ze vragen naar de visie van de indieners hierop, aangezien deze ook zelf aangeven dat er een groep lezers is die binnen een beperkt assortiment veel leest en leent maar slechts beperkt koopt.

5. Motivering voor een publiekrechtelijk systeem

De leden van de PvdA-fractie willen weten of de indieners van de wet hebben nagedacht op welke wijze je de inzet voor diversiteit van het aanbod minder vrijblijvend kan maken zonder daar dwang voor te gebruiken.

De leden van de VVD-fractie stellen dat het boekenvak en de muziekbranche eensgezind een mengeling van culturele en economische overwegingen onderschrijven en een vaste prijs een effectief en hanteerbaar instrument vinden, zoals in de memorie van toelichting valt te lezen. Dit komt de leden van deze fractie logisch voor, namelijk omdat bovengenoemde hun belangen willen verdedigen. De leden missen echter de visie van de indieners als het gaat om het belang van de consument. De Consumentenbond wil de vaste boekenprijs afschaffen. Deze organisatie vertegenwoordigt zeer veel consumenten. Graag vernemen de leden een reactie van de indieners op het commentaar van de Consumentenbond.

De indieners stellen dat het succes van het initiatiefwetsvoorstel in grote mate wordt bepaald door de mate waarin de branche zich achter de doelstellingen schaart. Het initiatiefwetsvoorstel biedt door het loslaten van het erkenningsysteem ook de mogelijkheid aan niet-leden van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (KVB) om te gaan handelen: de exclusiviteit van het handelsverkeer vervalt. Dit betekent dat ook de handelaren die op dit moment niet zijn aangesloten bij de KVB en misschien deze intentieverklaring niet onderschrijven, zich straks op de markt gaan begeven. De leden vragen welke zekerheden geboden kunnen worden dat de branche daadwerkelijk de meeropbrengst zal besteden aan cultuurpolitieke doelstellingen? Tevens vragen zij of er in de nieuwe situatie nog wel sprake is van een branche-afspraak en in hoeverre kunnen nieuwe aanbieders gebonden worden aan een branche-brede afspraak want als de nieuwe aanbieders niet gebonden kunnen worden, zo vragen deze leden, hoe kunnen dan cultuurpolitieke doelstellingen die ten grondslag liggen aan dit initiatiefwetsvoorstel worden gegarandeerd?

De leden van de D66-fractie constateren dat de indieners de uitslag van een ontheffingsverzoek aan de NMA inzake de vaste boekenprijs niet hebben willen afwachten. Is het juist dat de NMA geen culturele overwegingen bij haar oordelen mag betrekken, zo vragen deze leden.

Vervolgens merken deze leden op dat de indieners aangeven dat het taalcriterium voor muziekuitgaven minder relevant is. Kunnen zij aangeven waarom dit het geval is? Kunnen muziekuitgaven waarin (enige) Nederlandse tekst voorkomt niet ook in het buitenland worden verkocht, zo vragen deze leden.

Het systeem van prijsbinding geldt voor alle soorten muziekuitgaven, ongeacht waar zij zijn uitgegeven. Wordt met deze constatering de rechtsmacht van de indieners, die zich immers beperkt tot Nederland, niet overschreden, willen de leden weten.

Voorts merken de leden van deze fractie op dat op verschillende plaatsen in de memorie van toelichting blijkt dat de indieners aandacht hebben besteed aan de opvattingen van velerlei organisaties en groeperingen voor wie een regeling van de vaste boekenprijs relevant is. De categorie van kopers/leners/lezers van boeken wordt daarbij echter ternauwernood genoemd. De leden zouden graag nader toegelicht zien wat de reden is van de schijnbaar karige aandacht die aan deze groep, om wie het uiteindelijk toch gaat, is geschonken.

De Consumentenbond betoont zich tegenstander van de vaste boekenprijs, omdat de consument door dit mechanisme thans meer voor populaire boeken zou betalen dan nodig is. De leden van deze fractie vragen of de indieners aangeven welke voordelen de boekenconsument kan ondervinden van de vaste boekenprijs.

De leden van de fractie van de ChristenUnie menen dat het wettelijk regelen van een vaste boekenprijs niet garandeert dat de meeropbrengsten worden besteed aan de cultuurpolitieke doelstellingen zoals die de indieners voor ogen staan. De huidige overeenstemming hierover in de branche geeft wel aanleiding tot de verwachting dat de meeropbrengsten ingezet zullen worden ten behoeve van het instandhouden van een breed assortiment. Het is echter de vraag of die overeenstemming stand zal houden op het moment dat het erkenningensysteem wordt losgelaten en er andere aanbieders op de markt komen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de indieners naar hun verwachtingen op dit punt.

