28 639
Wijziging van de Mediawet (het vervallen van de verspreidingsbeperking voor de programma's van lokale en regionale omroepinstellingen, wijziging van de doorgifteplicht via omroepnetwerken van de programma's van lokale omroepinstellingen, alsmede wijziging van bepalingen inzake programmaraden)

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 10 september 2003

Tijdens het wetgevingsoverleg van 8 september 2003 over het voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet (het vervallen van de verspreidingsbeperking voor de programma's van lokale en regionale omroepinstellingen, wijziging van de doorgifteplicht via omroepnetwerken van de programma's van lokale omroepinstellingen, alsmede wijziging van bepalingen inzake programmaraden)1 heb ik toegezegd om schriftelijk te zullen reageren op vragen van de heer De Grave (VVD), de heer Atsma (CDA), de heer Leerdam (PvdA) en mevrouw Kraneveldt (LPF). Hieronder wordt op de vragen van deze leden ingegaan.

1. De heer De Grave vroeg hoe een eventuele uitbreiding van bevoegdheden van programmaraden overeenkomstig het amendement van mevrouw Vergeer (SP) (in casu het zwaarwegend adviseren over 18 in plaats van 15 televisieprogramma's) zich verhoudt tot artikel 31 van de Universeledienstrichtlijn.

In het onderhavige wetsvoorstel is de adviesbevoegdheid van programmaraden ongewijzigd gelaten, omdat de huidige regeling voorziet in een redelijke balans tussen de vrijheid van de kabelexploitanten enerzijds en de bevoegdheden van de programmaraden anderzijds. Overigens kan ik niet ontkennen dat de invloed van programmaraden op het aanbod van televisieprogramma's relatief beperkt is. De door mevrouw Vergeer voorgestelde uitbreiding lijkt niet strijdig met artikel 31 van de Universeledienstrichtlijn. Dit artikel staat de lidstaten toe aan kabelexploitanten redelijke doorgifteverplichtingen op te leggen. Er moet dan wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel is uitgebreid aangegeven om welke voorwaarden het gaat en waarom de thans in de Mediawet geregelde doorgifteplicht daaraan voldoet2. Daarbij is tevens gewezen op de wijzigingen van de Mediawet die zijn voorzien in het voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet en enkele andere wetten in verband met de implementatie van een nieuw Europees geharmoniseerd regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten en de nieuwe dienstenrichtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen1. De in de nota naar aanleiding van het verslag vermelde argumentatie die geldt voor 15 televisieprogramma's, geldt ook indien het gaat om 18 televisieprogramma's. De centrale vraag in dit verband is wat als een redelijke doorgifteverplichting moet worden beschouwd. Duidelijk is dat de doorgifteverplichting en de adviesbevoegdheid van de programmaraden niet ongelimiteerd kunnen worden uitgebreid. Waar de grens ligt is niet exact aan te geven. Het gaat om een evenwicht tussen de vrijheid van de kabelexploitant aan de ene kant en een garantie voor een voldoende gevarieerd informatie-aanbod voor de consument aan de andere kant. Dat aanbod moet tegen een betaalbare prijs worden aangeboden en zijn toegesneden op de voorkeuren van verschillende bevolkingsgroepen. Zoals gezegd is de invloed van de programmaraden op het aanbod van televisieprogramma's thans relatief beperkt. Een geringe uitbreiding van de adviesbevoegdheid lijkt dan ook niet strijdig met de richtlijn.

2. Voorts merkte de heer De Grave op dat een verdere uitbreiding van verplichtingen voor kabelexploitanten naar zijn verwachting betekent dat de tarieven voor een kabelaansluiting omhoog moeten. Indien het aannemen van het door mevrouw Vergeer ingediende amendement zal leiden tot een kostenstijging voor de consument, wil hij dit bij stemming wel meewegen. De heer De Grave vroeg daarom om een reactie op dit punt.

Blijkens informatie van de VECAI is er in ieder geval één kabelexploitant in Nederland (Casema) die een filter heeft geplaatst na 17 televisieprogramma's. Indien de doorgifteplicht en de adviesbevoegdheid van de programmaraden wordt uitgebreid van 15 naar 18 televisieprogramma's, betekent dit volgens de VECAI dat er door Casema eenmalig zeer hoge kosten moeten worden gemaakt van circa € 10 miljoen om het kabelnet in overeenstemming met de nieuwe wettelijke regels te brengen. Het is niet bekend of deze situatie zich ook bij andere kabelexploitanten in Nederland voordoet.

