nr. 7
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Onderdeel M van artikel I komt te luiden:
M
Artikel 82 komt te luiden:
Artikel 82
1. De werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning wordt opgeschort
totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op
het beroep is beslist.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit inhoudt:
a. de afwijzing van de aanvraag binnen een bij algemene maatregel van
bestuur te bepalen aantal uren;
b. de afwijzing van de herhaalde aanvraag;
c. de afwijzing van de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, onder
a, of
d. een besluit als bedoeld in de artikelen 43 en 45, vierde lid.
3. Het eerste lid is niet van toepassing indien het beroepschrift niet
tijdig is ingediend.
4. Het eerste lid is voorts niet van toepassing indien de vreemdeling
rechtens zijn vrijheid is of wordt ontnomen op grond van artikel 6 of 59.
2
Artikel II wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:
2. Artikel 82, tweede lid, onder c, blijft buiten toepassing indien de
aanvraag, die op grond van artikel 30, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet
2000 is afgewezen, voor 1 september 2003 is ingediend.
Toelichting
Onderdeel 1
In artikel 82, tweede lid, is een aantal gevallen opgenomen waarin de
hoofdregel van opschortende werking van beroep in asielzaken uitzondering
leidt. In dat tweede lid is niet voorzien in de situatie waarin een ander
land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een
dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie
verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (artikel 30, onder
a, van de Vreemdelingenwet 2000). Mitsdien is het de asielzoeker die op grond
van de Overeenkomst van Dublin aan een andere EU-lidstaat zal worden overgedragen,
toegestaan de behandeling van zijn beroepschrift in Nederland af te wachten.
Op 18 februari 2003 heeft de Raad van de Europese Unie de Verordening (EG)
nr. 343/2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen
welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek
dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend,
vastgesteld. De verordening is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig
het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Zij treedt in werking
op de twintigste dag na de dag volgend op die van haar bekendmaking in het
Publicatieblad op 25 februari 2003 (artikel 29, eerste lid) en is van
toepassing op asielverzoeken die zijn ingediend vanaf de eerste dag van de
zesde maand na de inwerkingtreding (artikel 29, tweede lid). Ingevolge artikel
19, tweede lid, van die verordening heeft het beroep of bezwaar van de asielzoeker
tegen de beslissing om het asielverzoek niet te behandelen en de betrokkene
over te dragen aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling,
geen opschortende werking voor de overdracht, tenzij het gerecht of de bevoegde
instantie, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, naar gelang van
het geval een andersluidende beslissing neemt. In de Nederlandse situatie
betekent dit dat het beroepschrift van de asielzoeker bij de vreemdelingenkamer
de overdracht niet opschort. Nu bij de totstandkoming van de Vreemdelingenwet
2000 is gekozen voor een stelsel waarbij de uitzettingsbevoegdheid van de
minister niet afhankelijk is van een separaat besluit, voorziet de nationale
wetgeving niet in de mogelijkheid van een andersluidende beslissing. Wel kan
de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening bepalen dat het beroep de
overdracht van de asielzoeker aan de andere lidstaat opschort. Om onduidelijkheden
te voorkomen over de verhouding tussen de verordening en de Vreemdelingenwet
2000 is het wenselijk om artikel 82, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000
zo spoedig mogelijk met de verordening in overeenstemming te brengen. Met
het nieuwe onderdeel c van het tweede lid is de afwijzing van de asielaanvraag
op grond van artikel 30, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000
toegevoegd aan de gevallen waarin de hoofdregel van opschortende werking van
beroep in asielzaken uitzondering leidt. Eerder is in het onderhavige voorstel
een andere wijziging van artikel 82 van de Vreemdelingenwet 2000 voorgesteld
(artikel I, onderdeel M). Met de thans voorgestelde wijziging kan worden voorkomen
dat artikel 82, indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, niet in overeenstemming
is met het gemeenschapsrecht. Voor de overzichtelijkheid is de tekst van artikel
82 in onderdeel M opnieuw vastgesteld.
Onderdeel 2
De Verordening Raad van de Europese Unie (EG) nr. 343/2003 tot vaststelling
van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk
is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een
derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, die in Nederland
rechtstreeks toepasselijk is, is bekendgemaakt in het Publicatieblad van 25
februari 2003. Ingevolge artikel 29 is zij op 17 maart 2003 (de twintigste
dag na 25 februari 2003) in werking getreden en is zij van toepassing op asielaanvragen
die zijn ingediend vanaf 1 september 2003 (de eerste dag van de zesde
maand na de inwerkingtreding op 17 maart 2003). Artikel 19, tweede lid, dat
bepaalt dat het beroep tegen de beslissing om het asielverzoek niet te behandelen
geen opschortende werking heeft, is mitsdien niet van toepassing op asielaanvragen
die vóór 1 september 2003 zijn ingediend. Onderdeel 2 stelt
veilig dat de werking van het afwijzende besluit in dergelijke (lopende) asielzaken
als gevolg van het ingestelde beroep opgeschort blijft.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
H. P. A. Nawijn