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat er in de boekenbranche over het voorliggende initiatiefwetsvoorstel na enig geven en nemen overeenstemming is bereikt en zien dat als een belangrijke voorwaarde voor een goede implementatie van de voorgestelde wijzigingen van het bestaande stelsel.

De genoemde leden delen de opvatting van de indieners van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel de concurrentie tussen uitgevers en verkopers niet wegneemt. Zij stellen bovendien vast dat de huidige markt goed functioneert. De leden merken op dat het voor het aanbieden van boeken nauwelijks meer beperkingen zullen bestaan. Zij vragen naar de consequenties die dit kan hebben voor de bestaande boekenbranche. Welke reden is er in het licht van de bestaande praktijk om het erkenningensysteem los te laten, willen deze leden weten.

6. Europese aspecten

De leden van de PvdA-fractie willen weten welke inzichten de indieners van de wet gekregen hebben door te kijken naar de ervaringen in andere Europese landen waar de vaste boekenprijs is afgeschaft. Heeft dit geleid tot verschraling van het aanbod? Zijn er distributiepunten verdwenen? Is de consument er beter van geworden, zo vragen deze leden. Ook willen zij weten of de heroverwegingen voor een vaste boekenprijs in landen als Finland en Ierland de uitgangspunten van het initiatiefwetsvoorstel bevestigen. Daarnaast vragen de leden in hoeverre het initiatiefwetsvoorstel conflicteert met recente Europese jurisprudentie, zoals de uitspraak van het Hof van Justitie EG d.d. 9 september 2003 in het arrest Consorzio Industrie Fiammiferi (C-198/01).

De Raad van State heeft de uitspraak van het Hof van Justitie EG inzake het bovengenoemde CIF-arrest niet mee kunnen nemen in haar advies, merken de leden van de VVD-fractie op. Zij vragen de indieners na te gaan in hoeverre de uitspraak van het Hof gevolgen kan hebben voor een nationale wet op de vaste boekenprijs.

De leden van de D66-fractie merken op dat de indieners aangeven dat Zweden niet langer een vaste boekenprijs kent. Zij vragen of de indieners een beeld kunnen schetsen van de gevolgen van de afschaffing van de vaste boekenprijs in Zweden. De leden willen weten of het waar is dat in Zweden wel een subsidiesysteem bestaat waarbij de overheid minder courante uitgaven mede bekostigt. Ook vragen zij of de indieners een beeld kunnen schetsen van de positie van dergelijke door de overheid gesubsidieerde minder courante uitgaven in Zweden. Welke plaats nemen zij in de Zweedse boekhandel in, vragen de leden. Ook vernemen zij graag of zij op veel plaatsen verkrijgbaar, en of ze onder de aandacht van het publiek worden gebracht.

De indieners geven aan dat de vaste boekenprijs in een aantal Europese landen aanvankelijk is afgeschaft om vervolgens opnieuw te worden ingevoerd. De leden van deze fractie vragen de indieners op welke gronden de vaste boekenprijs in deze landen opnieuw werd ingevoerd. Is het waar dat het aantal boekhandels in België aanzienlijk is afgenomen na de afschaffing van de vaste boekenprijs, vragen de leden.

Vervolgens vragen de leden of de indieners nader kunnen aangeven waarom een vaste boekenprijs in een land met een beperkt taalgebied van groter belang is, dan in een land als het Verenigd Koninkrijk, dat een veel groter taalgebied bedient.

Tot slot willen de leden van bovengenoemde fractie weten of het waar is dat zelfs in het Verenigd Koninkrijk kleinere uitgevers en boekverkopers het moeilijk hebben sinds de afschaffing van de vaste boekenprijs, terwijl boeken er gemiddeld duurder zijn geworden.

7. Karakter van de wet

Vorm

In de wet worden voorstellen gedaan die nader uitgewerkt moeten worden krachtens een algemene maatregel van bestuur (AMvB). De leden van de VVD-fractie vernemen graag waarom de indieners gekozen hebben voor de AMvB en niet voor een compleet initiatiefwetsvoorstel waarin alle zaken die de boekenprijs aangaan in de wet zijn vastgelegd. De leden doelen hier bijvoorbeeld op de passage in de memorie van toelichting (Kamerstuk 28 652, nr. 9) waarin staat dat voor het brede publiek uitgevers en verkopers al dan niet in collectief verband werken met bijzondere prijzen, waarvoor de voorwaarden, evenals die voor de kortingen, nader bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden uitgewerkt.