3. Tevens vroeg de heer De Grave of artikel 31 van de Universeledienstrichtlijn, zoals de VECAI beweert, inderdaad voorschrijft dat de doelstellingen van algemeen belang achter het opleggen van redelijke doorgifteverplichtingen aan kabelexploitanten in de wet zelf moeten worden opgenomen.

In het desbetreffende artikel van de richtlijn staat het volgende: «Dergelijke verplichtingen worden alleen opgelegd indien zij noodzakelijk zijn om duidelijk omschreven doelstellingen van algemeen belang te verwezenlijken ..........». Daaruit kan naar mijn oordeel niet worden afgeleid dat de richtlijn voorschrijft dat deze doelstellingen in de wet zelf moeten worden opgenomen. Op de lidstaten rust de verplichting de door de richtlijn gewenste resultaten in de nationale rechtsorde te verwezenlijken. Het is aan de lidstaten om bij de implementatie van een richtlijn vorm en middelen te kiezen. In casu heeft Nederland er voor gekozen dat deze doelstellingen worden omschreven in de toelichtende stukken bij de desbetreffende wijziging van de Mediawet (zoals de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag).

4. De heer Atsma heb ik nog een reactie toegezegd op zijn suggestie om de programmaraden een bindend advies te laten uitbrengen over het wettelijk minimumpakket van 15 televisieprogramma's.

Ik ga ervan uit dat de heer Atsma met een bindend advies doelt op een advies waar de kabelexploitant niet van kan afwijken. In de huidige situatie gaat het om een zwaarwegend en zeker niet om een vrijblijvend advies. Dit advies wordt in de praktijk in het merendeel van de gevallen gevolgd. Toch zijn er gevallen die het voor de kabelexploitant noodzakelijk maken om van dit advies af te wijken. Blijkens de wetsgeschiedenis1 gaat het daarbij om het volgende: «Zwaarwegende redenen kunnen gelegen zijn in het in gevaar brengen van de financieel-economische exploitatiemogelijkheden van het kabelnet. Ook kan het zijn dat de auteursrechtelijke aspecten niet kunnen worden geregeld, of dat door de programmaraad te veel dure programma's worden geadviseerd en daardoor het abonnement voor aangeslotenen fors dient te stijgen. Ten slotte kan de kabelexploitant ook afwijken van het advies indien dat in strijd met het recht zou komen, bijvoorbeeld indien het een illegaal programma betreft waarvoor geen binnen- of buitenlandse toestemming is gegeven of een van de verplicht door te geven programma's niet in het advies is opgenomen, dan wel de programmaraad een onvoldoende divers programmapakket adviseert, hetgeen in strijd is met de wettelijke taakopdracht van de programmaraad.» Indien deze afwijkingsmogelijkheden niet langer zouden bestaan, zou dat de kabelexploitant in een moeilijke financiële en/of juridische positie kunnen brengen. Het zou ook kunnen leiden tot een kostenstijging voor de consument.

5. Aan de heer Atsma heb ik verder nog toegezegd navraag te zullen doen over de toegankelijkheid van een erotisch kanaal in het pakket dat Digitenne aanbiedt.

Digitenne biedt in een pakket van 25 programma's een zogenoemd 18+ programma (erotisch kanaal) aan. Men ontvangt het erotisch kanaal niet automatisch. Zoals ik reeds tijdens het wetgevingsoverleg opmerkte, moeten abonnees van Digitenne daarvoor zelf actie ondernemen en een ondertekende kaart dat men van dit aanbod gebruik wil maken aan Digitenne terugsturen. Verder kunnen abonnees thuis via een pincode dit kanaal afschermen voor andere gezinsleden.

6. De heer Leerdam vroeg aandacht voor het toegankelijk maken van omroepprogramma's voor minderheidsgroeperingen, met name in de grotere steden. Ook vroeg hij naar de stand van zaken van het «educatienet» of «integratienet» waar het vorig kabinet mee van start is gegaan.

