28 639
Wijziging van de Mediawet (het vervallen van de verspreidingsbeperking voor de programma's van lokale en regionale omroepinstellingen, wijziging van de doorgifteplicht via omroepnetwerken van de programma's van lokale omroepinstellingen, alsmede wijziging van bepalingen inzake programmaraden)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 28 november 2002

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslagingen over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Mediawet. Dit wetsvoorstel voorziet in het vervallen van de verspreidingsbeperking voor de programma's van lokale en regionale omroepinstellingen en een bepaling inzake de doorgifteplicht via de kabel van de programma's van de lokale omroepinstellingen en is er tevens op gericht het functioneren van programmaraden te verbeteren.

De leden van de VVD fractie hebben met waardering kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog wel een aantal vragen ten aanzien van de in dit wetsvoorstel gedane voorstellen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijzigingen en hebben enkele opmerkingen bij het wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben meerdere malen aangegeven het jammer te vinden dat de voortgang van het «kabeldossier» nogal te wensen overlaat, maar in het kader van beter laat dan nooit zijn deze leden verheugd te vernemen dat met dit wetsvoorstel de verspreidingsbeperking komt te vervallen en dat de zgn. «must carry»-regeling voor lokale omroepen wordt gewijzigd. De leden van de D66-fractie zijn altijd een groot voorstander geweest van meer concurrentie op en tussen de verschillende infrastructuren.

2. Vervallen van de verspreidingsbeperking voor programma's van lokale en regionale omroepen

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat door deze wijziging van de Mediawet het in de toekomst mogelijk wordt dat lokale en regionale omroepinstellingen ook via bijvoorbeeld de satelliet worden verspreid. Kan de regering deze leden verduidelijken wat de gevolgen kunnen zijn voor de genoemde omroepinstellingen? Ook zijn de leden benieuwd naar de visie van de regering ten aanzien van de mogelijke distributie-infrastructuren. De leden van de CDA-fractie gaan er vanuit dat ook verspreiding van de signalen via de ether en de kabel een optie blijft voor de bedoelde omroepinstellingen. Kan deze leden worden verduidelijkt of de omroepinstellingen verplicht zijn gebruik te maken van één of meerdere vormen van distributie of dat zij volledig worden vrijgelaten in hun keuze? Voorts zijn de leden van mening dat het in de toekomst ook mogelijk zal zijn via de gedigitaliseerde ether signalen te ontvangen. Deelt de regering deze zienswijze?

Het kunnen kiezen uit verschillende distributiemogelijkheden brengt de leden van de CDA-fractie op de vraag of er wellicht ook nadere voorwaarden moeten worden gesteld. Is zulks niet het geval, dan verzoeken de leden van deze fractie de regering in te gaan op de vraag welke kosten zijn gemoeid met verspreiding van signalen via de satelliet. Tevens vragen deze leden of de kosten voor de satellietdistrubutie door de rijksoverheid moeten worden gedragen. Indien de regering dit niet vanzelfsprekend vindt, zien de leden van de CDA-fractie graag een toelichting op dit standpunt tegemoet.

De leden van de VVD-fractie merken op dat met het vervallen van de verspreidingsbeperking inderdaad concurrentie mogelijk wordt op infrastructuur, omdat ook satellietverspreiding mogelijk wordt en bovendien nieuwe media, zoals het internet, meer gebruikt kunnen worden. Als verspreiding via andere infrastructuren mogelijk c.q. wenselijk is, is natuurlijk wel de vraag wie dit moet financieren. Tot nu toe was het gebruikelijk dat de rijksoverheid daarvoor zorgt, zie bijvoorbeeld de aparte vergoeding in de normfinanciering voor etherverspreiding. Wil de regering haar opinie geven wie bijvoorbeeld voor satellietverspreiding verantwoordelijk dient te zijn? Is het rijksoverheidsbeleid om concurrentie op infrastructuur te bevorderen of ziet de regering hier ook een taak voor de regionale overheden?