Handelsmarges

De leden van de CDA-fractie wijzen op de conclusie van de indieners dat de vaste prijs de concurrentie in het boekenvak en de muziekbranche niet volledig wegneemt. Stuntverkoop van boeken die in eigen beheer zijn uitgegeven blijft mogelijk. Hoe beoordelen de indieners de recente aankondiging van een drogisterijketen die een nieuwe lijn van laaggeprijsde boeken gaat opzetten, zo vragen zij. Ook willen zij weten of het mogelijk is dat uitgevers met verschillende handelsmarges voor verschillende partijen gaan werken na inwerkingtreding van deze wet.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de wet op de vaste boekenprijs de onderhandelingen tussen boekverkoper en uitgever vrij laat. Toch stelt artikel 12 een gebiedende vorm van margebescherming (marge is iets anders dan winst). In hoeverre garandeert artikel 12 een bescherming en een minimumgarantie voor de boekverkoper, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

Reikwijdte

De leden van de VVD-fractie constateren dat in een reactie op de Raad van State de indieners stellen dat de vaste boekenprijs de internetboekhandel evenzeer kan ondersteunen. Graag willen deze leden een nadere onderbouwing van deze reactie, alsmede op de vraag die de leden stellen hoe met Belgische aanbieders die zich op de Vlaams-Nederlandse markt begeven omgegaan moet worden in het kader van dit initiatiefwetsvoorstel?

De leden van de D66-fractie wijzen er op dat de indieners aangeven dat een sluitend systeem van groot belang is voor het met de vaste boekenprijs beoogde cultuurpolitieke doel. Kunnen de indieners aangeven of internet-boekhandels die in het buitenland gevestigd zijn en die zich op de Nederlandse markt richten een bedreiging kunnen vormen voor het gesloten systeem?

De leden van de fractie van D66 vragen de indieners of de vaste boekenprijs ook van toepassing is op het anderstalige boek dat een Nederlands citaat bevat. Zo neen, kan dan worden aangegeven waar de grens ligt: bij hoeveel Nederlandse tekst valt een boek wél onder de vaste prijs?

Er wordt door de indieners een uitzondering op de vaste prijs gemaakt voor het geval dat een boek beschadigd is. Geldt deze uitzondering ook wanneer het boek (of: een serie boeken) door de uitgever of boekverkoper opzettelijk (licht) is beschadigd, met het oogmerk het niet toepassen van de vaste prijs?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn niet helemaal overtuigd door de reactie van de indieners op het commentaar van de Raad van State ten aanzien van de uitzonderingspositie voor de boekenclubs. Ze zijn van mening dat onhelderheid ontstaat doordat er meerdere interpretaties van «leesbevordering» mogelijk zijn. Gaat het erom zoveel mogelijk boeken te verkopen, zoals lijkt te worden gesuggereerd in de reactie ten aanzien van de boekenclubs, of gaat het erom te waarborgen dat ook minder courante titels uitgegeven blijven worden? Of liggen deze doelen in elkaars verlengde? Daarbij vragen voornoemde leden waarom dan juist boekenclubs een uitzonderingspositie zouden moeten krijgen. Waarom zou een keten als het Kruidvat niet dezelfde functie kunnen vervullen?

De leden vragen een nadere uitleg ten aanzien van de andere benadering van boekenclubs voor wat betreft de termijn waarna afgeweken mag worden van de vaste boekenprijs. Ze missen vooralsnog een objectieve rechtvaardiging.

Kortingen

De leden van de CDA-fractie constateren dat de mogelijkheden voor korting die onder de werking van de Reglementen Handelsverkeer zijn gegroeid in beginsel worden overgenomen. Zij vragen waarom de indieners op dit punt een slag om de arm houden. Is aan het kortingensysteem een maximum gebonden, willen de leden weten.

De leden van de PvdA-fractie wijzen er op dat men in Oostenrijk en Frankrijk werkt met een 5%-regel. Dit houdt in dat uitgevers de prijs vaststellen en boekverkopers met maximaal 5% korting van deze vastgestelde prijs kunnen verkopen. Alleen voor bibliotheken en scholen en gemeentes zijn hogere kortingen toegestaan. De leden van bovengenoemde fractie vragen of de indieners bereid zijn om deze regeling nader te onderzoeken en te bekijken of deze regel kan zorgen voor voldoende prijsconcurrentie waardoor boekverkopers binnen deze marge prijsstrategieën kunnen toepassen, wanneer ze met hun assortiment en dienstverlening willen inspelen op de behoefte van de consument, zonder daarbij de cultuurpolitieke doelstellingen uit het oog te verliezen. Of, zo vragen de leden, gaan zij er vanuit dat er wel degelijk marktwerking in de boekenbranche is doordat uitgevers bij prijsstelling rekening houden met wat collega's doen en concurrentie op anderen terreinen dan de prijs voeren, zoals bijvoorbeeld goedkope uitgaven, service, enzovoorts?

