28 629
Verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij ziekte (Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte)

nr. 7
VERSLAG

Vastgesteld 5 november 2002

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, brengt onderstaand verslag uit over haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de daarin opgenomen vragen en opmerkingen tijdig zullen worden beantwoord acht de commissie de openbare beraadslagingen over het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel dat ingrijpt op de wettelijke arbeidsongeschiktheids-verzekering. Het voorliggende wetsvoorstel strekt tot verlenging van de loondoorbetalingsverplichting voor werkgevers bij ziekte van één tot twee jaar. Deze termijn wordt met dit wetsvoorstel gelijkgetrokken met het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het wetsvoorstel ligt in lijn met de Wet verbetering poortwachter, en is onderdeel van de afspraken over de arbeidsongeschiktheid in het Strategisch akkoord, en sluit aan bij de voorstellen ter zake van de SER. Het aantal mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt bijna een miljoen. Een fundamentele herziening van de WAO is nodig.

De behandeling van dit wetsvoorstel vindt plaats in een periode dat het kabinet demissionair is. Bij de vorming van een nieuw kabinet zal besloten moeten worden over de verdere uitrol van het nieuwe WAO-stelsel. Voor de leden van de CDA-fractie maakt dit voorstel deel uit van een totaal pakket, zoals voorgesteld door de SER en vastgelegd in het Strategisch akkoord. Om op die koers te blijven is behandeling van dit wetsvoorstel nu noodzakelijk. Echter, in een nieuwe missionaire situatie moet beoordeeld kunnen worden hoe dit voorstel past binnen het in een nieuw strategisch akkoord vast te leggen totaal pakket over de WAO.

De leden van de CDA-fractie vinden het van belang om dit wetsvoorstel in zijn samenhang met andere bestaande en toekomstige wet- en regelgeving op het gebied van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid te zien.

Als het gaat om bestaande regelgeving dan vindt dit wetsvoorstel aansluiting bij de Wet uitbreiding loondoorbetaling bij ziekte (WULBZ) en de Wet verbetering poortwachter. De leden van de CDA-fractie hebben bij de behandeling van de Wet verbetering poortwachter gepleit voor de uitbreiding van de loondoorbetalingsverplichting tot 2 jaar. De commissie Donner II en de SER hebben dat standpunt in hun adviezen overgenomen. Het belangrijkste argument is voor deze leden altijd geweest dat de loondoorbetalingsverplichting daarmee aansluit op de termijn van 2 jaar ontslagbescherming binnen het arbeidsrecht.

Als het gaat om toekomstige regelgeving, zoals aangegeven in het strategisch akkoord, dan is het SER-advies uitgangspunt. Dat heeft de regering met zoveel woorden nogmaals nadrukkelijk in zijn brief van 17 oktober jl. aangegeven. De regering heeft, in lijn met het Strategisch akkoord, direct de implementatie van het SER advies ter hand genomen.

Het voorliggende wetsvoorstel tot uitbreiding van de loondoorbetalingsverplichting is daar uitvloeisel van. In dit kader heeft de Kamer onlangs over de wijziging van het Besluit premiedifferentiatie WAO in verband met het afschaffen van de geïndividualiseerde opslag of korting voor kleine werkgevers gesproken. In het WAO-pakket van het Stategisch akkoord zitten nog diverse andere maatregelen die aangrijpen na het tweede ziektejaar, zoals bijvoorbeeld een inkomensaanvulling bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid door middel van een privaatrechtelijke verzekering. Is het voor de regering niet mogelijk om het totaalpakket te schetsen waarbinnen deze maatregelen passen, zodat er in bij sociale partners ook het noodzakelijke vertrouwen in de uitwerking van de plannen van de SER en het Strategisch akkoord kan ontstaan? Het zou goed zijn om telkens de samenhang te schetsen en zo mogelijk in samenhang te behandelen, aldus deze leden.

De verlenging van de loondoorbetalingsverplichting tot het tweede ziektejaar zien de leden van de CDA-fractie als afronding van de Wet verbetering poortwachter, en een belangrijke eerste stap naar een nieuw en houdbaar WAO-stelsel; een stelsel waarin preventie, herstel en arbeidsgeschiktheid centraal staan. Daarmee moet de WAO onderdeel gaan uitmaken van een activerend stelsel van sociale zekerheid dat sterker de nadruk legt op participatie en de eigen verantwoordelijkheid voor het levensonderhoud. Het effect van prikkels op gedragseffecten moet niet overschat worden, maar het brengt de feitelijke beïnvloedingssfeer binnen de arbeidsrelatie meer in overeenstemming met de verantwoordelijkheden, de rechten en plichten, van werkgever en werknemer.

De leden van de LPF-fractie hebben geen bezwaar tegen behandeling van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte.

Hoewel zij in beginsel zeker niet onsympathiek staan tegen de voorstellen, hebben zij nog de nodige indringende vragen en opmerkingen welke zij uitputtend door de regering beantwoord wensen te zien. Overigens waarderen deze leden het positief dat, nadat zij hier jaren lang op hebben aangedrongen, thans eindelijk stappen lijken te worden gezet om het fnuikend hoge ziekteverzuim en de immens hoge WAO-aantallen drastisch te reduceren. Deze onacceptabele aantallen vragen dan ook om daadkracht; reden waarom de Kamer met steun van deze leden heeft besloten de voortgang van dit wetsvoorstel ook thans te continueren. Kan de regering in dat verband overigens al meer precies aangeven wanneer zij de miljoenste arbeidsongeschikte verwacht?

De leden van de VVD-fractie hechten er niettemin aan dat dit wetsvoorstel wel in samenhang wordt gezien met de overige voorstellen zoals de drastische aanpassingen van de WAO, de afschaffing van de Pemba (te beginnen voor kleinere werkgevers) en de beperking van de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar tot 70%. Deze leden vragen de regering aan te geven wanneer alle voornoemde voorstellen de Kamer zullen bereiken, en per wanneer precies vigerend zullen gaan worden. De demissionaire status van het kabinet laat onverlet dat een indicatie kan en moet worden gegeven van de inzet en voorkeur van het kabinet op dit punt.

Ten algemene zijn de leden van de VVD-fractie de mening toegedaan dat het weliswaar aardig en gewenst is indien sociale partners maatregelen van regeringszijde kunnen steunen, en dat de inzet daar in eerste instantie ook op gericht mag zijn. Dat laat echter onverlet dat de regering het doorzetten van noodzakelijk beleid daar uiteindelijk nimmer ondergeschikt aan mag maken, dit gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de regering; zeker als het gaat om de broodnodige vergaande aanpak van de WAO zoals ook haar neerslag heeft gekregen in het Strategisch akkoord van het inmiddels demissionaire kabinet. De daarin opgenomen maatregelen hebben tot doel te komen tot een lager ziekteverzuim en een fors lager aantal arbeidsongeschikten. Deze maatregelen dienen naar de stellige overtuiging van deze leden dan ook sowieso te worden genomen, onafhankelijk van de al dan niet aanwezige steun van sociale partners, en dus ook indien die steun onverhoopt uitblijft. Onderschrijft de regering de visie van deze leden op dit punt?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de loondoorbetalingsplicht bij ziekte wordt verlengd tot in beginsel twee jaar. Een langere periode kan mogelijk zijn als vorm van sanctie gedurende een extra jaar en indien werkgever en werknemer hier zelf om vragen. Deze leden vragen de regering aan te geven of zij het goed zien dat het niet mogelijk is de loondoorbetalingsperiode korter dan twee jaar te laten zijn, omdat niet wordt toegestaan dat eerder dan na twee jaar arbeidsongeschiktheidskeuringen plaatsvinden die tot WAO-toekenning zouden kunnen leiden.

De regering geeft aan met spanning te wachten op het advies van de Stichting van de Arbeid over de mogelijkheid om bij collectieve arbeidsovereenkomst instrumenten en acties overeen te komen ter beperking van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Wanneer denkt de regering dit advies nu eindelijk te ontvangen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben grotelijks bezwaar tegen het nu voorleggen van een element uit een integrale aanpak van de WAO, waarbij de balans van maatregelen onvoldoende wordt recht gedaan. Deze overhaaste actie van de regering leidt naar het oordeel van deze leden er vervolgens toe dat de effecten van de voorgestelde maatregelen onvoldoende zijn doorgrond. Voorts heeft het deze leden in hoge mate gestoord dat de regering het niet nodig heeft gevonden de adviezen van de sociale partners in het wetsvoorstel op te nemen, en daarop te reageren.

In de brief van de regering van 22 oktober 2002 wordt gesteld dat pas bij een voorhangprocedure in de latere besluitvorming er alle ruimte zou zijn om eventueel gehoor te geven aan opmerkingen van sociale partners of organisaties. De suggestie van de regering om pas bij een voorhang-procedure het oordeel van de sociale partners mee te wegen doet geen recht aan de bevoegdheden van de Kamer. Immers, bij een voorhangprocedure kan de Kamer niet amenderen. Ergo, het doet voorts geen recht aan de opvattingen en grote belangen van de sociale partners en maatschappelijke organisaties. Het komt deze leden voor dat voor de eerste keer sinds lange tijd de regering geen waarde hecht aan de opvattingen van de sociale partners en betrokken organisaties over een verstrekkend wetvoorstel als het onderhavige tijdens de wetgevingsprocedure. Deze leden achten deze handelwijze verwerpelijk.

De vernieuwing van het WAO-stelsel betreft niet alleen een samenhangend stelsel van afspraken van de sociale partners. Het gaat om samenhangende maatregelen die elkaar beïnvloeden en in balans moeten zijn willen ze effectief kunnen zijn. Voorwaarden zijn rechtsbescherming, inkomensbescherming voor arbeidsongeschikten en het adagium dat werk altijd moet lonen; ook voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten die werk hervatten of uitbreiden. Aan al deze voorwaarden voldoet de regering niet. Sterker nog, zij doet geen moeite om het voorstel in dit licht te rechtvaardigen. De leden van de PvdA-fractie vragen een onderbouwing van dit voorstel in het geschetste kader. Zo kan de beperking van de Wet Pemba niet zonder de verantwoordelijkheid van de werkgever voor het tweede ziektewetjaar; zo kan de verlening van de Ziektewet niet zonder een flexibele keuringsdatum van de WAO; zo kan de keuringsdatum van de WAO niet zonder de definitie van de toegang tot de WAO; zo kan de toegang tot de WAO niet zonder de definitie van passende arbeid, evenals de afstemming van de instrumenten reïntegratie en inkomensbescherming.

