28 649
Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 en enige andere wetten

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 21 februari 2003

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de bijdrage van de leden van de GroenLinks-fractie. Deze leden vragen of de zinsnede «een of beide Kamers der Staten-Generaal» (subamendement Van Oven/Scheltema-de Nie, Kamerstukken II, 2000/01, 25 877, nr. 70) er niet toe zal kunnen leiden dat de Kamer onvoldoende of slechts beperkt wordt geïnformeerd. Daarbij wijzen deze leden op het naar hun oordeel bestaande verschil tussen het informeren van «een of beide Kamers» of «beide Kamers». Deze leden menen dat het uit oogpunt van een optimale informatievoorziening aan het parlement wellicht beter is te kiezen voor de tweede mogelijkheid. Zij vragen de regering of bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel is overwogen wat het verschil is tussen «een of beide Kamers» of «beide Kamers» en waarom er niet voor die laatste variant gekozen is. Deze leden verzoeken de regering daarbij nogmaals de verschillen uiteen te zetten tussen het amendement-Rouvoet en het subamendement Van Oven/ Scheltema-de Nie. Zij vragen in dat kader welke alternatieve formuleringen mogelijk zijn, om de informatievoorziening aan het parlement te optimaliseren, zonder afbreuk te doen aan het zelfbeschikkingsrecht over de inrichting van de parlementaire controle.

Mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie wijs ik deze leden er allereerst op dat het voorliggende wetsvoorstel slechts beoogt de door de Tweede Kamer voorgestane wijze van formuleren van de mogelijkheid het parlement vertrouwelijk te informeren over de werkzaamheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten consequent in de hele wet door te voeren. Anders gezegd, de regering heeft uitdrukkelijk niet de bedoeling de door de amendering tot stand gekomen tekst van artikel 8, vierde lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002) opnieuw ter discussie te stellen. Wij zien daar ook geen enkele aanleiding toe.

Nu er bij de leden van de GroenLinks-fractie kennelijk twijfel is gerezen over de gevolgen van de ook door hen gesteunde amendementen op dat artikel gaan wij thans nader in op de achtergrond ervan. In het oorspronkelijk ingediende voorstel voor de WIV 2002 was de verstrekking van informatie over de inlichtingen- en veiligheidsdiensten aan de kamers der Staten-Generaal globaal als volgt geregeld: de informatie die openbaar gemaakt kan worden wordt verstrekt aan beide kamers, de informatie die niet openbaar gemaakt kan worden wordt vertrouwelijk verstrekt aan de commissie voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (commissie IVD) van de Tweede Kamer. Tijdens de parlementaire behandeling van het voorstel bleek de Tweede Kamer bezwaar te hebben tegen het feit dat in artikel 8, vierde lid, van het wetsvoorstel werd verwezen naar «de commissie, bedoeld in artikel 22 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal». In het amendement van het lid Rouvoet1 wordt in de tekst van dit artikel de verwijzing naar de commissie IVD vervangen door: «daartoe door de onderscheiden kamers der Staten-Generaal aangewezen commissies». In de toelichting bij dit amendement wordt erop gewezen dat het aan de onderscheiden kamers is om een voorziening te treffen voor het in voorkomende gevallen ontvangen van bepaalde informatie, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten betreffende. Voorts wordt in deze toelichting opgemerkt dat het juister is om in de wettekst ruimte te laten voor eventuele instelling door de Eerste Kamer van een met de commissie IVD van de Tweede kamer vergelijkbare commissie. Van de kant van de regering is over dit amendement opgemerkt2 dat zij eraan hecht de huidige praktijk, waarbij operationele gegevens over de inlichtingen- en veiligheidsdiensten vertrouwelijk aan de commissie IVD kunnen worden meegedeeld, te continueren en van een wettelijke grondslag te voorzien. De regering heeft er daarbij op gewezen dat ook bij de eventuele instelling van een met de commissie IVD vergelijkbare commissie door de Eerste Kamer uiteraard te allen tijde de vertrouwelijkheid van hetgeen in de betreffende commissie besproken wordt gewaarborgd dient te zijn. De regering heeft daarbij overigens wel te kennen gegeven aan de instelling van een dergelijke commissie zelf geen behoefte te hebben.

Het subamendement Van Oven/Scheltema gaat een stap verder dan het amendement Rouvoet door in de wettekst niet meer te verwijzen naar commissies maar eenvoudig naar «een of beide kamers der Staten-Generaal» onder verwijzing naar het feit dat de kamers te allen tijde zelf bevoegd blijven commissies in te stellen. Tijdens de plenaire behandeling van de WIV 2002 is van de zijde van de regering3 benadrukt dat het aan de Kamer zelf is om zijn werkwijze te regelen. Of de regering vertrouwelijke informatie kan verschaffen is afhankelijk van de voorzieningen die de Kamer heeft getroffen om dit mogelijk te maken.

Toegespitst op de vraagstelling van de leden van de GroenLinks-fractie hangt het antwoord op de vraag of een of beide kamers geïnformeerd worden dus af van de voorziening die de betreffende kamer heeft getroffen. De Tweede Kamer heeft sinds jaar en dag een dergelijke voorziening getroffen door de instelling van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (artikel 22 Reglement van orde). De regering verstrekt aan deze commissie gevraagd en ongevraagd vertrouwelijke informatie over de werkzaamheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, zoals voor de goede orde is bevestigd in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel. De Eerste Kamer is tot nu toe niet overgegaan tot het instellen van een dergelijke commissie. De regering kan vertrouwelijke informatie over de inlichtingen- en veiligheidsdiensten dus ook niet aan de Eerste Kamer verstrekken. De formulering «een of beide kamers» betekent dus dat de informatie verstrekt zal worden aan één kamer indien slechts één kamer een voorziening heeft getroffen zoals commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheids-diensten en aan beide kamers indien beide kamers een dergelijke voorziening hebben getroffen. Deze formulering als zodanig staat een optimale informatievoorziening aan het parlement dus niet in de weg.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Kamerstukken II 2000/2001, 25 877, nr. 54.

XNoot
2

Kamerstukken II 2000/2001, 25 877, nr. 59, blz. 27.

XNoot
3

Handelingen II 2000/2001, blz. 93–5860.

Naar boven