De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de Consumentenbond er op wijst dat een vaste boekenprijs niet voorkomt dat boekenclubs en grote winkelketens hoge kortingen weten te bedingen, hierdoor hoge marges kunnen boeken en zo de trend van verschraling van het assortiment doorzetten. Zien de indieners dit als een probleem en in hoeverre zien zij mogelijkheden om ook bij de tussenhandel iets van een vaste boekenprijs te introduceren?

De leden van de D66-fractie merken op dat het uitdelen van een cadeautje door de verkoper in het initiatiefwetsvoorstel beschouwd wordt als een vorm van korting. Ligt het in de bedoeling om voor het zogenaamde boekenweekgeschenk in de nog volgende AMvB een uitzondering te maken?

Onderwijsinstellingen

De leden van de CDA-fractie vragen of de indieners hebben overwogen om de onderwijskorting die nu wordt ingevoerd voor studenten in het hoger beroepsonderwijs (HBO) en het wetenschappelijk onderwijs (WO) in het volledige scholingssysteem in te voeren. Waarom is daar niets mee gedaan, zo vragen de leden. Ook willen zij weten hoe de indieners de mogelijkheid beoordelen om aan het onderscheid vast te houden dat in de memorie van toelichting wordt gemaakt ten aanzien van schoolboeken voor het voortgezet onderwijs, de beroeps- en volwasseneducatie, het HBO en het WO?

Zijn de indieners het met de leden en met de ouderorganisatie Ouders & Coo eens dat de prijs van schoolboeken bij het loslaten van de vaste boekenprijs gunstig zal ontwikkelen? Hoe schatten de indieners dat voor kleine vakken en voor het speciaal onderwijs in, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de PvdA-fractie willen weten welke invloed het ontwikkelen en uitgeven van nieuwe methodes ten gevolge van stelselwijzigingen in het onderwijs op de prijs van het schoolboek heeft. Welke uitwerking gaat het een en ander hebben op de boeken voor het Speciaal Onderwijs, het Praktijkonderwijs en het VMBO, zo vragen deze leden.

Ook de leden van de VVD-fractie wijzen er op dat in tegenstelling tot het handhaven van de vaste boekenprijs voor onder andere het publieksboek, de vaste prijs van het schoolboek los wordt gelaten. De leden van deze fractie steunen de wet op dit onderdeel maar vragen hoe de wet wordt toegepast voor die boeken die onder de vaste boekenprijs vallen maar die ook op school gebruikt worden, te denken valt aan literatuur boeken. Hoe denken de indieners hier mee om te gaan, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie betwijfelen of het verstandig is om de vaste prijs voor schoolboeken los te laten. Zij vragen de indieners nog eens precies uit te leggen waarom zij dit nodig achten. In hoeverre leidt dit voorstel tot een taakverzwaring voor de scholen? Wat kan er gedaan worden indien het leidt tot een prijsstijging van schoolboeken? Kunnen de indieners over het algemeen met zekerheid zeggen dat dit voorstel gunstig uitpakt? Zo ja, waarop baseren zij dit? Zo neen, is het dan wel verstandig om schoolboeken te vrijwaren van een vaste boekenprijs, zo vragen de leden van bovengenoemde fractie.

De leden van de LPF-fractie hebben een vraag over de afbakening van het begrip «schoolboek». Zij willen weten waarom studieboeken voor het HBO en universitair onderwijs niet in deze regeling zijn meegenomen. Zij wijzen op de memorie van toelichting waarin als onderbouwing staat dat «voor deze onderwijssoorten geldt immers dat er een grotere vrijheidsmarge voor de studenten bestaat in de keuze van aanschaf van titels die voor hun studie relevant zijn». De leden wijzen op een commentaar van de ouderorganisatie Ouders & Coo waaruit blijkt dat degene die inzicht heeft in de wijze waarop in het HBO en het WO boeken verplicht zijn, deze stelling niet kan onderschrijven. Wel degelijk geldt de verplichting tot het gebruiken van specifieke boeken (tot een met de verplichting om het boek van de eigen hoogleraar aan te schaffen). Uitgangspunt moet ook daar zijn dat daar waar er een verplichting is tot het aanschaffen van boeken er geen vaste boekenprijs geldt. Net zoals bij de volwasseneneducatie waar terecht de boeken ook niet onder de wet vallen. Ouders&Coo vraagt dan ook met klem om ook het studieboek in HBO en WO uit de wet te halen. De huidige initiatiefwet treft de studenten (en hun ouders) in hun beurs. De leden bovengenoemde fractie steunen dit verzoek en vragen de indieners dit in het initiatiefwetsvoorstel te verwerken. Ook willen de leden weten hoe de indieners denken een schoolboek als «een werk dat in vorm en inhoud gericht is op informatieoverdracht in onderwijsleersituaties» te kunnen afbakenen? Zij vragen of deze definitie niet veel te ruim te interpreteren is. Daarnaast maken deze leden uit de definitie in het initiatiefwetsvoorstel op, dat ook literaire werken, woordenboeken, atlassen, naslagwerken, en dergelijke van de vaste boekenprijs worden uitgesloten, mits het gebruik door de onderwijsinstelling wordt voorgeschreven. Hoe denken de indieners dit in de praktijk te regelen en te controleren? Hoe wordt het onderscheid gemaakt tussen gebruik van een bepaalde titel als algemeen werk of als schoolboek, vragen deze leden. In het gesprek tussen de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en vertegenwoordigers van de VVO, de GEU en Ouders&Coo op 29 januari 2004 gaf een vertegenwoordiger van de branche aan dat de literatuurboeken in het onderwijs ook buiten de wet vielen. In tegenspraak daarmee is artikel 13 van de wet. Daarin wordt nog gesproken over een vaste prijs en mogelijke kortingen voor onderwijsinstellingen. Hoe zal dit feitelijk geregeld moeten worden om voor het gehele onderwijs, en alle scholieren, een identieke situatie te garanderen, zo vragen deze leden. Daarnaast willen de leden weten wat de motivatie is om een uitzondering te maken voor «uitgaven van uitsluitend plaatselijk of regionaal belang»? Door wie en hoe wordt deze classificatie aan een werk gegeven? Valt een streekroman onder deze classificatie, vragen zij. Voorts willen zij weten of de volgende zaken onder deze classificatie vallen: een beschrijving van een bepaald dialect, een genealogisch werk over families in Delft en een Friestalige poëziebundel.