De leden van de PvdA-fractie hebben al veel eerder aangegeven dat het principe van de verlenging van de loondoorbetaling bij ziekte in beginsel past binnen het geheel van maatregelen ter verbetering van de arbeidsparticipatie van mensen die potentieel arbeidsongeschikt zijn. Dit heeft in de SER reeds tot een akkoord over een reeks van maatregelen geleid. Zij zouden hebben ingestemd met deze maatregel indien deze werd voorgesteld als een onderdeel van een voorliggend en samenhangend geheel van maatregelen die zijn afgestemd qua inhoud, doeltreffendheid, in tijd, lasten, besparingen effectiviteiten, uitvoerbaarheid en ICT-effecten. Naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie is de regering thans in gebreke gebleven zulk een voorstel te doen.

De leden van de PvdA-fractie hebben er behoefte aan een aantal vragen en opmerkingen over het onderhavige wetsvoorstel naar voren te brengen die in het vervolg van dit verslag aan de orde worden gesteld.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering niet integraal de maatregelen heeft voorgesteld die als elementen van het SER-advies van 22 maart 2002 als onlosmakelijk in dat advies zijn overeengekomen. FNV/CNV en VNO/NCW hebben inmiddels laten weten de voorstellen los van de samenhang van andere maatregelen af te wijzen; «de nieuwe WAO is van het begin af aan mislukt». Daarmee is de voorwaarde die het kabinet noodzakelijk acht, namelijk de beperking van de doorbetaling ziektewet op 70% in het tweede ziektewetjaar, als vrijwillige overeenkomst van sociale partners op basis van dit wetsvoorstel geblokkeerd. Wat heeft de regering bewogen een wetsvoorstel in te dienen zonder daarover met de sociale partners vooraf te overleggen, terwijl hun instemming onlosmakelijk verbonden is met het beoogde effect van dit wetsvoorstel?

Wat zijn de overwegingen van de regering om de in het SER-akkoord opgenomen voorstellen omtrent de flexibilisering van het keurings-moment van de WAO thans niet op te nemen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Voorts ontvangen zij gaarne antwoord op de volgende vragen. Kan worden geduid welke aanbevelingen uit het SER-advies door de regering wel en welke aanbevelingen niet worden overgenomen? Welke aanbevelingen zouden naar het oordeel van de regering ook op termijn niet moeten worden overgenomen?

Verwacht de regering dat de sociale partners de thans in veel sectoren bestaande aanvulling op de wettelijke WAO-uitkering zullen handhaven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie ontvangen voorts gaarne antwoord op de volgende vragen. Kan de regering de adviezen zoals die door het UWV, ACTAL en het IWI verstrekt zijn aan de Kamer overleggen? Waarom zouden deze adviezen besloten zijn? Waarom heeft de regering het RWI niet om commentaar gevraagd? Waarom heeft de regering de meest belangrijke betrokken partijen, de sociale partners, niet om advies gevraagd en de moeite genomen de eventuele weerlegging van kritiek aan het oordeel van de Kamer te onderwerpen? Acht de regering dit een juiste en zorgvuldige gang van zaken?

Net als de sociale partners (brief Stichting van de Arbeid, d.d. 22 oktober jl.) zijn de leden van de fractie van GroenLinks van mening dat dit wetsvoorstel nu niet behandeld zou moeten worden. Het wetsvoorstel vormt slechts één onderdeel uit een samenhangend geheel van maatregelen in het kader van de WAO. Over de verdere maatregelen bestond al onzekerheid; met de demissionaire status van het kabinet is echter elke zekerheid verdwenen.

Voor de betrokken partijen bestaat nu geen duidelijkheid over dit totaalpakket, en zijn daarom niet in staat dit ene onderdeel goed te beoordelen. De sociale partners hebben dan ook al aangegeven zich niet meer gebonden te voelen aan het akkoord van 22 maart jl. om de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar te beperken tot de wettelijk verplichte 70% van het loon. Deze reactie van met name de vakbonden is ook niet verwonderlijk: op dit moment wordt het eerste WAO-jaar (=het tweede ziektejaar) gemiddeld tot 90% van het laatstverdiende loon bovenwettelijk aangevuld.

Daar komt nog bij dat de leden van de fractie van GroenLinks serieuze inhoudelijke bezwaren hebben tegen dit wetsvoorstel. Vooral het met een jaar achteruit schuiven van het eerste keuringsmoment brengt de kans op een succesvolle reïntegratie in gevaar.

Met de SER en de Raad van State pleiten ook de leden van de fractie van GroenLinks voor het flexibiliseren van het keuringsmoment. Niet alleen om tegemoet te komen aan de bezwaren van de Raad dienaangaande, maar tevens omdat zo niet nodeloos lang onzekerheid hoeft te bestaan voor met name werknemers over de vraag of zij al dan niet tot de WAO toegelaten zullen worden. Ook is het nog onduidelijk wat de precieze financiële consequenties voor ondernemingen zullen zijn, waarbij met name het kleinbedrijf deze leden zorgen baart. De regering gaat in zijn reactie enkel in op de kosten van reïntegratie. Maar hoe zit het nu met de financiële gevolgen van loondoorbetaling zelf?

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en houden ernstige twijfels over de wenselijkheid. Zij vragen of er voor dit voorstel, losgeknipt van de verdere WAO-hervormingsvoorstellen, op deze manier wel draagvlak bestaat in de samenleving. Met name kleine werkgevers, ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, dreigen volgens deze leden onevenredig hard getroffen te worden door het mogelijke risico van een langdurig zieke werknemer. Zij vragen de regering hierop te reageren.

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel, en volstaan met het maken van een aantal opmerkingen van algemene strekking, tegen de achtergrond van de huidige politieke situatie. Zij zijn van mening dat de demissionaire status van het kabinet consequenties zou moeten hebben voor de behandeling van politiek gevoelige zaken, zoals het onderhavige wetsvoorstel. Het feit dat de regering de staatsrechtelijk zuivere consequentie – namelijk het niet in behandeling nemen van controversiële wetsvoorstellen en andere voorstellen – niet verbindt aan haar demissionaire status vinden deze leden een gotspe.

In beginsel zijn de leden van de D66-fractie voorstander van het verlengen van de loondoorbetalingstermijn bij ziekte met een jaar. Werkgevers en werknemers hebben een gedeelde verantwoordelijkheid in het leveren van reïntegratie-inspanningen en het ervoor zorgdragen dat zieke werknemers weer tijdig aan de slag gaan. Die gezamenlijke verantwoordelijkheid kan door invoering van de loondoorbetalingsverplichting worden vergroot. Die verantwoordelijkheid kan echter niet worden gedragen zolang geen garantie kan worden gegeven dat overige met de aanpak van de WAO-aanpak samenhangende maatregelen ook worden doorgevoerd. De behandeling van dit wetsvoorstel mag kortom niet worden los gezien van andere maatregelen inzake de aanpak van de WAO. Dat is in hun ogen nu wel het geval.

Zowel de commissie Donner als de SER hebben bij evidente arbeidsongeschiktheid gepleit voor keuring van zieke werknemers binnen 52 weken. Waar het dus voor werkgevers niet mogelijk is, en bovendien geen zin heeft om nog reïtegratie-inspanningen te verrichten, worden zij niet geconfronteerd met de lasten van verplichte loondoorbetaling. Het ontbreken van het flexibel keuringsmoment in dit wetsvoorstel vormt in de ogen van de leden van de D66-fractie een lacune.

De centrale vraag of men door invoering van het wetsvoorstel zal bereiken wat men wil, namelijk een beter reïntegratietraject c.q. meer mensen weer aan de slag, kan nu niet worden beantwoord. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat slechts de verlenging van de «Ziektewetperiode» zonder andere bijbehorende maatregelen niet de te verwachten bijdrage zal leveren aan reïntegratie. Wanneer nog niet vaststaat onder welke criteria men recht heeft op een gedeeltelijke WAO-uitkering (het arbeidsongeschiktheidscriterium), is een geïsoleerd besluit over loondoorbetaling bij ziekte niet verantwoord te noemen. Werknemers kunnen zich nog geen voorstelling maken van wat de situatie zal zijn als zij gedeeltelijk het werk hervatten en derhalve voor een deel arbeidsongeschikt blijven. Dit verzwakt mogelijkerwijs de prikkel tot reïntegratie. Ook de discussie over bovenwettelijke aanvulling van de uitkering bij ziekte moet volgens deze leden nadrukkelijk bij de problematiek worden betrokken.

Samenvattend komen de leden van de D66-fractie tot het oordeel dat het wetsvoorstel in de huidige vorm op dit moment niet op hun instemming kan rekenen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij constateren dat de regering vooruitlopend op andere maatregelen die in de sfeer van de WAO zijn te verwachten heeft besloten over te gaan tot verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij ziekte. Hetzelfde geldt overigens voor het afschaffen van de Wet Pemba voor kleine werkgevers. Deze leden menen dat deze verbrokkelde aanpak risico's met zich meebrengt. In de SER is met veel moeite overeenstemming bereikt over een pakket van maatregelen. Nu er enkele worden uitgelicht bestaat het risico dat een evenwichtige, integrale aanpak achterwege blijft.

Het is opvallend dat het voorliggende wetsvoorstel op minder grote protesten van werkgevers stuit dan het wetsvoorstel WULBZ halverwege de jaren '90 van de vorige eeuw. Kennelijk is het sociale klimaat in minder dan tien jaar tijd fors veranderd. Anders kan de bereidheid van werkgevers om een nog grotere financiële verantwoordelijkheid voor ziek personeel te dragen moeilijk worden verklaard. Uiteraard zal hiermee overigens ook te maken hebben dat van werknemers eveneens het een en ander wordt verwacht in het totale pakket van maatregelen. Het is in dit licht alleszins begrijpelijk dat de werkgevers in reactie op dit wetsvoorstel meedelen er de voorkeur aan te geven dat het in samenhang met andere maatregelen uit het SER-advies wordt behandeld. Een en ander doet bij de leden van de fractie van de ChristenUnie de vraag rijzen of het niet verstandiger en evenwichtiger zou zijn de inwerkingtreding of tenminste de behandeling van dit wetsvoorstel parallel te laten lopen met die van wetgeving betreffende de overige elementen van het gehele pakket. Zij hebben kennis genomen van de brief van de regering van 17 oktober jl. Het argument dat de verlenging van de periode van loondoorbetaling van één naar twee jaar pas vanaf 1 januari 2004 intreedt, uitgaand van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel op 1 januari 2003, heeft deze leden niet overtuigd. De regering geeft zelf ook al aan dat hij niet kan garanderen dat de overige van de voorgenomen ingrijpende wijzigingen van de WAO ook tot wet zullen worden verheven. Hij is van mening dat dit onderdeel, nadat het tot wet is verheven, kan worden herroepen als een nieuw kabinet tot een geheel nieuwe aanpak zou besluiten, omdat de wet in deze periode nog geen materiële gevolgen heeft. De leden van de fractie van de ChristenUnie betwijfelen dat laatste. Zij veronderstellen dat werkgevers, werknemers en verzekeraars vooral in verzekeringstechnisch opzicht wel degelijk zullen anticiperen op de gewijzigde omstandigheden. Wil de regering daarop reageren?