Wat dat laatste betreft: de heer Leerdam refereert waarschijnlijk aan ETV, het project om te komen tot een educatief televisiekanaal in de vier grote steden, dat speciaal gericht is op achterstandsgroepen. Omdat het hier gaat om onderwijs/training en toeleiding richting arbeidsmarkt valt ETV onder de verantwoordelijkheid van Staatssecretaris Nijs. Over de voortgang van dit project is met de Kamer gesproken op 25 juni 2003 tijdens de behandeling van het voorstel van wet tot wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2003 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (28 933)2.

Wat het toegankelijk maken van omroepprogramma's voor minderheden betreft, wil ik graag wijzen op twee tamelijk recente ontwikkelingen: FunX radio en MTNL. Bij de herplanning van de radiofrequenties («zero-base») is extra frequentieruimte gereserveerd voor multiculturele radio in de vier grote steden. Eind 2002 is OCenW met de vier grote steden tot overeenstemming gekomen om een initiatief van de gezamenlijke lokale zendgemachtigden voor een lokale Nederlandstalige multiculturele jongerenzender voor vier jaar te gaan ondersteunen. De uitrol van deze zender die werkt met een format van plaatselijke informatie en onderscheidende muziek, is in ieder van de vier grote steden onder de naam FunX in juli 2003 voltooid. De in 2001 opgerichte productiemaatschappij MTNL (Multiculturele Televisie Nederland, Amsterdam) produceert voor de vier grote doelgroepen in de Randstad (Surinamers, Antillianen, Marokkanen en Turken) wekelijks per groep drie kwartier tweetalig actueel nieuws en informatie waarvan een kwartier bestaat uit lokaal geproduceerd nieuws. De programma's van de nieuwe organisatie zijn gemiddeld per week 24 uur op de Amsterdamse televisie te zien en 8 uur op de Rotterdamse.

7. Verder vroeg de heer Leerdam naar de representativiteit van programmaraden met het oog op minderheden.

Blijkens informatie van Kabelraden.nl bestaan de programmaraden van de vier grote steden gemiddeld voor ruim een kwart uit allochtonen. In deze steden is de afgelopen jaren bij de selectie van leden van de programmaraad actief aandacht besteed aan vertegenwoordiging uit diverse groepen in de samenleving. Daarbij zijn onder meer allochtone organisaties ingeschakeld. Verder heeft Kabelraden.nl contact met Miramedia. Miramedia kan gemeenten adviseren over het benaderen van minderheden bij het samenstellen van programmaraden.

8. Mevrouw Kraneveldt vroeg naar de bedoeling van het voorgestelde artikel 82k, vijfde lid, van de Mediawet.

Deze bepaling beoogt de bedoeling van de wetgever te verduidelijken. Het is steeds de bedoeling van de wetgever geweest dat een programma-aanbieder zich niet alleen met een verzoek tot bestuursrechtelijke handhaving tot het Commissariaat voor de Media kan wenden indien een kabelexploitant afwijkt van het advies van een programmaraad, maar ook indien de programma-aanbieder in zijn belangen wordt getroffen doordat overeenkomstig het advies van de programmaraad zijn programma niet in het wettelijk minimumpakket wordt opgenomen. Deze bepaling sluit ook aan bij de bestaande handhavingspraktijk van het Commissariaat voor de Media.

9. Mevrouw Kraneveldt wilde verder weten hoe het gaat met het samengaan van programmaraden, bijvoorbeeld als gevolg van gemeentelijke herindeling of samenvoeging van kabelnetwerken.

Zowel bij de VNG als bij Kabelraden.nl zijn geen problemen op dit terrein bekend. Wanneer gemeenten als gevolg van een herindeling samengaan, krijgen zij twee jaar de gelegenheid om ook de diverse instanties samen te voegen; dat geldt dus ook voor de programmaraden.

Ik vertrouw er op u met bovenstaande antwoorden voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. C. van der Laan


XNoot
1

Kamerstukken II 2002/03, 28 639, nrs. 1–7.

XNoot
2

Kamerstukken II 2002/03, 28 639, nr. 5, blz. 7–9.

XNoot
1

Kamerstukken II 2002/03, 28 851, nrs. 1–2 e.v.

XNoot
1

Kamerstukken I 1996/97, 24 808, nr. 227b, blz. 5.

XNoot
2

Handelingen II 2002/03, nr. 82, blz. 4741– 4743.

Naar boven