De leden merken tot slot op dat kennelijk enige tekstblokken uit het eerder ingediende wetsvoorstel zijn blijven staan. In het bijzonder op pagina 21 vanaf «Door de gekozen brede definitie...» staat volgens hen een tekst uit het eerste concept initiatiefwetsvoorstel die er nog vanuit gaat dat de schoolboeken onder de vaste boekenprijs zouden vallen. Het systeem was toen dat de school kon kiezen voor eindafnemer of doorverkoper. Dat is geheel komen te vervallen nu het schoolboek helemaal uit de wet is maar het tekstgedeelte is blijven staan. Wellicht gaat dit om een fout bij de eindredactie van deze versie van het initiatiefwetsvoorstel, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom er een uitzondering is gemaakt voor schoolboeken. Bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben leden van de CDA-fractie dit reeds voorgesteld met het oogmerk de prijs van schoolboeken te verlagen. Delen de indieners deze verwachting met de leden van de CDA-fractie? Kan hierbij in het bijzonder ingegaan worden op de structuur van de markt voor schoolboeken: in hoeverre is hier sprake van effectieve concurrenten tussen de aanbieders en in hoeverre hebben de eindgebruikers keuzevrijheid, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie wijzen op blz. 20 van de memorie van toelichting waar de indieners opmerken dat de markt voor schoolboeken afwijkt van de markt van andere boeken. De leden van de fractie van D66 zien met belangstelling uit naar een nadere toelichting op welke punten deze markt zich dan onderscheidt van de markt van het wetenschappelijke boek.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met instemming kennis genomen van het feit dat de schoolboeken uit het initiatiefwetsvoorstel zijn gehaald.

De leden van de SGP-fractie delen de opvatting dat schoolboeken een duidelijk te onderscheiden categorie vormen. Zij zijn er verheugd over dat de indieners alsnog hebben besloten om deze categorie uit te sluiten van de reikwijdte van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. De aan het woord zijnde leden bepleiten om alle verplicht voorgeschreven boeken aan te merken als studieboeken, dus ook uitgaven zoals woordenboeken en atlassen.

Daarnaast vragen de aan het woord zijnde leden waarom niet ook studieboeken voor het HBO en WO van de vaste boekenprijs worden uitgesloten. In de memorie van toelichting wordt verondersteld dat er een bepaalde mate van vrijheid bestaat ten aanzien van de aanschaf van deze categorie boeken. De genoemde leden betwijfelen dat en vragen een nadere motivering van de indieners op dit punt.

8. Overgang van privaatrechtelijk reglement handelsverkeer naar publiekrechtelijke regelgeving

De leden van de CDA-fractie constateren dat een College voor de vaste prijs voor boeken en muziekuitgaven toezicht zal houden op de naleving van de wettelijke vaste prijs. Genoemde leden onderschrijven het belang van een onafhankelijk toezichtorgaan, maar menen dat het voorgestelde instrument – namelijk het instellen van een nieuw zelfstandig bestuursorgaan (zbo) – zwaar is. Genoemde leden onderschrijven de argumentatie van de Raad van State en de Raad voor Cultuur op dit punt. De leden voelen veel voor de suggestie van de Raad voor Cultuur om het toezicht onder te brengen bij de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (KVB). Is budget voorhanden voor het bestaan van dit College, zo vragen zij.