De Raad van State adviseert het keuringsmoment te flexibiliseren. Dit advies wordt door de regering niet overgenomen, «omdat de werkgever geen activiteiten hoeft te verrichten als er voor de werknemer geen mogelijkheden zijn het werk te hervatten» (nader rapport, blz. 4). De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden deze argumentatie wat mager. Zij wijzen erop dat de werkgevers niet alleen worden geconfronteerd met loondoorbetaling, maar ook met kosten voor werving, selectie en vervanging van de zieke werknemer. Wil de regering onderbouwen waarom niet wordt gekozen voor een flexibel keuringsmoment?

De leden van de SGP-fractie hebben met kritische belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. De aan het woord zijnde leden zien de voorgestelde wetswijziging als een logisch vervolg op de Wet verbetering poortwachter en bezien dit wetsontwerp als een onderdeel van het totaalpakket aan maatregelen die de WAO betreffen.

De leden van de SGP-fractie onderschrijven het doel om werkgevers en werknemers sterker te prikkelen om het ziekteverzuim aan te pakken. De aan het woord zijnde leden vragen een nadere onderbouwing van de duur van de loondoorbetaling naar twee jaar. Ook in het Rapport Donner II en het SER-advies is deze termijn niet onderbouwd.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering helder aan te geven waarom de ZW-uitkering wordt verlengd naar twee jaar. Worden de uitzendorganisaties die wel de ZW-uitkeringen betalen, maar geen invloed hebben op verzuimbegeleiding en reïntegratie, hierdoor onevenredig zwaar belast, zo vragen deze leden.

2. Verlenging van de periode van loondoorbetaling bij ziekte en de duur van de Ziektewet

a. De redenen

De regering doet op basis van het SER-advies en het akkoord in de Stichting van de Arbeid een aantal aannames ten aanzien van de bovenwettelijke aanvulling in het tweede ziektejaar. Hoe denkt de regering het uitblijven van de directe of indirecte bovenwettelijke aanvulling in het tweede ziektejaar door sociale partners te controleren en te garanderen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Naar de mening van de leden van de LPF-fractie moet er inhoudelijk nogal wat veranderd worden, want naar goed Nederlands gebruik wordt de WULBZ met voeten getreden door allerlei bovenwettelijke afspraken binnen de CAO's.

De leden van de LPF-fractie zitten niet te wachten op een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven. Laat eerst deze wet maar eens algemeen verbindend verklaard worden dan wel alle CAO's op dit punt niet verbindend voordat aan oprekking wordt gedacht.

Alvorens op de concrete voorstellen in te gaan constateren de leden van de VVD-fractie dat met de verlenging van de loondoorbetalings-verplichting voor werkgevers met een jaar tot twee jaar de financiële prikkel en verantwoordelijkheid aan werkgeverskant om het verzuim te beperken verder wordt vergroot. Anderzijds hechten deze leden eraan dat, als het gaat om de periode van het ziekteverzuim, de financiële prikkel aan werknemerskant ook wordt vergroot. Het kan immers niet zo zijn dat enkel ondernemend Nederland met grotere financiële prikkels en extra lasten wordt geconfronteerd. Reeds jaren wijzen deze leden op de te grote eenzijdigheid van financiële prikkels bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. De leden van de VVD-fractie hechten er zoals eerder al aangegeven dan ook zeer aan dat de beperking van de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar tot 70% bij voorkeur tegelijk in gaat met dit wetsvoorstel, en dus zeker doorgang zal vinden onafhankelijk van hetgeen hierover vanuit sociale partners te berde wordt gebracht. Dit is volledig in lijn met het Strategisch akkoord. Daarin staat immers heel duidelijk geschreven dat, indien het niet langer geven van bovenwettelijke aanvullingen in het tweede ziektejaar, niet door sociale partners zelf wordt geregeld (hetgeen ook de voorkeur van deze leden zou hebben), dit in ieder geval wettelijk zal worden geregeld. Deze leden vragen de regering dit specifieke punt nog eens klip en klaar te bevestigen. Het gegeven dat dit voorstel «onomstreden» zou zijn zoals de regering in haar brief van 17 oktober jl. stelt gelet op de demissionaire status van het kabinet, doet daar niets aan af, en is overigens ook niet juist. Deze leden hebben er moeite mee in stemmen met een geïsoleerde invoering van de verlenging van de loondoorbetaling indien de regering niet glashelder aangeeft ook de overige maatregelen te willen nemen, waardoor ook financiële prikkels aan werknemerszijde worden vergroot, de WAO grondig wordt versoberd en de Pemba – te beginnen voor kleinere bedrijven – wordt afgeschaft. Zij verzoeken de regering dit dan ook volmondig toe te zeggen, en de voorbereidingen van de overige wetgeving actief ter hand te (blijven) nemen. Dit ook omdat enkel de figuur van het mogelijk herroepen van dit wetsvoorstel zoals gesuggereerd door de regering door deze leden als te mager wordt bevonden. Graag ontvangen deze leden een uitvoerige reactie.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering meer uitgebreid in te gaan op het commentaar van de Raad van State waarin het risico wordt aangeven dat het doel van het wetsvoorstel niet bereikt zal worden als in het tweede ziektejaar toch de mogelijkheid bestaat om voor 100% het loon – via particuliere verzekeraars – te verkrijgen. De regering geeft aan dat het risico van door werkgevers afgesloten particuliere verzekeringen niet aanwezig is. Waar is dat vertrouwen op gebaseerd? De regering geeft ook aan dat het logischerwijs niet mogelijk is om het afsluiten van particuliere verzekeringen door individuele werknemers te verbieden. Kan de regering een indicatie van de effecten geven van het wetsvoorstel wanneer individuele werknemers zouden besluiten om zich te verzekeren en zo de 100% loondoorbetaling ook in het tweede jaar zouden krijgen? Kan dit worden aangegeven voor de tien scenario's dat (ten behoeve) van tien procent van de werknemers dit zou worden verzekerd telkens met tien procent oplopend tot honderd procent? Kan de regering ingaan op de mogelijkheid dat werkgevers de werknemers financieel compenseren voor het individueel door de werknemer afsluiten van een particuliere verzekering om de 100% loondoorbetaling in het tweede ziektejaar te realiseren? Kan ook hiervan de kwantitatieve effecten worden weergegeven oplopend per tien procenttallen van nul tot honderd procent?

In dat verband vragen deze leden de regering een actueel overzicht van de positieve en negatieve prikkels welke thans op grond van de wet en CAO kunnen worden toegepast en tevens in hoeverre deze ook daadwerkelijk worden toegepast. Deelt de regering de mening dat de (financiële) prikkels veel te eenzijdig aan de kant van de werkgever liggen en ontbreken aan werknemerszijde? Acht ook de regering het wenselijk dat meerdere (financiële) prikkels – ook in het eerste ziektejaar – aan werknemerszijde worden ingebouwd, en waar denkt de regering dan aan? Kan een uitputtend overzicht worden gegeven van financiële prikkels aan werknemerszijde bij ziekte en arbeidsongeschiktheid die mogelijk zijn? Kan ook uitgebreid worden aangegeven welke financiële prikkels aan werknemerszijde worden toegepast in andere EU-landen, zoals bijvoorbeeld België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk? Kan ook ten aanzien van deze en andere EU-landen worden aangegeven waar de financiële verantwoordelijkheden voor ziekte en arbeidsongeschiktheid liggen? Bij overheid, werkgevers en/of werknemers of alle drie, en op welke wijze dat precies is vorm gegeven?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven in hoeveel van de gevallen thans geen 100% loondoorbetaling in het eerste ziektejaar plaatsheeft maar minder, zowel in absolute aantallen als in percentage van het totaal aantal CAO's. Waar de regering, zoals blijkt uit het Strategisch akkoord, het wenselijk vindt dat in het tweede ziektejaar niet meer dan 70% van het loon wordt uitbetaald en dit desnoods wettelijk zal regelen, kan zij dit niet anders motiveren dan vanuit het algemeen belang. In dat kader vragen deze leden de regering aan te geven waarom CAO's met loondoorbetalingen boven de 70% in het eerste ziektejaar überhaupt nog algemeen verbindend worden verklaard.

Kan de regering overigens cijfermatig aangeven wat het financiële en volume-effect van dit wetsvoorstel op de omvang van het WAO-bestand en het ziekteverzuimvolume zou zijn, als de WULBZ wel uitgebreid wordt met een jaar, maar het loondoorbetalingsniveau in dat jaar op 100% zou mogen blijven? Wat is dan nog de prikkel voor werkgevers en werknemers om uitstroom uit de WAO te bevorderen dan wel uit te stromen, dan wel tot een lager ziekteverzuim te komen? Wat zouden de financiële consequenties van een dergelijk systeem zijn in uitkeringslasten? Zou de regering bij beantwoording van de bovenstaande drie vragen de vergelijking willen trekken met het systeem – zoals door de leden van de VVD-fractie wordt ondersteund – waar een tweede WULBZ-jaar wordt ingevoerd en de loondoorbetalingsbeperking tot 70% in het tweede ziektejaar direct wordt meegenomen?

Kan de regering aangeven in welke mate het proces van reïntegratie thans in het tweede Ziektewetjaar wordt verstoord, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Immers, indien er een gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid is zal mede in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter geen uitstoot naar de WAO aan de orde zijn, omdat in beginsel bij een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het dienstverband blijft bestaan.