Het lijkt wenselijk om hier op korte termijn duidelijkheid over te hebben, al was het maar dat per 1 januari 2004 de overheveling van alle middelen voor publieke regionale radio en tv naar de provincie plaatsvindt.

De leden van de PvdA-fractie zijn het met de regering eens, dat het belangrijk is dat de lokale en regionale omroepen tevens kunnen uitzenden via satelliet. Ook zijn zij van mening, dat de strikte afbakening van het verzorgingsgebied leidt tot rigiditeit. Deze leden vragen of het in de praktijk echt zo is, dat de geboden vrijheid niet kan worden misbruikt, doordat voor 50% van de zendtijd er inhoudelijke eisen worden gesteld. Immers de overige 50% is vrij. Zij nodigen de regering uit hierover meer duidelijkheid te verschaffen. Reclame-inkomsten bijvoorbeeld zijn voor alle omroepen belangrijk.

Tevens willen deze leden weten hoe uiteindelijk de overgang wordt georganiseerd van het analoge gebruik van de kabel naar het digitale gebruik. Immers de schaarste op de kabel wordt veroorzaakt door het analoge gebruik. Doorgifteverplichtingen kunnen bij digitaal gebruik anders worden bezien.

Het opheffen van de gebiedsbegrenzing is naar de mening van de leden van de PvdA-fractie een goede zaak. Het is echter de vraag of dit in de praktijk wel kan functioneren, gezien de kosten die hiermee zijn gemoeid. Wanneer bijvoorbeeld via de satelliet in het gehele land de provinciale omroepen zijn te ontvangen (goed voor Kamerleden) dan zijn hiermee kosten gemoeid, die niet zomaar zijn te realiseren. Is de regering bereid om via een matchingsysteem de noodzakelijke kosten voor een dergelijke ontwikkeling te dekken, zo vragen deze leden. De geschatte kosten zijn € 3 mln.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de verspreidingsbeperking komt te vervallen. Met de regering zijn deze leden voorstander van het bevorderen van de concurrentie tussen de verschillende infrastructuren. In dat kader is het van belang om zoveel mogelijk belemmeringen daartoe weg te nemen. Deze leden vragen waarom niet een stapje verder is gezet om satellietontvangst niet alleen breder mogelijk te maken, maar ook te stimuleren. Zo vinden deze leden het een gemiste kans dat het voorstel om het verplicht opnemen in het Bouwbesluit van een standaardsatellietaansluiting – naast handhaving verplichting standaardaansluiting voor kabel en telefoon – destijds niet is overgenomen. Deze leden vragen daarnaast of met dit wetsvoorstel daadwerkelijk regionale omroepen in staat worden gesteld om hun programma per satelliet te verspreiden. Zij achten het wenselijk dat satellietverspreiding voor de regionale omroep moet worden gefaciliteerd en vragen de regering om een reactie op dit punt. De leden van de D66-fractie wijzen erop dat vijf regionale tv-stations niet via de ether uitzenden en dus in onbekabelde gebieden in het geheel niet ontvangen kunnen worden. Satellietverspreiding zou voor deze stations een uitkomst kunnen zijn. Deze leden vragen de regering hierover een standpunt in te nemen.

De leden van de D66-fractie merken tevens op dat bij de behandeling van de Concessiewet de Kamer heeft aangegeven bezorgd te zijn over de beperking van de omvang van de «must-carry»-verplichting lokale omroepen. Dit wetsvoorstel beoogt hieraan tegemoet te komen.

Kan nader worden ingegaan op de «praktische onuitvoerbaarheid» met betrekking tot uitbreiding van het voorkeursrecht op frequentieruimte?