De leden van de VVD-fractie wijzen ook op het oprichten van een zelfstandig bestuursorgaan. Graag vernemen zij hoe het oprichten van een dergelijk zbo zich verhoudt tot het beleid van dit kabinet en vorige kabinetten om het aantal zbo's terug te dringen. Is een zbo volgens de indieners de enige wijze waarop toezicht en sanctionering geregeld kunnen worden? Ook stellen de indieners dat uit het initiatiefwetsvoorstel voor de staat geen andere kosten voort vloeien dan de beperkte kosten die verbonden zijn aan het College van het zbo. Hebben de indieners enig zicht wat het oprichten en in stand houden van dit zbo gaat kosten en wie vervolgens de kosten hiervan dekt, zo vragen de leden.

De leden merken voorts op dat, gelet op het cultuurpolitieke doel, deze wet onder de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap ressorteert. De leden vinden deze toelichting wel heel mager en vragen om een nader onderbouwing waarom niet is gekozen voor de minister van Economische Zaken?

De leden hebben reeds opgemerkt dat de NMa onvoldoende in beeld is gebracht bij dit initiatiefwetsvoorstel. Deze leden vragen de indieners of zij zich voldoende rekenschap hebben gegeven van de Wijziging van de Mededingingswet en van enige andere wetten in verband met de implementatie van EG-verordening 1/2003 (Kamerstuk 29 276). Deze verordening wordt op 1 mei 2004 van kracht en houdt in dat het ontheffingssysteem wordt vervangen door een systeem van wettelijke uitzondering.

De indieners hebben in hun initiatiefwetsvoorstel gekozen voor het oprichten van een zbo. In vervolg op een eerdere opmerking vragen deze leden hoe dit zbo en de NMa zich tot elkaar gaan verhouden?

De leden van de LPF-fractie hebben er grote moeite mee dat voor de naleving van dit initiatiefwetsvoorstel weer een nieuw zelfstandig bestuursorgaan, in de vorm van het College voor de vaste boekenprijs, in het leven moet worden geroepen. Ten eerste druist dit in tegen hun doelstelling om te komen tot een afslanking van de overheidsbureaucratie. Ten tweede vinden de leden het principieel onjuist, dat voor het handhaven van een regeling die door de boekenbranche zelf zo gewenst wordt, de overheid en dus de belastingbetaler mag opdraaien voor de kosten. Weliswaar spreken de indieners in de memorie van toelichting over «beperkte kosten voor de staat»; de uiteindelijke omvang en begroting van het College wordt nergens vastgelegd. De reactie van de indieners op de opmerking van de Raad van State, dat wellicht bestaande toezichthouders zoals de NMa deze taak met betrekking tot de vaste boekenprijs zouden kunnen uitvoeren, vinden bovengenoemde leden ernstig tekortschieten. Zij zien niet hoe een dergelijke zaak «de NMa in een dubbelrol [zou] dwingen». Zij willen hierover graag een uitvoeriger antwoord van de indieners, en een reactie van de NMa zélf.

Als er een nieuw College komt, dan zouden de leden van deze fractie graag zien dat de branche zo niet alle, dan toch de helft van de kosten voor bezoldiging van de leden van het College en de overige kosten voor het college voor zijn rekening neemt. De leden zouden dit een nieuwe vorm van publiek-private samenwerking kunnen noemen. Onder dezelfde noemer zouden zij niet graag zien, dat personeel in dienst van het College de rechtspositie van ambtenaar verwerft.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wie er zitting hebben in het zbo «College voor de vaste prijs van boeken en muziekuitgaven»? Wie benoemt hen? Hebben de indieners overwogen deze taak aan een bestaande zbo op te dragen als de Raad voor Cultuur of de NMa, en zo ja, wat waren hierbij de overwegingen?

De Consumentenbond wijst er ook op dat het boekenvak op dit moment niet inzichtelijk maakt in hoeverre de opbrengsten van de vaste boekenprijs worden aangewend voor cultuurbevorderende initiatieven. Delen de indieners deze zienswijze, vragen deze leden. In hoeverre zal het vervallen van de handelsexclusiviteit waardoor ook handelaars die zich niet bij de KVB hebben aangesloten zich op de markt begeven dit transparantie probleem vergroten, willen zij voorts weten. Is het daarom niet wenselijk om aan de wet een verslagleggingsplicht neer te leggen bij de handelaren, bijvoorbeeld aan de controlerende instantie, zo vragen de leden van bovengenoemde fractie.

9. Administratieve lasten voor het boekenvak en de muziekbranche

Ten aanzien van de administratieve lasten die het initiatiefwetsvoorstel met zich mee zou brengen, vragen de leden van de D66-fractie of boekverkopers en uitgevers niet ook onder het huidige systeem zich al enige moeite moeten getroosten voor de uitvoering van het systeem van de vaste boekenprijs. Ook nu moeten boekverkopers zich bijvoorbeeld vergewissen van de hoogte van de vaste prijs. Is het niet zo dat het boekenvak geacht kan worden eventuele geringe administratieve lasten die de wet met zich mee zou kunnen brengen te hebben meegewogen toen zij zich voorstander van het initiatiefwetsvoorstel betoonde, zo vragen deze leden.

De leden van de LPF-fractie merken op dat door het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) is vastgesteld dat dit nieuwe initiatiefwetsvoorstel zal leiden tot verzwaring van de administratieve lasten. Door de indieners wordt in de memorie van toelichting onvoldoende duidelijk gemaakt dat de constatering van Actal onterecht zou zijn. Actal stelt immers regelmatig overleg te hebben gehad met de indieners. Kunnen de indieners een uitvoeriger uiteenzetting geven zowel van de veronderstellingen waarop Actal zijn uitspraken gebaseerd heeft, als hun eigen weerlegging daarvan, vragen de leden.

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat voor losbladige systemen de uitgever ook een vaste boekenprijs dient vast te stellen, tenzij de uitgever meent dat er «doorslaggevende argumenten» zijn om te stellen dat de losbladige uitgave niet aan de definitie van boek voldoet. Kunnen voorbeelden worden gegeven van dit soort doorslaggevende argumenten, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie merken op dat uit de definities van «boek» en «muziekuitgave» valt af te leiden dat de vaste prijs van toepassing zal zijn voor boeken en muziekuitgaven van alle genres. De nadruk in de memorie van toelichting ligt echter op het culturele aspect van het boek, respectievelijk de muziekuitgave. De leden zouden graag nader uiteengezet zien in hoeverre hier sprake is van een (vermeende) tegenstrijdigheid. Ook zouden zij graag nader uiteengezet zien welke motieven de indieners er toe hebben gebracht om de vaste boekenprijs van toepassing te doen zijn op alle soorten boeken en niet alleen op bijvoorbeeld het literaire boek.

Artikel 3, lid 2

De leden van de LPF-fractie wijzen er op dat dit artikel een situatie behandelt waarbij de importeur geen vaste boekenprijs vaststelt. De leden vernemen graag wat er vervolgens gebeurt.

Artikel 3, lid 3

De leden van de LPF-fractie wijzen er op dat in dit artikel gesproken wordt van «een prijs die lager ligt dan de gebruikelijke inkoopprijs». Zij vragen wie vaststelt wat de gebruikelijke inkoopprijs is en wie een dergelijke situatie zou moeten controleren.

Artikel 3, lid 4 en lid 6

De leden van de LPF-fractie merken op dat in dit artikel wordt gesproken over «tenzij deze import plaatsvindt met het oogmerk deze wet te ontduiken». Zij vragen op grond van welke criteria, en door wie zou zoiets geconstateerd moeten worden.

Artikel 3, lid 5

De leden van de LPF-fractie merken op dat in dit artikel staat «de door de Nederlandse uitgever vastgestelde prijs». Zij willen weten of de hier bedoelde prijs voor de Nederlandse markt is, of de prijs voor de buitenlandse markt waarnaar uitgevoerd is.

Artikel 4

De leden van de CDA-fractie constateren dat het in het voornemen ligt om te bepalen dat het College voor de vaste boekenprijs door middel van een kosteloos te raadplegen website bekendheid geeft aan de gemelde vaste prijzen. De leden van bovengenoemde fractie vragen wanneer deze website operationeel zal zijn.

Artikel 5

De leden van de LPF-fractie constateren dat in dit artikel wordt gesteld dat de uitgever en de importeur de vaste prijs telkens na verloop van een half jaar kunnen aanpassen. Deze periode lijkt de leden te kort; het lijkt hen beter hier een periode van één jaar te nemen.

Artikel 7, lid 1

De leden van de LPF-fractie wijzen er op dat in dit artikel staat dat na een periode van één jaar na aanvang van een vaste prijs, de uitgever en de importeur deze vaste prijs kunnen opheffen met ingang van een daarbij te bepalen termijn. Zou dit dus ook een termijn van één maand kunnen zijn, zo vragen deze leden. Dat zou naar hun mening leiden tot teveel onzekerheid; ook hier zou een termijn van een half jaar of een jaar beter op zijn plaats zijn.