Voorts stellen de leden van de PvdA-fractie een antwoord op de volgende vragen op prijs. In hoeverre is de beoogde datum van inwerkingtreding per 1 januari 2003 een belemmering voor de werkgevers om een passende verzekering af te sluiten voor het tweede Ziektewetjaar, zeker als het aantal zieken en daarmee het te verzekeren risico per 1 januari 2003 door de werkgever al nauwelijks meer beïnvloedbaar is? Ontstaat door deze geforceerde invoering niet een zeer vertekend beeld van de ontwikkelingen in de WAO? In hoeverre kunnen werkgevers en werknemers daadwerkelijk hun bedrijfsvoering aanpassen als er sprake is van een invoering met terugwerkende kracht?

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in het laten vervallen van de maximering van de vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering geheel voorbijgaat aan de inkomenseffecten voor blijvend volledig arbeidsongeschikte werknemers in deze voorstellen. Nu de regering de flexibele keuring achterwege laat zullen volledige arbeidsongeschikten die nu nog in het tweede ziektejaar vaak een (deels bovenwettelijke) uitkering hebben van 90% blijvend terug vallen naar een uitkering van 70%. Voor mensen waarvoor er geen enkel zicht meer is op herstel is een abrupte inkomensdaling in deze orde van grootte sociaal naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie niet acceptabel.

De werkgevers en sociale partners geven aan dat het thans al niet meer goed mogelijk is om een tijdige verzekering af te sluiten voor de nieuwe WULBZ, de Pembaverzekering voor eigen risicodragers, het omzetten van de vele verzekeringen vanwege het WAO-hiaat en voor werknemers die al ziek zijn om zich particulier bij te verzekeren om in hun huis te kunnen blijven wonen. Dit nog los van het feit dat de gedwongen verzekeringen gezien de korte of te late onderhandelingstermijnen tot huizenhoge premies zullen leiden. Hoe beoordeelt de regering deze situatie? Waarom acht de regering dat verantwoord? Welk argument is hier valide?

De regering stelt in haar nader rapport er vanuit te gaan dat de sociale partners zich gebonden zullen voelen aan hun akkoord van 22 maart jl. De vraag werpt zich volgens de leden van de fractie van GroenLinks op waar de regering dit op baseert. Er bestaat geen overeenstemming onder de sociale partners over het feit dat in het Strategisch akkoord daadwerkelijk de hoofdlijnen van de SER-voorstellen zijn aangehouden. Sterker: het niet onvoorwaardelijk overnemen van het verhogen van de WAO-uitkering en de partnertoets in de IOAW zijn evidente en majeure afwijkingen van de SER-voorstellen.

Daar komt nu nog de demissionaire status van het kabinet bij, en daarmee de totale onzekerheid over de verder te verwachten WAO-maatregelen. Is de regering het met deze leden eens dat hierdoor elke duidelijkheid over de inhoud en samenhang van het totaalpakket aan WAO-maatregelen is komen te vervallen? Is het dan nog wel redelijk om van de sociale partners te verlangen dat zij toch hun medewerking verlenen, dit terwijl deze medewerking altijd afhankelijk is gemaakt van de inhoud van het geheel van maatregelen?

Verwacht de regering gezien het recente verzet van de sociale partners tegen de WAO-voorstellen en hun klemmende verzoek af te zien van behandeling van dit deelvoorstel nog steeds dat zij zich verplicht voelen de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar te beperken tot de wettelijk verplichte 70% van het loon?

In het nader rapport schrijft de regering dat het de «voorkeur» verdient dat sociale partners zelf regelen dat bovenwettelijke betalingen een halt wordt toegeroepen. Dit werpt de vraag op wat de regering voornemens is te doen als de sociale partners dit niet zelf zullen doen. Welke gevolgen verwacht de regering dat het zal hebben als er wel bovenwettelijke betalingen plaatsvinden in het tweede ziektejaar? In hoeverre is het dan überhaupt nog zinvol dit wetsvoorstel in te voeren? Kan de regering hierbij ook ingaan op de onzekerheid die de voorgestelde regeling zal brengen in een praktijk die nog bezig is de vorige wijziging (Wet Verbetering Poortwachter) door te voeren?

Ten aanzien van de reïntegrerende werking van het WAO-stigma merken deze leden het volgende op. In de Memorie van Toelichting spreekt de regering over een opwaarts effect. Hoe groot denkt de regering dat dit effect is? Kan de regering hierbij in ieder geval aangeven hoe haar inschatting zich verhoudt tot het feit dat 25% van de zieke werknemers herstelt in de tijd tussen de WAO-aanvraag en het moment van keuring?

Kan de regering ook aangeven hoe met elkaar valt te rijmen dat op 12 april in een persbericht met verwijzing naar deze cijfers nog werd gesteld dat in beginsel na één jaar ziekte een eerste voorlopige keuring moet plaatsvinden – iets wat de leden van de fractie van GroenLinks van harte ondersteunen – en de stelling bij de presentatie van dit wetsvoorstel (persbericht 11 oktober) dat «tegen het einde van het eerste ziektejaar het uitzicht op een WAO-uitkering vaak de prikkel wegneemt om te komen tot hervatting van werk.»?

De leden van de fractie van GroenLinks ontvangen gaarne antwoord op de volgende vragen.

Welk effect zal het wetsvoorstel hebben op de hoogte van de premie voor de WAO-hiaatverzekering? In hoeverre bestaan er voor werknemers die bij het ingaan van de regeling reeds ziek zijn de mogelijkheid zich te verzekeren? In hoeverre zullen de verzekeraars hen aanmerken als zogenaamde «brandende huizen», waarvoor geen betaalbare verzekering mogelijk is?

Hoe denkt de regering over het feit dat de Amberregeling, die moet voorkomen dat na een mislukte reïntegratie de WAO-uitkering nog maar 70% van 70% van het laatste loon bedraagt, niet geldt voor mensen die reeds in de WAO hebben gezeten? Hoe ontwikkelt de groep die hierdoor buiten de boot valt zich op dit moment, en welke invloed heeft dit wetsvoorstel daarop? In hoeverre verwacht de regering dat individuele werknemers zelf een particuliere verzekering afsluiten? Welke gevolgen heeft dit voor de effectiviteit van het wetsvoorstel?

Op 1 april jl. trad de Wet Verbetering Poortwachter in werking. In deze wet kan de loondoorbetalingsverplichting tot twee jaar worden verlengd, indien het UWV van oordeel is dat de werkgever onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht. Dezelfde wet voorziet ook in sancties (stopzetting salaris, ontslag) richting de werknemer die onvoldoende meewerkt aan reïntegratie. De werking van dit sanctiesysteem is nog niet geheel duidelijk. De leden van de fractie van D66 menen in dit licht dat eerst eens zou kunnen worden gekeken naar de werking van het sanctiesysteem, dan wel naar mogelijkheden om de uitvoering van de Wet Verbetering Poortwachter te verbeteren, alvorens te besluiten tot nieuwe maatregelen. In hun ogen wordt door de invoering van onderhavig wetsvoorstel op dit moment de achterliggende gedachte, gedeelde verantwoordelijkheid voor de reïntegratie, losgelaten. De werkgever wordt immers in alle gevallen verplicht tot twee jaar loondoorbetaling; ook de betreffende werkgever die (zonder resultaat) wel voldoende inspanningen heeft verricht.

Ten tijde van de totstandkoming van de Wet Verbetering Poortwachter werd ervan uitgegaan dat kon worden volstaan met één jaar loondoorbetaling van de werkgever bij ziekte, zo merken de leden van de fractie van de ChristenUnie op. In de wet werd de mogelijkheid ingebouwd dat deze periode met een jaar kan worden verlengd, indien de werkgever zich onvoldoende heeft ingespannen voor de reïntegratie van zijn zieke werknemer. De vraag dringt zich op of dit systeem wel voldoende kans heeft gehad zich te bewijzen. In de toelichting wordt geconstateerd dat vrijwel automatisch een beroep op de WAO wordt gedaan na het eerste ziektejaar en dat daarmee het proces van reïntegratie wordt verstoord. Moet hieruit worden afgeleid dat het UWV onvoldoende toekomt aan het toetsen van de reïntegratie-inspanningen in het eerste ziektejaar, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Of wordt nu eigenlijk met zoveel woorden gezegd dat in de Wet verbetering poortwachter is gekozen voor een foute systematiek, omdat de meeste werkgevers – ook degenen die niets viel te verwijten voor zover het de reïntegratie betreft – in de huidige systematiek te weinig toekomen aan een adequate integratie? Zo ja, hoe verhoudt dat zich dan tot het gegeven dat vrijwillige loondoorbetaling ook nu al mogelijk is? Waarom zouden individuele partijen onder het regime van de huidige wet hun verantwoordelijkheid niet nemen en onder het regime van de nieuwe wet wel?

De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering in te gaan op het probleem waarmee werknemers worden geconfronteerd die onder de werking van de nieuwe wet volledig arbeidsongeschikt raken, en slechts aanspraak kunnen maken op maximaal 70% loondoorbetaling. Hoe is die achteruitgang ten opzicht van de huidige situatie, waarin ook in het tweede ziektejaar (het eerste WAO-jaar) de mogelijkheid bestaat op grond van CAO-bepalingen 100% door te betalen, naar het oordeel te rechtvaardigen?

b. Duur van de verlenging van de loondoorbetaling bij ziekte

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het in dit verband niet wenselijk acht dat een ontslagbescherming bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ook na het tweede Ziektewetjaar voor het arbeidsgeschikte deel onderzocht zou moeten worden.

Voorts stellen de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen. Heeft de regering in voldoende mate onderkent dat de verlengde loondoorbetaling het zonder aanvullende maatregelen mogelijk maakt dat men in sommige gevallen vanwege arbeidsongeschiktheid in een korte periode terug kan vallen op 49% van het oorspronkelijke loon (70% van 70%)? Dat is bijvoorbeeld het geval indien een gereïntegreerde werknemer die met een 30% lager inkomen genoegen moet nemen, vervolgens later volledig arbeidsongeschikt wordt. Omdat zoiets binnen de twee jaar Ziektewettermijn plaatsvindt is de Amberregeling die dat moet voorkomen niet van toepassing. Immers er was nog geen recht op WAO. Erkent de regering dit probleem? Is ze bereid hiervoor aanvullende maatregelen te treffen? Zo ja, op welke termijn?

