28 636
Wijziging van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 ter implementatie van de vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering

nr. 198b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 16 juni 2003

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van de door de leden van de CDA-fractie gestelde vragen in het voorlopig verslag van de Vaste Commissie voor Justitie.

Allereerst vragen deze leden of op beslissingen van het Schadevergoedingsorgaan de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is en een benadeelde zich bij verschil van mening tot de bestuursrechter moet wenden. Of vervult het Schadevergoedingsorgaan een in de wet aangewezen rol in de civielrechtelijke afwikkeling van schadeclaims en dient een benadeelde zich derhalve in procedures tegen dat orgaan over de toepassing van deze wet te wenden tot de civiele rechter?

In het geval een benadeelde het niet eens is met een beslissing van het Schadevergoedingsorgaan, welke taak wij voornemens zijn aan het Waarborgfonds Motorverkeer op te dragen, dient hij zich te wenden tot de civiele rechter. Een beslissing van het Waarborgfonds Motorverkeer wordt namelijk beschouwd als een privaatrechtelijke rechtshandeling en niet als beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Verwezen zij naar de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 14 april 1980 (AB 1981/57).

Deze leden vragen daarnaast of tot de benadeelden als bedoeld in artikel 27j ook behoort de werkgever van een slachtoffer van een verkeersongeval.

Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord. Ingevolge artikel 107a, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek heeft de werkgever, die verplicht is tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid van een gekwetste het loon door te betalen, indien de ongeschiktheid tot werken van de gekwetste het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, jegens deze ander recht op schadevergoeding voor het door hem betaalde loon. Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat met de zinsnede «andere instanties die door vergoeding van de schade in de rechten van deze personen zijn getreden» in artikel 27 j, onderdeel b, uitvoering is gegeven aan overweging nr. 27 van de richtlijn, waarin onder andere is gesteld dat rechtspersonen die bij wet gesubrogeerd zijn in de rechten van de benadeelde ten aanzien van de aansprakelijke voor het ongeval, geen vorderingsrecht tegen het schadevergoedingsorgaan dienen te hebben. De werkgever heeft ingevolge artikel 107a, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek echter een zelfstandig recht op schadevergoeding.

Vervolgens vragen deze leden naar de werking van de verjaringsregeling in artikel 27o en meer in het bijzonder de situatie wanneer het gaat om het geldend maken van aanspraken, terwijl het Schadevergoedingsorgaan er nog niet is. Zij menen dat dat met name een probleem is, indien naar buitenlands recht aanspraken op schadevergoeding binnen zeer korte tijd moeten zijn aangemeld bij een schadeverzekeraar op straffe van verval of op straffe van verzwaring van de bewijslast.

Artikel 27o, eerste lid, somt limitatief op in welke vier gevallen een benadeelde zich tot het Schadevergoedingsorgaan kan wenden. In de gevallen genoemd onder a en c wordt, in navolging van de richtlijn, aangegeven binnen welke termijn dat dient te gebeuren. In de gevallen genoemd onder b en d wordt, eveneens in navolging van de richtlijn, geen termijn genoemd. Het tweede lid, onderdeel a, van artikel 27o geeft nog wel een specificatie van het eerste lid, onderdeel b. Een benadeelde kan zich niet tot het Schadevergoedingsorgaan wenden, indien hij zich al rechtstreeks tot de verzekeraar heeft gewend en die binnen drie maanden na indiening van het verzoek een met redenen omkleed antwoord heeft gegeven. Deze leden waren vooral bevreesd voor het geldend maken van aanspraken (en met name de eventuele onmogelijkheid daartoe) wanneer het Schadevergoedingsorgaan er nog niet is. Van belang is hierbij dat met de direct betrokkenen, zijnde het Waarborgfonds Motorverkeer (beoogd Schadevergoedingsorgaan) en het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars (beoogd Informatiecentrum), vanaf het moment dat met de voorbereidingen tot het opstellen van het onderhavige wetsvoorstel is begonnen, uitvoerig en veelvuldig overleg is gevoerd. Hierbij is ook de situatie van eventueel niet tijdige implementatie onder ogen gezien. Genoemde instanties hebben zich bereid verklaard om, mocht die situatie zich voordoen, niettemin de taken die uit de richtlijn (en dus uit het onderhavige wetsvoorstel) voortvloeien vanaf 20 januari 2003 te gaan vervullen. Dit ondanks het vooralsnog ontbreken van een wettelijke grondslag voor hun werkzaamheden.

Deze leden vragen voorts of het denkbaar is dat het Schadevergoedingsorgaan schade heeft vergoed, maar vervolgens geen regres zal kunnen nemen wegens verjaring in de lidstaat waar het regres zal moeten worden uitgeoefend.

In artikel 27t wordt geregeld in welke gevallen het Schadevergoedingsorgaan regres kan nemen op schadevergoedingsorganen of waarborgfondsen in de andere lidstaten. In navolging van de richtlijn wordt in het wetsvoorstel geen termijn genoemd waarbinnen regres kan worden genomen. Ook in de overeenkomst tussen de schadevergoedingsorganen van alle lidstaten is geen termijn voorzien waarbinnen het ene schadevergoedingsorgaan regres kan nemen op een schadevergoedingsorgaan of waarborgfonds in een andere lidstaat. In deze op grond van artikel 6, derde lid, van de richtlijn verplichte overeenkomst, die in juni 2002 tot stand is gekomen, zijn de taken en verplichtingen, alsmede de wijze van terugbetaling zeer nauwkeurig en gedetailleerd vastgelegd. Nu de richtlijn, noch de wet, noch genoemde overeenkomst in een verjaringstermijn voorziet, zal in dit geval de op grond van het nationale burgerlijk recht geldende algemene verjaringstermijn van toepassing zijn. In Nederland bedraagt die termijn vijf jaren.

Tenslotte wordt de vraag gesteld hoe het overgangsartikel III in de praktijk zal uitpakken.

Zoals hierboven al is opgemerkt hebben zowel het Waarborgfonds Motorverkeer als het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars, ondanks het ontbreken van een wettelijke grondslag voor hun werkzaamheden, zich niettemin bereid verklaard vanaf 20 januari 2003 de taken die uit de richtlijn voortvloeien te verrichten. Zij hebben laten weten vanaf die datum ook volledig te zijn toegerust voor de uitoefening van de rechten en plichten als Schadevergoedingsorgaan respectievelijk als Informatiecentrum.

De vraag of de terugwerkende kracht alleen aanspraken jegens het Schadevergoedingsorgaan betreft, wordt ontkennend beantwoord. De terugwerkende kracht betreft de gehele in het wetsvoorstel geregelde materie, slechts met uitzondering van de bepalingen waarin de sancties staan vermeld. Het beoogde effect van de overgangsbepaling is onder meer dat een buitenlands schadevergoedingsorgaan verhaal kan uitoefenen op het Nederlands Schadevergoedingsorgaan voor schades van na 20 januari 2003, en vóór de inwerkingtreding van deze wet. Voor vrees voor aansprakelijkheid van de Staat wegens niet tijdige implementatie, voortvloeiend uit het EG-recht en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, bestaat derhalve geen grond.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven