28 649
Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 en enige andere wetten

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

In het wetsvoorstel1 dat ten grondslag lag aan de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002) was aanvankelijk in artikel 8, vierde lid, een expliciete verwijzing opgenomen naar de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, bedoeld in artikel 22 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (in het vervolg: commissie IVD). Deze verwijzing hield verband met de mogelijkheid gegevens die niet openbaar gemaakt kunnen worden vertrouwelijk aan de Tweede Kamer mee te delen. In andere artikelen werd verwezen naar de commissie, bedoeld in artikel 8, vierde lid. Op deze wijze werd in het wetsvoorstel aangegeven dat de regering de gangbare maar niet expliciet geregelde gang van zaken waarbij vertrouwelijke informatie ter kennis van de commissie IVD werd gebracht, wilde continueren. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel bleek dat de Tweede Kamer de wenselijkheid onderschreef van wettelijke regeling van de vertrouwelijke informatieverstrekking aan de commissie IVD, maar bezwaar had tegen de wijze waarop in het wetsvoorstel die commissie werd aangeduid. Het Kamerlid Rouvoet diende een amendement in waarin de verwijzing naar de commissie IVD in artikel 8, vierde lid, wordt vervangen door een verwijzing naar «daartoe door de onderscheiden kamers der Staten-Generaal aangewezen commissies»2. De Kamerleden Van Oven en Scheltema-de Nie dienden op dit amendement een subamendement in waarin niet langer sprake is van daartoe aangewezen commissies, maar uitsluitend van «een of beide kamers der Staten-Generaal»3. In de toelichting bij dit subamendement werd verwezen naar het feit dat kamers te allen tijde zelf bevoegd blijven al dan niet commissies in te stellen. Op 3 juli 2001 werden zowel het subamendement als het amendement aangenomen, zodat thans in artikel 8, vierde lid de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, niet wordt verwezen naar de commissie IVD maar naar een of beide kamers der Staten-Generaal. Op andere plaatsen in deze wet wordt evenwel nog verwezen naar de commissie, bedoeld in artikel 8, vierde lid, – terwijl er in dat artikellid dus geen commissie meer voorkomt – of naar de commissie, bedoeld in artikel 22 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, hetgeen in strijd is met de strekking van het aangenomen amendement. Teneinde overeenkomstig de strekking van het aangenomen amendement en subamendement alle verwijzingen naar de commissie, bedoeld in artikel 22 van het Reglement van Orde, of naar de commissie, bedoeld in artikel 8, vierde lid, te vervangen door de verwijzing naar een of beide kamers der Staten-Generaal is bijgaand wetsvoorstel, aanvankelijk bij wijze van novelle, in procedure gebracht. Nu inmiddels WIV 2002 in werking is getreden, wordt het voorstel niet langer als novelle maar als gewoon wijzigingswetsvoorstel behandeld.

Voor de goede orde wordt hierbij aangetekend dat de regering na de inwerkingtreding van de WIV 2002 de gang van zaken voortzet, waarbij vertrouwelijke informatie gevraagd en ongevraagd wordt verstrekt aan de commissie IVD.

Voorts is in dit wetsvoorstel van de gelegenheid gebruik gemaakt om de regeling voor het verstrekken door de betrokken minister van zowel de toezichtsrapporten van de commissie van toezicht als de aanbevelingen van de Nationale ombudsman aan de beide kamers der Staten-Generaal geheel in overeenstemming te brengen met de regeling die op grond van artikel 8, derde en vierde lid, geldt voor het verstrekken van de jaarverslagen van de diensten aan de beide kamers. Voor wat betreft de toezichtsrapporten is dit gebeurd in artikel I, onder F, onderdeel 3, door de nieuwe formulering van artikel 79, vijfde lid, die is ontleend aan formulering van artikel 8, derde en vierde lid. Daarbij wordt de door de huidige formulering van artikel 79, vijfde lid, tweede volzin, voorgeschreven imperatieve toezending door de betrokken minister van het vertrouwelijk deel van het toezichtsrapport aan de kamers gewijzigd in een facultatieve toezending. Evenals dat het geval is bij artikel 8, vierde lid, zoals onderkend tijdens de parlementaire behandeling,1 wordt door de facultatieve formulering van deze bepaling voorkomen dat de situatie zou ontstaan dat een minister op grond van artikel 79 verplicht is bepaalde informatie te verstrekken, terwijl hij op grond van artikel 68 Grondwet zich zou kunnen verschonen van de plicht deze informatie te verstrekken met het beroep op het belang van de staat. Om dezelfde reden en op dezelfde wijze is ook de formulering aangepast in artikel 84, vierde lid, waar het gaat om de toezending aan de kamers van oordeel en aanbevelingen van de Nationale ombudsman en de daaraan door de minister te verbinden gevolgen. Als criterium voor de vertrouwelijke toezending wordt daarbij verwezen naar artikel 8, derde lid, waarin de gegevens die niet openbaar mogen worden staan opgesomd. In de huidige wettekst geldt als criterium het feit dat gegevens niet aan de klager zijn meegedeeld, hetgeen materieel overigens op hetzelfde neerkomt. Tevens worden enige onduidelijkheden uit de tekst gehaald (artikel I, onder G).

Enkele redactioneel-technische onvolkomenheden in de tekst van de WIV 2002 worden hersteld (artikel I, onder B, C, D, en F, onderdeel 2,). De in artikel II opgenomen wijziging heeft betrekking op de Wet veiligheidsonderzoeken (WVO). Op grond van artikel 95 WIV 2002 is de WVO gewijzigd, waarbij o.a. de zinsnede «de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat» overeenkomstig de formulering in de WIV 2002 telkens vervangen wordt door: de nationale veiligheid. Deze vervanging dient ook in artikel 1 WVO te worden aangebracht.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Kamerstukken II, 1997/98, 25 877, nrs. 1–2.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2000/01, 25 877, nr. 58.

XNoot
3

Kamerstukken II, 2000/01, 25 877, nr. 70.

XNoot
1

Kamerstukken II, 25 877, nr.14, blz. 13.

Naar boven