Heeft de regering een opvatting over mensen die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn, en voor dat deel blijven werken bij de eigen of een andere werkgever? Kan in zo'n geval sprake zijn van een hoger inkomen dan 70% van het laatst verdiende loon?

c. Duur van de Ziektewet

Kan de regering ingaan, zo vragen de leden van de VVD-fractie, op de kritiek van de ABU en VNO-NCW op dit wetsvoorstel, namelijk: het tevens – naast de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting in de WULBZ – verlengen van de ZW-uitkering met één jaar. De ABU en VNO-NCW stellen dat bij het verlengen van de WULBZ met een jaar degene die financieel de lasten draagt (de werkgever) ook degene is die verantwoordelijk is voor reïntegratie. Dit geeft een extra prikkel voor de aanpak van het ziekteverzuim door werkgevers. Een ZW-uitkering wordt daarentegen verstrekt als de arbeidsovereenkomst al beëindigd is. De werkgever is niet langer meer verantwoordelijk voor reïntegratie. De ZW-uitkering wordt echter wel betaald (via wachtgeldpremies) door de laatste werkgever. Deelt de regering de mening dat dit leidt tot een lastenverzwaring voor de werkgever terwijl hij niet verantwoordelijk is voor de reïntegratie? Is het niet waar dat het UWV in die situatie verantwoordelijk is voor de reïntegratie, en kan een en ander met name voor de uitzendbranche implicaties hebben? Deze leden verzoeken de regering uitvoerig te motiveren waarom zij naast de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting in de WULBZ ook tot een verlenging van de ZW-uitkering wenst te komen? Hoe denkt de regering het bovenstaande gesignaleerde probleem te ondervangen? Gaarne ontvangen de leden van de VVD-fractie een uitvoerige reactie.

Kan een volledige opgave worden verstrekt van de aansluitings-problemen die de regering voorziet indien geen verlenging bij de ZW-uitkering zou worden gedaan, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Immers, de verantwoordelijkheid bij de ZW-uitkering ligt bij de UWV. Welk gewenst gedrag moeten deze prikkels opleveren om de reïntegratie via de UWV op scherp te zetten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Ook de commissie Donner had geen goed woord over voor de constructie waar de relatie van de oud-werkgever en het UWV ontbreekt. De uitzendbranche verwacht een forse drempel bij het weer aan de slag komen van voormalige of gedeeltelijk arbeidsongeschikten in de uitzendbranche. Terwijl deze branche juist bij uitstek, samen met de gesubsidieerde arbeid de instroom in de arbeidsmarkt van moeilijk plaatsbare werklozen faciliteert. Hoe denkt de regering met deze negatieve prikkels toch de moeilijk plaatsbare werklozen aan de slag te krijgen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wat zijn precies de bezwaren tegen het hanteren van een kortere termijn bij de ZW-gerechtigden?

3. Verantwoordelijkheidsverdeling; rechten en plichten van werkgever en werknemer

a. Verantwoordelijkheidsverdeling

De leden van de CDA-fractie vinden het van belang dat de verplichtingen van werkgever en werknemer tijdens de eerste twee jaar van ziekte binnen het arbeidsrecht worden gebracht. Werkgevers en werknemers krijgen dan de eindverantwoordelijkheid, zodat alles in de eerste twee jaar gericht is op wat mensen wel kunnen.

Juist vanuit het christen-democratische uitgangspunt van gespreide verantwoordelijkheid hoort de verantwoordelijkheid voor de arbeidsgeschiktheid in eerste plaats thuis binnen de arbeidsrelatie tussen werkgevers en werknemers. Deze leden willen in dit kader wijzen op de preventieve werking die uitgaat van goede arbeidsomstandigheden, aandacht voor (bij)scholing, en goede arbeidsverhoudingen. Voor het behoud van het menselijk kapitaal zullen werkgever en werknemer ieder hun bijdrage moeten leveren, moeten investeren in de vorm van tijd en geld. Uit een wederzijds belang bestaat er een verantwoordelijkheid voor elkaar. De werkgever heeft belang bij een gemotiveerde en gezonde arbeidskracht en de werknemer heeft belang bij een geschikte arbeidsplaats. De zorg van de werkgever voor de werknemer, de zorg van de werknemer voor zijn werk, uitmondend in de zorg van beiden voor de onderneming, als samenleefverband van werkgever en werknemers. Het issue van rechten en plichten van werkgever en werknemer voert direct terug op het vraagstuk van waarden en normen. Concreet gaat het dan om vragen zoals: «Ga je met lichte kou naar je werk of meld je je ziek? Laat je een gevaarlijke situatie onnodig lang voortbestaan? Ga je weer aan de slag als je weer kunt? Bied je werk voor een werknemer die weer wil?» De waarden en normen die gelden binnen arbeidsrelaties zijn dan ook neergeslagen in het arbeidsrecht. Een werknemer dient passende arbeid te verrichten waartoe zijn werkgever hem in de gelegenheid stelt. Een werknemer dient redelijke voorschriften die erop gericht zijn om hem in staat te stellen passende arbeid te verrichten op te volgen. Zo niet, dan kan de werkgever de loondoorbetaling bij ziekteverzuim opschorten of kan uiteindelijk ontslag volgen. De werkgever dient tijdig maatregelen te treffen, opdat de werknemer in staat is de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Zo niet, dan kan de loondoorbetaling met een jaar verlengd worden.

Het is dan ook van belang dat zowel werknemer als werkgever zich bewust zijn van hun verplichtingen op grond van goed werknemer- en goed werkgeverschap. Het is dan ook goed dat door de ziekmelding nieuwe stijl werkgever en werknemer zelf nog een keer op hun wederzijdse verantwoordelijkheid gewezen worden.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de regeling procesgang en het beoordelingskader van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) door te strikte toepassing ten aanzien van termijnen niet juist belemmerend werkt. De gedachte zou op kunnen komen dat als de werkgever of arbodienst maar zorgt dat aan de gestelde termijnen voldaan wordt, de volledige verantwoordelijkheid afgedekt is. Daarbij voorbijgaand aan het advies van de deskundigen. Hoe ziet de regering de rol van de arbodienst, de rol van de arbodeskundige, de rol van de bedrijfsarts en de rol van de behandelend arts in verhouding tot elkaar? Deze leden vragen ook hoe de wachtlijsten in de zorg zich verhouden tot de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om zo spoedig mogelijk de arbeid te kunnen hervatten.

Ten aanzien van de risicoselectie door werkgevers vragen de leden van de CDA-fractie hoe de regering aankijkt tegen de gevolgen van de uitbreiding van de loondoorbetalingsverplichting voor werknemers die niet direct arbeidsgehandicapt zijn, maar die wel een vlekje of verhoogde kans op ziekte hebben. Indien zij uitvallen door ziekte bestaat er immers geen recht op een uit het reïntegratiefonds gefinancierde ZW-uitkering. Bieden het Arbeidsrecht, de Ziektewet en de Wet op de Medische Keuringen voldoende waarborgen?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de positie van de flexwerkers en uitleenbedrijven gezien moet worden in relatie tot de verantwoordelijkheid van de UWV voor de reïntegratie en het herstel.

Met name uitzendkrachten die ziek worden maken, indien zij in fase 1 of 2 zitten, aanspraak op de vangnetziektewetuitkering, omdat er niet langer sprake is van een dienstbetrekking. De verantwoordelijkheid voor de verzuimbegeleiding en reïntegratie gaat dan over naar het UWV. Hoe pakt de verlening van de vangnetziektewet in combinatie met de verkorting van de Pembaperiode uit voor de werkgevers in de uitleenbranche? Welke effecten heeft de verlening voor de flexibilisering van de arbeidsmarkt?

Ten aanzien van de huidige wet- en regelgeving merkt de regering terecht op dat per 1 april van dit jaar de Wet verbetering poortwachter van kracht is geworden. Met deze wet is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het publieke en private domein inderdaad verhelderd. De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven of de verplichtingen voortvloeiende uit de Regeling procesgang eerste ziektejaar in de praktijk tot nu toe in het eerste half jaar ook echt werken, daar hen uit de praktijk de nodige klachten over onnodige bureaucratische beslommeringen ter ore zijn gekomen. Zij verzoeken de regering hier uitgebreid op te reageren.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering concreet en helder aan te geven of, en zo ja welke, verbeteringen hebben plaatsgevonden als het gaat om de toepassing van de inmiddels gecodificeerde standaard geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Zij achten het antwoord op deze vraag zeer relevant daar zij constateren dat het wel of niet vereist zijn van een plan van aanpak mede afhankelijk is van het mogelijk hebben van geen duurzaam benutbare mogelijkheden van de werknemer. Graag ontvangen zij een uitvoerige reactie.

De leden van de PvdA-fractie gaan er vanuit dat, daar waar de regering zegt, dan wel citeert dat «stilzitten en nietsdoen niet meer tot een WAO uitkering mag leiden» slechts bedoeld is in het geval iemand nog wel in staat is tot activiteiten waarmee inkomen uit arbeid verworven kan worden.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de effecten van de verlenging van loondoorbetaling zijn op het recht van de werknemer om met behulp van een persoonsgebonden reïntegratiebudget elders aan de slag te gaan; dit indien de werkgever al dan niet verwijtbaar geen mogelijkheden tot reïntegratie in het eigen bedrijf heeft. Welke rol heeft het UWV bij het gebruik van dit persoonsgebonden budget tijdens het eerste en tweede Ziektewetjaar in deze voorstellen?

In tegenstelling tot de opvatting van de regering zegt de ABU dat er in de toekomst met dit voorstel een extra hoge drempel opgeworpen wordt als de ZW-periode naar 104 weken verlengd wordt, en de kosten op de laatste werkgever verhaald worden. Wel is waar dat werknemers met een ziekteverleden op grond van arbeidsongeschiktheid in de nieuwe opzet niet tot meer risico leiden. Anders is dat voor werknemers die moeilijk plaatsbaar zijn, zoals langdurig werklozen. Risicoselectie ligt dan wel degelijk voor de hand. Wat is het oordeel van de regering hierover, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie ontvangen gaarne antwoord op de navolgende vragen. Hoe verhoudt zich de hier beschreven nauwelijks aanwezige rol van de UWV in de beschreven Ziektewetjaren met de eigen verantwoordelijkheid van de UWV over de ZW-werknemers en het instrument van het persoonsgebonden budget? Heeft de regering ook een opvatting over de taken van het UWV in dit voorstel? Zo ja, welke?

Voorts stellen de leden van de PvdA-fractie de navolgende vragen.

Hoe verhouden zich de in dit onderdeel beschreven procedures voor het UWV met de in andere wetten (SUWI) beschreven rechten van werknemers bij het vragen van een oordeel van de UWV over hun reïntegratie en het benutten van een persoonsgebonden budget, het verweren tegen opvattingen van passende arbeid van de werkgever dan wel werknemer? Op welke wijze is de Wet Verbetering Poortwachter van toepassing ook op het tweede Ziektewetjaar, en welke aanvullende maatregelen op de Wet Verbetering Poortwachter zijn vereist om tot een sluitend systeem van preventie en reïntegratie te komen? Kan de regering ook aangeven wat exact de rol van de Wet Verbetering Poortwachter is onder de omstandigheden van de nieuwe loondoorbetaling?

Mede doordat er geen sprake is van een flexibilisatie van het keuringsmoment is het feitelijke gevolg dat het keuringsmoment in zijn geheel een jaar naar achteren verschuift. Daarmee staan de bedrijfs- en arbo-artsen er feitelijk een jaar langer alleen voor. De leden van de fractie van GroenLinks vrezen dat dit de reïntegratie sterk nadelig zal beïnvloeden. Veel kennis en kunde bij het begeleiden van langdurig arbeidsongeschikten zit niet bij de bedrijfs- en arbo-artsen maar bij het UWV en de verzekeringsartsen. Waar deze nu nog na 9 maanden betrokken worden bij de toetsing van de reïntegratie inspanningen en advies kunnen geven, verschuift dit moment nu naar 21 maanden. Hierdoor bestaat het gevaar dat de aandacht voor (een bedrijf hoeft zich pas na twee jaar te laten toetsen) en mogelijkheid tot (kennis zit elders) een goede reïntegratie vermindert met alle nadelige gevolgen voor het succes van reïntegratie en daarmee de WAO-instroom van dien. Graag ontvangen zij een reactie van de regering waarbij ook expliciet aandacht voor de specifieke deskundigheid van bedrijfs- en arbo-artsen en het UWV en verzekeringsartsen. Hoe denkt de regering in dit licht over het in stand houden van een voorlopige toets (tevens adviesmoment) na 9 maanden door het UWV van de reïntegratie-inspanningen en een advies?

De Raad van State wijst op een onwenselijk effect van de wet, doordat werkgevers nog minder snel bereid zullen zijn mensen «met een vlekje» aan te nemen, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks. Volgens de regering zal dit niet het geval zijn vanwege artikel 29b ZW. In de eerste plaats geldt dat dit artikel en de hierin vastgelegde «no riskpolis» geldt alleen voor ziekte binnen 5 jaar. Hoe denkt de regering dat ondernemingen aankijken tegen het gevaar dat de groep die onder artikel 29b ZW valt na een periode van vijf jaar arbeidsongeschikt kunnen worden, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks. Meer in het algemeen geldt, dat het probleem van de selectie aan de poort ook nu al bestaat en dat de reïntegratie bij een nieuwe werkgever de afgelopen jaren juist moeilijker verloopt. De leden van de fractie van GroenLinks hebben hierover de volgende vragen. Heeft de regering recente gegevens over dit probleem? Wat zegt het bestaan, en verergeren, van dit probleem over de effectiviteit van de reeds bestaande regelingen (zoals artikel 29b ZW)? Kan de regering in dit licht nogmaals haar verwachting uitspreken over het effect van dit wetsvoorstel op het probleem van risicoselectie en de problemen daarvan voor chronisch zieken, ouderen en werknemers met een WAO-verleden? Verdient het aanbeveling de huidige stimuleringsmaatregelen te versterken?

De leden van de fractie van de ChristenUnie informeren of de «Regeling procesgang eerste ziektejaar» aanpassing behoeft ten gevolge van het voorliggende wetsvoorstel. Zo ja, in welke opzichten?

Op grond van het voorliggende wetsvoorstel zal ook de (vangnet)ziektewetuitkering worden verlengd van 1 naar 2 jaar. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben sterke twijfels over de wenselijkheid daarvan. Zij vragen of het verdedigbaar is dat de uitzendondernemers hierdoor met extra lasten worden geconfronteerd, zonder dat zij invloed hebben op de verzuimbegeleiding. Naar de mening van de commissie Donner is daarbij sprake van «een extreem voorbeeld van onevenredige prikkelwerking». Van werkgeverszijde wordt erop gewezen dat dit kan leiden tot een toename van risicoselectie. De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden het zeer betreuren als dit inderdaad het gevolg zou zijn van invoering van dit wetsvoorstel. Heeft de regering er aanwijzingen voor dat dit risico niet groot is? En kan worden aangegeven in welke mate het wetsvoorstel ten aanzien van flexwerkers en uitzendkrachten zal beantwoorden aan zijn doelstelling, te weten een kleinere instroom in de WAO? Kan voorts worden onderbouwd waarom het voordeel, het voorkomen van eventuele aansluitingsproblemen, zwaarder weegt dan bovengenoemde nadelen? Aansluitend vragen deze leden of dit onderdeel van het wetsvoorstel niet prematuur is in het licht van het gevraagde vervolgadvies van de SER over deze materie, waarover de regering in zijn brief van 17 oktober jl. schrijft.

Los hiervan informeren de leden van de fractie van de ChristenUnie in welke mate het wetsvoorstel naar verwachting zal leiden tot een toename van risicoselectie over de hele linie, dus ook ten aanzien van gewone werknemers. Bij de totstandkoming van de Wulbz was dit een punt van zorg; is het dat nu niet meer? Is in dit verband onderzoek verricht naar het effect van artikel 29b van de Ziektewet op het aannemen van werknemers met een ongunstig gezondheidsrisico door werkgevers? Zo nee, waarop zijn de optimistische verwachtingen in dit verband dan gebaseerd?

b. Bedongen arbeid en passende arbeid

Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst vragen de leden van de CDA-fractie op welk moment aanpassing c.q. heroverweging van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst als gevolg van het verrichte van passende arbeid wel aan de orde zal zijn. Hoe ziet de regering de arbeidsovereenkomst in relatie tot werknemers waarbij door deskundigen geen – al dan niet behandelbare – aandoening valt te constateren, maar die aangeven niet in staat te zijn te werken?

De regering stelt dat meer arbeid als passend kan worden aangemerkt indien de duur van de arbeidsongeschiktheid langer is. De leden van de VVD-fractie vragen de regering hier nader op in te gaan, en concrete voorbeelden te noemen aan de hand van een tijdstabel die de duur van de arbeidsongeschiktheid aangeeft.

Het is de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk welke arbeid op welk moment passend is. Is het begrip passende arbeid binnen het eigen bedrijf altijd enger, gezien opleiding, loon, afstand tot werk etc. dan bij de overgang naar een ander bedrijf of bij herintreding in geval van reïntegratie? Waar liggen de meetpunten en wie beoordeelt dat? Gaat de regering er vanuit dat via jurisprudentie er in verschillende omstandigheden verschillende criteria van passende arbeid gaan gelden? Wanneer en in welke omstandigheden? Welke rechtszekerheid geldt er voor werknemers maar ook voor werkgevers als kader waarbinnen oplossingen gevonden moeten worden? Welke inkomenswaarborgen gelden in dat kader? Welke rechtsbescherming geldt er voor een werknemer? Deze leden vragen de regering om een uitvoerige toelichting op deze punten.

4. Aanvullende aanpassingen

a. Ziekmelding nieuwe stijl

Ten aanzien van de zogenaamde ziekmelding nieuwe stijl hebben de leden van de VVD-fractie de nodige kritische vragen. Zij zijn van de noodzaak van de gedane voorstellen voorshands niet overtuigd. Zo begrijpen zij in eerste aanleg niet waarom thans – in navolging van alle verplichtingen voortvloeiende uit de Regeling procesgang eerste ziektejaar – opnieuw nieuwe verplichtingen in het leven worden geroepen door de ziekmeldingen uit te breiden. Zij vragen ook hoe logisch en consistent dit is. Immers, waar met de verlenging van de periode van loondoorbetaling bij ziekte de verantwoordelijkheidsverdeling publiek/privaat, zoals de regering zelf ook aangeeft, wordt versterkt en verschoven naar een langere private verantwoordelijkheid van werkgevers voor die loondoorbetaling, past het minder in de periode als overheid weer extra bureaucratische en administratieve eisen te stellen. Deze leden verzoeken de regering hier uitgebreid op te reageren en de gedane voorstellen te heroverwegen.

Nieuw is de rapportageplicht van werkgevers na de 13e week, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks. Hierdoor verschuift het evenwicht tussen het publieke en private domein. Dit terwijl nog niet duidelijk is hoe de verschuiving die op 1 april jl. is ingezet uitpakt. Graag ontvangen de leden van de fractie van GroenLinks een onderbouwing van dit voorstel.

b. Geschillenregeling

Is er, zeker gezien het grote aantal arbeidsconflicten verantwoordelijk voor WAO- instroom, thans geen aanleiding om grote voortvarendheid te betrachten bij het actief bevorderen van snelle geschillenbeslechting bij arbeidsconflicten? De leden van de CDA-fractie denken daarbij aan onafhankelijke bemiddeling tussen privaatrechterlijke partijen, los van het UWV.

Als gevolg van het verplicht stellen van een deskundigenoordeel dat partijen moeten overleggen als zij zich over de reïntegratieverplichtingen tot de rechter wenden verwacht de regering een ontlasting van het UWV en de rechterlijke macht. De leden van de CDA-fractie vragen of dat inderdaad het gevolg zal zijn. Neemt het aantal te verstrekken deskundigenoordelen van het UWV niet juist toe?

Het wetsvoorstel voorziet ook in een geschillenregeling. Partijen (werkgevers en werknemers) die zich tot de rechter wenden worden verplicht een deskundigenoordeel te overleggen, dat de rechter meeweegt in zijn oordeel. Thans geldt al dat als een beroep wordt gedaan op de rechter bij een conflict over het al dan niet ziek zijn, het overleggen van een deskundigenoordeel van het UWV, dan wel een deskundigenoordeel op grond van een CAO, reeds verplicht is. De leden van de VVD-fractie ontvangen gaarne antwoord op de volgende vragen.

Kan de regering aangeven en meer concreet omschrijven hoe zij zich deze geschillenregeling voorstelt? Welke instantie zal belast worden met het deskundigenoordeel? Brengt deze geschillenregeling nog extra administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich mee? Hoe vaak wordt nu door werkgevers en werknemers gebruik gemaakt van een deskundigenoordeel? Hoe vaak leggen partijen zich bij een deskundigenoordeel neer? Kan de regering in het kader van deze verplichte geschillenregeling ook ingaan op de kritiek van VNO-NCW op dit onderdeel. VNO-NCW ziet een dergelijke vereiste als een oneigenlijk middel om de door de regering gewenste geschillenregeling bij arboconvenant of bij CAO van de grond te krijgen, en vindt het door de regering gebruikte argument dat daardoor de bestaande publieke voorzieningen worden ontlast niet overtuigend. Is het inderdaad niet juist, zo vragen de leden van de VVD-fractie de regering aan te geven, dat een dergelijke geschillenregeling niemand van de rechter kan afhouden, en ook het UWV er in het kader van dit wetsvoorstel eerder beoordelingstaken bij krijgt? Graag ontvangen zij een uitvoerige reactie van de regering op dit punt, omdat deze leden in eerste aanleg ook de noodzaak van dit voorstel betwijfelen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering van mening is dat de werkgever verantwoordelijk is voor het instellen van een geschillencommissie of dat het een zaak van werkgevers- en werknemersorganisaties is om tot een geschillencommissie te komen.

De regering is niet echt duidelijk wat beoogd wordt met een geschillen- regeling. Enerzijds is bepaald dat bij geschillen het UWV het deskundige oordeel velt, waarna de rechter dat toetst. Die toetsing is dan marginaal. Anderzijds wordt een geschillencommissie voorgesteld. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering meer precies te zijn in welke gevallen het deskundig oordeel van het UWV gevraagd moet worden, en in welke gevallen dat van een geschillencommissie. Wie stelt zo'n commissie samen? Wie is bij het oordeel over passende arbeid deskundig, het CWI, het UWV of de geschillencommissie? Wat zijn de opvattingen van de sociale partners over dit onderwerp? Hoe zit het met de eigen bijdrage hiervoor? Wordt die niet hoger dan de huidige 25 euro?

De regering benadrukt in het wetsvoorstel de wenselijkheid van een snelle geschillenbeslechting op korte afstand van de werkplek. De leden van de fractie van GroenLinks zijn het hier zeer mee eens. Zij vinden het alleen jammer dat hierbij geen aandacht is voor het specifieke instrument van mediation. Mediation heeft zich bewezen als een buitengewoon effectief instrument om geschillen te beslechten. Volgens het NMI ligt het succespercentage in arbeidsconflicten op 65%. Hoe denkt de regering over het gebruik van deze specifieke vorm van geschilbeslechting?

Is er, zeker gezien het grote aantal arbeidsconflicten verantwoordelijk voor WAO-instroom (schatting 30%) thans geen aanleiding om grote voortvarendheid te betrachten bij het actief bevorderen van de toepassing van mediation bij arbeidsconflicten? Welke maatregelen kunnen binnen het wetsvoorstel genomen worden n.a.v. de adviezen van de Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid en de SER? Deze hebben beide de wenselijkheid uitgesproken van een door werkgevers en werknemers in te stellen voorziening voor snelle geschillenbeslechting op korte afstand van de werkplek.

In de Memorie van Toelichting meldt de regering op blz. 4 dat in de Wet Verbetering Poortwachter enkele voorstellen van de SER en de Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid nog niet zijn verwezenlijkt. Eén van die voorstellen betreft de wijze waarop geschillen kunnen worden beslecht. Omdat de regering opmerkt dat dit nu wel in dit wetsvoorstel wordt verwezenlijkt, gaan de leden van de fractie van de ChristenUnie ervan uit dat hier wordt gedoeld op geschillen betreffende de reïntegratie en niet op arbeidsconflicten in het algemeen. Kan de regering dat bevestigen? Deze leden herinneren eraan dat zij in het verleden herhaaldelijk hebben gepleit voor een wettelijke regeling van mediation in geval van arbeidsconflicten. Uitgangpunt dient naar hun opvatting te zijn dat werknemers die bij een arbeidsconflict zijn betrokken over het algemeen niet ziek zijn, dat een arbeidsconflict in beginsel niet dient te leiden tot een WAO-uitkering en dat moet worden gezocht naar beslechting van het geschil door derden. Zij hebben begrepen dat de regering van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dit standpunt deelt. Op welke wijze en wanneer zal het beslechten van arbeidsconflicten door bijvoorbeeld mediation in regelgeving worden vastgelegd?

De leden van de SGP-fractie constateren dat arbeidsconflicten een belangrijke belemmering vormen voor reïntegratie. De aan het woord zijnde leden vragen hoe de regering denkt over een regeling waarop geschillen tussen werknemers en werkgevers kunnen worden opgelost.

5. Financiële gevolgen; gevolgen voor de rechterlijke macht en administratieve lasten voor de werkgever

a. Financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie hebben zich altijd uitgesproken voor de kostendekkendheid van premies. Deze leden vragen dan ook welke gevolgen deze risicoverschuiving van collectieve fondsen naar de individuele werkgever heeft voor de WAO-premie. Kan de regering een toelichting geven op de cijfers in bijlage 5 van de Sociale Nota 2003 ten aanzien van het Explotatie-overzicht WAO? Op welke veronderstellingen ten aanzien van volume- en uitkeringsniveau is de terugloop van uitkeringen/verstrekkingen gebaseerd?

Met hoeveel daalt de WAO-premie concreet in 2004 als de effecten van de uitbreiding van loondoorbetaling merkbaar worden, en hoe staat dat in verhouding met de extra WULBZ-premie die werkgevers aan zijn verzekeraar zal moeten gaan betalen?

Als het gaat om de verdeling van de financiële lasten tussen werknemer en werkgever dan is het waar dat de werkgever loon moet doorbetalen, ongeacht de vaak ongewisse oorzaak van het verzuim. Naar mening van de leden van de CDA-fractie is een zuiver, niet arbitrair onderscheid tussen risque social en risque professionel ook moeilijk te maken. De wetgever laat de werknemer dan ook 30% bijdragen aan zijn verzuim, door de wettelijk verplichte loondoorbetaling te stellen op 70% van het loon. Bovendien loopt de werknemer, indien hij niet meewerkt, het risico van opschorting van de loondoorbetaling bij ziekte en uiteindelijk ontslag.

De regering geeft aan dat de positie van kleine bedrijven bijzondere aandacht verdient. De leden van de VVD-fractie ondersteunen dit uitgangspunt zeer. Doet zich in het midden- en kleinbedrijf een ziektegeval voor, dan kan dat een relatief groot deel van de totale loonsom betekenen. Dit zijn de bedrijven die nu een hoge gedifferentieerde WAO-premie betalen. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering hier concrete cijfermatig onderbouwde voorbeelden van te geven. Het overgrote gedeelte van de kleine bedrijven, zo wordt door de regering gesteld, verzekert zich tegen de kosten van zieke en arbeidsongeschikte werknemers, zodat zij niet in de problemen raken in geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid van werknemers. Kunnen ook hier concrete cijfers over worden gegeven, zo vragen deze leden. De regering geeft aan dat bij verlenging van de loondoorbetalingsverplichting naar twee jaar kleine bedrijven ook hun verzekering met een jaar kunnen verlengen. Kan de regering echter meer concreet (cijfermatig) proberen aan te geven wat de financiële gevolgen voor kleine werkgevers zullen zijn? Wat zijn overigens de financiële en volumegevolgen voor de WAO en het ziekteverzuim van het verzekeren van dit risico? Zullen onderhavige bedrijven als gevolg van dit wetsvoorstel – ten opzichte van grotere bedrijven – overigens meer kans hebben nadelige gevolgen ervan te ondervinden? Hoe is dit te voorkomen? Wat is overigens de invloed van afschaffing van de Pemba voor kleine bedrijven in combinatie met de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting voor kleine bedrijven? Kan dit zowel kwalitatief als kwantitatief worden aangegeven en onderbouwd, ook hier gelardeerd met concrete voorbeelden en cijfers?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven of – waar thans in de laatste drie ziektemaanden maar liefst 20% van de zieken alsnog herstelt – zij niet bevreesd is dat dit herstel fors zal verschuiven van de laatste drie maanden van het eerste ziektejaar naar de laatste drie maanden van het tweede ziektejaar? De regering benoemt deze mogelijkheid maar geeft niet aan welk bedrag hiermee is gemoeid dan wel hoe dit kan worden voorkomen. Deze leden vragen de regering dit alsnog kwantitatief te onderbouwen en concrete cijfers te verschaffen. Om deze negatieve gevolgen te voorkomen is het wel, zo vragen deze leden de regering te bevestigen, eens te meer van belang een financiële prikkel na het eerste ziektejaar in te bouwen door in het tweede ziektejaar de loondoorbetaling maximaal zeventig procent te laten zijn.

Ook vragen deze leden de regering het effect van de ruimere arbeidsongeschiktheidscriterium in de loondoorbetalingsperiode concreet te becijferen. Is het niet mogelijk, zo vragen deze leden de regering aan te geven, dit te ondervangen door in het tweede ziektejaar weliswaar de loondoorbetaling te verlengen met een jaar maar niettemin het arbeidsongeschiktheidscriterium aan te scherpen? Zij verzoeken de regering hier een aantal modaliteiten voor aan te reiken en uitvoerig uit te werken.

De regering geeft aan dat vanwege de opwaartse en neerwaartse effecten die onderhavig wetsvoorstel met zich meebrengt een lichte besparing vanaf 2003 op de kosten van de eerste twee ziektejaren wordt verwacht van circa 100 à 200 mln. euro, zo constateren de leden van de VVD-fractie. De regering geeft een drietal oorzaken van deze besparing aan in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Kan per oorzaak aangegeven of deze besparingen of kosten met zich meebrengt en welke omvang deze zullen hebben? Kan tevens kwantitatief worden aangeven wat de gevolgen van dit wetsvoorstel zullen zijn voor de ontwikkeling van het ziekteverzuim, WAO-instroom en WAO-aantallen? De leden van de VVD-fractie merken immers op dat het nauwelijks aanvaardbaar is dat de effecten die het wetsvoorstel beoogt niet – zelfs niet in de vorm van een globale indicatie – worden aangegeven. Het gegeven dat dit wetsvoorstel onderdeel is van een breder pakket aan WAO-maatregelen doet daar niets aan af.

De leden van de fractie van de PvdA wensen antwoord te ontvangen op de volgende vragen.