Artikel 12

De leden van de D66-fractie wijzen er op dat in de tekst van artikel 12 alleen representatieve organisaties van uitgevers en verkopers genoemd worden als degenen die afspraken over de bedoelde noodzakelijke voorwaarden kunnen maken. In de toelichtende stukken, ondermeer in memorie van toelichting (Kamerstuk 28 652, nr. 9, p. 15), is echter ook sprake van andere betrokkenen als het Centraal Boekhuis en het Centraal Depot in de functie van distributeur. De leden zouden graag vernemen of de formulering van artikel 12 de gehele keten van uitgeverij, groothandel, distributie en verkoop afdoende omvat, zodat gemaakte afspraken over de gehele linie doorwerken en nagekomen moeten worden.

Artikel 13

De leden van de LPF-fractie vragen waarom onder «b» wel een uitzondering gemaakt wordt voor leerlingen of studenten, maar niet voor leraren en docenten. Ook willen zij weten waarom onder «e» een uitzondering wordt gemaakt voor koordirigenten in het kader van hun functie-uitoefening. Waarom is er niet eenzelfde uitzondering voor de levering van muziekuitgaven aan koorzangers en solisten, instrumentalisten, muziekhistorici en operaliefhebbers, zo vragen zij. Ook willen de leden weten waarom er niet eenzelfde uitzondering voor de levering van boeken aan artsen, juristen, advocaten, apothekers en andere beroepsgroepen in het kader van hun functie-uitoefening is.

Artikel 16, lid 1

De leden van de LPF-fractie wijzen op de benoeming van het College: zij worden volgens artikel 16, lid 1 door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap benoemd. Als er een nieuw College komt, zouden deze leden graag zien dat de minister een voordracht voor de leden van het College, desnoods vertrouwelijk, voorlegt aan de vaste kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ook zouden zij graag zien dat de leden van de commissie een oordeel kunnen geven over de voordracht. Bovendien zien de leden van deze fractie het College graag beperkt tot drie personen.

Artikel 24

De leden van de LPF-fractie vinden een verslag ééns in de vijf jaar over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van het College, als bedoeld in artikel 24, onvoldoende. De minister moet ieder jaar een dergelijk verslag aan de Staten-Generaal zenden, menen zij. Ook is het de leden onduidelijk hoe de indieners zich niet voorstellen dat de kosten voor het College in de rijksbegroting worden opgenomen. Het College zendt immers (artikel 25) voor 1 oktober een begroting voor het daaropvolgende jaar, met een voorstel aangaande het bedrag dat ter dekking van de kosten van het College in het betreffende jaar in de rijksbegroting zal worden opgenomen. Die begroting is op 1 oktober echter al bij de Tweede Kamer ingediend. Is het de bedoeling dat de begrotingen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voortaan een raming bevatten, in afwachting van de door het College zelf ingediende begroting? Krijgt de Kamer ook inzicht in de door het College ingediende begroting, vragen de leden van deze fractie.

Artikel 31, lid 2

Op welke wijze stellen de indieners zich voor dat de toezichthouders de feitelijke uitoefening van hun bevoegdheden vastgelegd in artikel 32 tijdig, en op redelijke en billijke wijze zullen aankondigen aan uitgevers, importeurs en boekverkopers, vragen de leden van de LPF-fractie. Daarnaast willen zij weten op welke wijze en bij welke instantie kunnen uitgevers, importeurs en boekverkopers hun beklag kunnen doen indien zij zich onheus bejegend voelen door de toezichthouders.

Artikel 34, lid 1

De leden van de LPF-fractie willen weten waarop het maximale boetebedrag van € 90 000 gebaseerd is. Daarnaast vragen zij of de hoogte van de boete op enigerlei wijze gerelateerd wordt aan de financiële omvang van de geconstateerde overtreding, zoals bijvoorbeeld de mate van afwijken van vaste boekenprijs maal aantal verkochte boeken.

Ook vragen deze leden of de indieners inzicht kunnen verschaffen in de hoogte van boetes die op dit moment door de branche zelf worden opgelegd bij geconstateerde overtredingen. Hoeveel overtredingen worden op dit moment jaarlijks door de branche zelf beboet, en om hoeveel boetegeld gaat het jaarlijks in totaal? De leden van deze fractie zien een strijdigheid tussen de onafhankelijke positie van het College en het feit dat opgelegde boetes ten bate komen van de eigen begroting. Zij kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat de toezichthouders zowel bij de hoeveelheid opgelegde boetes en bij de hoogte van de boetes in verleiding zou kunnen komen de eigen kas te spekken, zeker aangezien het College bij het indienen van zijn jaarlijkse begroting hiervoor een raming zal moeten opnemen. Liever zien de leden de opbrengsten van boetes en dwangsommen toevloeien naar de algemene middelen, terwijl het College opereert binnen een vooraf overeengekomen budget.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), Voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Karimi (GL), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA) en Visser (VVD).

Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Van der Laan (D66), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GL), Vacature (algemeen), Tonkens (GL), Van Oerle-van der Horst (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA) en De Grave (VVD).

Naar boven