Voorts vragen de leden van de D66-fractie het kabinet om een visie omtrent de «ophaalplicht». Nu is het nog zo dat lokale omroepen hun programma's, als ze niet in de ether uitgezonden worden, met dure vaste verbindingen naar kopstations aan moeten bieden, terwijl aanbieders van omroepnetwerken de programma's van bijvoorbeeld de Belgische publieke omroepen, die ook binnen het «must carry»-pakket vallen, zelf ophalen: de Belgische omroep krijgt daarvoor geen rekening.

In de artikelen 66 en 67 wordt de mogelijkheid geschrapt om behalve voor frequenties ook voor kabel zendtijd toe te wijzen. Kan nader worden ingegaan wat de gevolgen hiervan kunnen zijn voor de publieke lokale televisie?

3. Wijziging van de doorgifteplicht via omroepnetwerken van de programma's van lokale omroepinstellingen

De leden van de VVD-fractie vragen om een meer principiële uitleg over artikel 31 van de universele dienstenrichtlijn rond de doorgifteplicht. Heeft de wijziging van deze richtlijn consequenties voor de Mediawet en dan met name wat betreft het onderwerp doorgifteplicht? Deze leden zijn niet zonder meer van mening dat onze wet ongewijzigd kan blijven en daarmee nog voldoende «Europa-vast» zal zijn. Is de regering van mening dat de doorgifteverplichtingen in de mediawet zodanig transparant zijn dat volstrekt helder is voor welke omroepen dat geldt? En denkt de regering dat de doelstellingen van algemeen belang zodanig geformuleerd zijn dat de doorgifteverplichting werkelijk hieraan evenredig is, met andere woorden zijn onze doorgifteverplichtingen niet méér dan wat strikt noodzakelijk is om de doelstellingen van algemeen belang te realiseren, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Is het nog wel haalbaar om circa de helft van de capaciteit van de kabelnetwerken gereserveerd te houden voor doorgifteverplichtingen? Is het niet veel meer voor de hand liggend de doorgifteverplichting te beperken tot de publieke omroep, dan wel de publieke omroep plus de op Nederland gerichte commerciële omroep?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de wijziging van de doorgifteplicht stevige bezwaren ondervindt van de Raad van State. De voorgestelde wijzigingen passen niet in het systeem van de Concessiewet. De regering slaagt er niet goed in om de bezwaren te weerleggen, zo menen deze leden. Het gaat hier om het onderscheid tussen hoofd- en neventaken, gekoppeld aan een doorgifteplicht. Tevens slaagt de regering er niet goed in om aan te tonen, dat het hier vooral gaat om de vier grote steden. Wie garandeert ons naar de toekomst toe dat in andere steden er geen behoefte bestaat aan activiteiten op open kanalen?

De leden van de PvdA-fractie nodigen de regering uit om aan te geven hoe de wetjuridische problemen die de Raad van State heeft, zijn te ondervangen.

Voorts nodigen de leden van de fractie van de PvdA de regering uit om uit te leggen in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel strookt met de EU-regelgeving. Immers, uiterlijk op 24 juli 2003 moeten alle lidstaten de richtlijnen voor elektronische communicatienetwerken en -diensten hebben omgezet in nationale wetgeving. Kan de doorgifteplicht dan worden gehandhaafd, ergo worden uitgebreid? Het lijkt deze leden daarom verstandig om veel scherper dan nu gebeurt de doelstelling van het algemeen belang vast te leggen. Klopt het overigens dat de regering in het OPT heeft verkondigd, dat men niet van plan is om de Mediawet aan te passen aan de Europese criteria? Zo ja, wat voor gevolgen kan dit dan hebben, zo vragen deze leden.

Ook de leden van de D66-fractie vragen in hoeverre dit wetsvoorstel in de pas loopt met Europese regelgeving. Hoe verhoudt bijvoorbeeld artikel 31 van de Universele Dienstenrichtlijn zich tot dit wetsvoorstel. Zowel VESTRA als de VECAI wijzen op deze richtlijn waarin wordt bepaald dat lidstaten t.a.v. nader bepaalde radio- en televisieomroepnetten doorgifteverplichtingen kunnen opleggen. Deze doorgifteverplichtingen zijn dan wel aan regels gebonden; zo kunnen ze slechts worden opgelegd indien ze noodzakelijk zijn om duidelijk omschreven en transparente doelstellingen van algemeen belang. Deze leden vragen de regering hierop nader in te gaan.