Wat is de de facto besparing indien in het tweede Ziektewetjaar het inkomen daadwerkelijk terugloopt tot 70% van het oorspronkelijk loon? Heeft de regering berekend voor hoeveel mensen er vanwege de voorgenomen wetgeving sprake zal zijn van een substantiële inkomensdaling in het tweedeziektewet jaar? Hoeveel mensen betreft dat? Sluit de regering iedere inkomenssuppletie in het tweede Ziektewetjaar uit? Wat zijn de gevolgen en in welke mate voor de inkomenspositie en het ontstaan van problematische schulden van de betreffende huishoudens? Heeft de regering inzicht in welke inkomenscategorieën deze inkomensdaling zich voordoet? Zo ja, welke groepen voor welke grootte? Kan er sprake zijn van een substantiële extra vraag op budgetbegeleiding en schuldhulpverlening. In hoeverre zullen huishoudens met een laag inkomen een aanvullend beroep op huur- of loonkostensubsidie moeten doen? Om hoeveel huishoudens gaat het?

Wat zullen voor de individuele bedrijven de maximale extra kosten dan wel besparingen van deze maatregel zijn? Is er een maximum? Hoeveel bedrijven krijgen te maken met een verhoging van kosten en hoeveel bedrijven met een verlaging? Wat is de inhoud van de berekeningen die aan het regeringsvoorstel ten grondslag liggen?

De Raad van State stelt dat tegenover een aanzienlijke verhoging van de arbeidskosten een onduidelijke premieverlaging staat, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks. Deze kan in het bijzonder het MKB treffen. MKB Nederland onderschrijft deze stelling.

De leden van de fractie van GroenLinks ontvangen gaarne antwoord op de volgende vragen. Kan de regering duidelijk aangeven welke financiële gevolgen dit wetsvoorstel voor werkgevers zal hebben? Hoe verhoudt de premieverhoging voor de particuliere verzekering voor de verlenging van de doorbetaling zich tot de lagere gemiddelde WAO-premie, 4 jaar Pemba in plaats van 5? Kan deze vraag tevens worden beantwoord voor het geval er geen particuliere verzekering is afgesloten?

Hoe zit het bijvoorbeeld met de financiële lasten van loondoorbetaling? Deelt de regering de zorg van de Raad dat de extra lasten in het bijzonder voor het MKB in tijden van economische achteruitgang tot grote problemen kunnen leiden? De Raad en MKB Nederland wijzen hierop in het kader van het ontbreken van de mogelijkheid tot een vroegtijdige (flexibele) keuring. In haar reactie gaat de regering echter enkel in op de kosten van reïntegratie. Waar komt dit verschil in beoordeling van de financiële lasten voor de werkgever vandaan?

In hoeverre bestaan er voor werkgevers gezien de haast waarmee dit wetsvoorstel wordt behandeld nog goede mogelijkheden om zich voor het tweede ziektejaar te verzekeren, een nieuwe WULBZ-verzekering af te sluiten?

In het nader verslag legt de regering een verband tussen MKB-ondernemingen waar zich een daadwerkelijk ziektegeval voordoet, en de hoge gedifferentieerde WAO-premie die ze betalen. Kan op dit verband worden ingegaan?

Erkent de regering dat een langdurig zieke werknemer een veel grotere kostenpost wordt door invoering van deze wet, zo vragen de leden van de SP-fractie? Is de regering het met hen eens dat met name kleine werkgevers door deze extra kosten in voorkomende gevallen ernstig in de problemen kunnen komen? Is niet juist mede om deze reden ooit solidariteit in deze regeling gebracht? Is de regering het met deze leden eens dat de verlenging van de loondoorbetalingsplicht van twee, respectievelijk zes weken tot een jaar een veel minder substantieel effect op het ziekteverzuim heeft gehad, dan de invoering van het eigen risico van deze aanvankelijke twee, respectievelijk zes weken loondoorbetaling in de Zektewet? Zou de verlenging van een naar twee jaar dan een veel substantiëler effect hebben? Erkent de regering dat het de bedoeling is om meer financiële prikkels bij werkgevers te leggen, ook als de combinatie verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte en afschaffing van de Pemba voor kleine werkgevers samen wordt beschouwd? Is het dan ook zo dat werknemers die momenteel reeds een groter risico op arbeidsuitval wegens ziekte kennen, zoals oudere werknemers, arbeidsgehandicapte en chronisch zieke werknemers, een groter financieel risico voor werkgevers zullen worden? Is de regering het dan ook met deze leden eens dat dat de reïntegratiekansen van zieke of anderszins tijdelijk of gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers bij een nieuwe werkgever verder zal verkleinen?

Wil de regering aan de leden van de SP-fractie uiteenzetten wat het lasteneffect voor werkgevers zou zijn van invoering van een collectieve Ziektewet voor een periode van twee jaar, waarbij alle huidige particuliere verzekeringen voor de kosten van de loondoorbetaling bij ziekte vervangen zouden worden door een collectieve verzekering, gebaseerd op maximale solidariteit, met een eigen risico van twee, respectievelijk zes weken, voor kleine, respectievelijk grote werkgevers?

De regering verwacht dat de maatregel een lichte besparing oplevert op de kosten van de eerste twee ziektejaren van circa 100 á 200 mln. euro.

De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de passages in de Memorie van Toelichting hierover op de blz. 12 en 13 toe te lichten. In hoeverre is bijvoorbeeld rekening gehouden met de mogelijkheid dat werknemers zich zelf bijverzekeren, zodat alsnog een «gouden fuik» in het tweede ziektejaar ontstaat? Verder hechten deze leden eraan meer inzicht te krijgen in de verwachte gevolgen voor de werkgevers met minder dan 25 werknemers. Kan precies worden aangegeven welke gevolgen invoering van dit wetsvoorstel zal hebben voor de gedifferentieerde premie (Aok-premie) die kleine werkgevers zullen gaan betalen? Kan door rekenvoorbeelden worden duidelijk gemaakt welke budgettaire effecten de verdubbeling van de loondoorbetalingstermijn in combinatie met de verhoging van de gedifferentieerde premie zal hebben voor werkgevers die minder dan 25 personeelsleden in dienst hebben die gemiddeld een modaal inkomen verdienen? Is sprake van opmerkelijke verschillen, indien in de huidige situatie het gemiddeld ziekteverzuim 6% of 12 % is?

b. Gevolgen voor de rechterlijke macht

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering ook cijfermatig te onderbouwen wat de gevolgen voor de rechterlijke macht zullen zijn van het wetsvoorstel.

c. Administratieve lasten voor de werkgever

Door het verschuiven van het reïntegratieverslag wordt een besparing op de administratieve lasten gerealiseerd van ongeveer 5,8 mln. euro. Hoewel door het uitbreiden van de 13e-weekmelding de administratieve lasten toenemen met 1,3 mln. euro, dalen de administratieve lasten per saldo toch met 4,5 mln. euro. Een goede zaak, geheel in lijn met het kabinetsbeleid. De leden van de CDA-fractie vragen echter hoe de becijferingen zijn ten aanzien van de langere begeleiding door de arbodienst en de grotere inspanning om de werkplek aan te passen voor reïntegratie en preventie. Hoe groot is de te verwachte spin-off op dit terrein?

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie met hoeveel de administratieve lasten voor werkgevers toenemen nu de Wet Verbetering Poortwachter wordt uitgebreid tot contracten van bepaalde duur. Als bij beëindiging van het contact en overdracht naar het UWV het verzuim langer dan 6 weken duurt moet een reïntegratieverslag worden ingeleverd. Kan de regering toelichten welke effecten hiervan verwacht worden?

Als het gaat om de effecten van dit wetsvoorstel voor de administratieve lasten voor werkgevers vragen de leden van de VVD-fractie de regering hen een overzicht te verstrekken van de gevolgen van de verschillende maatregelen van dit wetsvoorstel apart en in het totaal.

Hoe verhoudt zich de felle kritiek van het VNO/NCW en het FNV/CNV tot de toename van de administratieve lasten, de toevoeging van een nieuw toetsmoment na 13 weken, en het betoog van de regering dat er geen sprake zou zijn van een toename van lasten, zo wensen de leden van de PvdA-fractie te vernemen. Wat is de reactie van de regering op deze kritiek?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat ook een besluit over afschaffing van de Pembaregeling (premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheid) direct verband houdt met onderhavig wetsvoorstel. In 2003 zal een onevenredig zware last komen te liggen bij werkgevers van kleine bedrijven, die naast de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte geconfronteerd worden met een rekenpremie (de zogeheten aok-premie; Arbeidsongeschiktheidskas, het fonds dat gevoed wordt uit de gedifferentieerde WAO-premie) die de facto hoger is dan de huidige Pembapremie. Deze leden vinden dat dit aan bedrijven met minder dan 25 werknemers, voor welke de afschaffing van de Pemba van toepassing is, niet valt uit te leggen. Zij zijn het immers die in relatief geringe mate verantwoordelijk zijn voor de WAO-instroom.

6. Monitoring en evaluatie

De leden van de PvdA-fractie menen dat als het wetsvoorstel in zijn huidige vorm en op dit moment onverhoopt doorgang vindt in ieder geval een tussenevaluatie twee jaar na inwerkingtreding dient plaats te vinden.

7. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I onderdeel A

De leden van de PvdA-fractie menen dat bij wijziging van de WAO het overeengekomen flexibele keuringsmoment voor geheel arbeidsongeschikten tegelijkertijd dient te worden opgenomen als onderdeel van het in de SER gesloten akkoord.

Artikel XIII Inwerkingtreding

De leden van de PvdA-fractie vragen een toelichting op, en onderbouwing van de verklaring van de regering dat dit wetsvoorstel een zodanige urgentie heeft dat het de buitenwerkingstelling van de Tijdelijke Referendumwet rechtvaardigt.

De voorzitter van de commissie,

Hamer

De griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Rosenmöller (GroenLinks), Jorritsma-Lebbink (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), B. M. De Vries (VVD), De Grave (VVD), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Halsema (GroenLinks), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Bos (PvdA), Smulders (LPF), ondervoorzitter, Jense (LN), Rambocus (CDA), Wiersma (LPF), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), Smolders (LPF), Bruls (CDA), Zeroual (LPF), Eski (CDA), Verburg (CDA) en Van Loon-Koomen (CDA).

Plv. Leden: Tonkens (GroenLinks), Terpstra (VVD), Adelmund (PvdA), Van der Vlies (SGP), Van Geen (D66), Wilders (VVD), Van Hoof (VVD), Tichelaar (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Smilde (CDA), Oplaat (VVD), Verbeet (PvdA), Van Ruiten (LPF), Teeven (LN), Algra (CDA), Stuger (LPF), De Wit (SP), