nr. 50
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 maart 2010
Op 19 november 2009 ontving mijn ambtvoorgangster een brief van de
minister van Verkeer en Waterstaat over de sociale veiligheid in het openbaar
vervoer, meer in het bijzonder het stads- en streekvervoer.
De minister van Verkeer en Waterstaat attendeerde mijn ambtvoorgangster
in zijn brief op het pleidooi van het Tweede Kamerlid Aptroot (VVD) tijdens
het AO spoor voor maatregelen op het gebied van de sociale veiligheid in het
openbaar vervoer.
Kern van zijn betoog was dat de huidige buitengewone opsporingsambtenaren
(BOA’s) efficiënter zouden moeten worden ingezet. Als voorbeeld
noemde de heer Aptroot dat BOA’s van de Nederlandse Spoorwegen zouden
moeten kunnen optreden als zij bijvoorbeeld in een bus, tram of metro zitten
of op het stationsplein lopen, zodat op die manier ook de stads- en streekvervoerders
zouden kunnen worden geholpen. Zijn betoog mondde uiteindelijk uit in de wens
om te komen tot de oprichting van een OV-politie. Tevens is mijn ambtvoorgangster
verzocht als regievoerder voor de uitvoering van de maatregelen van de Taskforce
Veiliger Openbaar Vervoer en verantwoordelijk minister voor de politie de
eerste bevindingen op deze punten te melden aan de Tweede Kamer.
Met deze brief informeer ik u over de al in gang gezette maatregelen en
beleidsvoornemens om de BOA’s efficiënter in te zetten om zodoende
de veiligheid in openbaar vervoer te verhogen. De al in gang gezette en nog
te nemen maatregelen beogen een daling van het aantal incidenten in het openbaar
vervoer.
Het idee van het Tweede Kamerlid Aptroot (VVD) om een OV-politie te vormen
zal ik voor advies voorleggen aan de Taskforce Veiliger Openbaar Vervoer.
De Taskforce Veiliger Openbaar Vervoer kan dan bezien worden welke mogelijkheden
er zijn om via de beoogde pilots in het stads- en streekvervoer te komen tot
verbeterde samenwerking tussen de BOA’s van de vervoerders
en een voorstel uitwerken dat de bevoegdheden van de BOA’s vergroot.
Bijvoorbeeld een pool van BOA’s die bij verschillende vervoerders kunnen
worden ingezet.
Op basis van de evaluatie van de resultaten van de bovengenoemde pilots
in het stads- en streekvervoer door de Taskforce Veiliger Openbaar Vervoer
wil ik na het bestuderen van de uitgebrachte adviezen bezien welke wijzigingen
in de organisatie van de BOA’s en/of de politie noodzakelijk is voor
het bereiken van veiliger openbaar vervoer. Voordat aanpassingen overwogen
worden wil ik eerst de ervaringen van de Taskforce Veiliger Openbaar Vervoer
met het vergroten van de bevoegdheden van de BOA afwachten. Tegelijkertijd
kan dan onderzocht worden welke concrete mogelijkheden er zijn om de Nederlandse
Spoorwegen te betrekken bij een verbeterd toezicht in het stads- en streekvervoer.
Door verbeterde samenwerking tussen de toezichthouders in het openbaar vervoer
kan de sociale veiligheid in het stads- en streekvervoer meer op orde worden
gebracht.
Daarnaast wil ik u wijzen op de aanstaande wijziging van het BOA-stelsel
waarbij «openbaar vervoer» één van de zes domeinen
wordt. Ook krijgen de BOA’s op verzoek uitbreiding van hun opsporingsbevoegdheid
voor de voor de artikelen 177, 179, 180, 181, 182, 184, 185, 266/267, 284,
285, 300 juncto artikel 304 onder ten tweede, 435, onder ten vierde, en 447e,
de zogenoemde geweldsmisdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. In de praktijk
betekent dit dat BOA’s effectief kunnen optreden als zij worden geconfronteerd
met agressie en geweld tijdens de uitoefening van hun publieke taak. Dit geeft
hun de mogelijkheid om een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen op te
maken van het hun overkomen g eweld op grond waarvan verdachten van dit geweld
kunnen worden vervolgd. Het stelsel treedt 1 april 2010 in werking.
Ik zal de Kamer begin 2011 over de resultaten van de pilots in het stads-
en streekvervoer informeren.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
E. M. H. Hirsch Ballin