4. Bepalingen ter verbetering van het functioneren van programmaraden

Of regionale en lokale omroepinstellingen inderdaad buiten de eigen provincie en gemeente via de kabel te ontvangen zijn, hangt af van de kabelbeheerder. Is de regering van mening dat de invloed van de programmaraad op het programma-aanbod via de kabel voldoende is of overweegt de regering op korte termijn met nadere wetgeving te komen teneinde de positie van programmaraden te versterken, zo willen de leden van de CDA-fractie weten.

De leden van de fractie van de VVD steunen vooralsnog de voorstellen ter versterking van de programmaraden, waarbij wordt opgemerkt dat zij de programmaraden slechts zo lang van belang achten als het moment bereikt is waarop werkelijke concurrentie op infrastructuur een feit zal zijn, bijvoorbeeld via Digitenne en satellietverspreiding.

Wanneer de regionale en lokale omroepen worden gebruikt voor informatie tijdens rampenbestrijding, dan speelt ook hier dat de kosten hiervoor onvoldoende worden vergoed. Is de regering met de leden van de fractie van de PvdA van mening dat het principe van de kostendekking in de wet moet worden opgenomen?

Ligt het niet voor de hand om via deze wetswijziging ook de rol te regelen die de lokale en vooral ook regionale omroepen kunnen spelen bij de introductie van de nieuwe media?

Tot slot zijn de leden van de PvdA-fractie van mening, dat een kan-bepaling voor het vragen van advies door de aanbieder van een omroepnetwerk over overige programma's, boven op de wettelijk verplichte, in de praktijk een dode letter zal blijken te zijn. Geen netwerkaanbieder gaat zijn eigen complexiteiten organiseren. Deze leden stellen voor om in artikel 82K te regelen dat het initiatief komt te liggen bij de programmaraden en niet bij de omroepnetwerkaanbieder.

De leden van de D66-fractie zien graag dat in deze overgangsfase naar meer en betere marktwerking, individuele keuzevrijheid zo snel mogelijk tot stand kan worden gebracht. Zolang dit nog niet het geval is en er nog geen sprake is van daadwerkelijke keuzevrijheid voor de consument, zien deze leden programmaraden als een instrument voor burgers om nog enige mate van invloed te kunnen uitoefenen op de samenstelling van het programma-aanbod op de televisie via de kabel. Belangrijke voorwaarden voor deze leden zijn dat programmaraden onafhankelijk zijn, ook in de financiering, en dat de samenstelling van deze raden representatief is. Dit wetsvoorstel strekt daartoe. Deze leden kunnen zich vinden in de wijzigingsvoorstellen.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

De griffier van de commissie,

De Kler


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), voorzitterNetelenbos (PvdA), Monique de Vries (VVD), Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Van Ruiten (LPF), Hoogendijk (LPF), Bonke (LPF), ondervoorzitter Vergeer-Mudde (SP), Jense (LN), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Azough (GroenLinks), Eski (CDA) en Vacature (PvdA).

Plv. Leden: Slob (ChristenUnie), Ferrier (CDA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Dittrich (D66), De Grave (VVD), Van Aartsen (VVD), Adelmund (PvdA), Luchtenveld (VVD), Hessels (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Vacature (GroenLinks), Van Oerle-van der Horst (CDA), Wiersma (LPF), Zeroual (LPF), Eerdmans (LPF), Van Bommel (SP), Teeven (LN), Eberhard (Groep De Jong), Dijksma (PvdA), Van Fessem (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Sterk (CDA), Halsema (GroenLinks), Van Bochove (CDA) en Bos (PvdA).

Naar boven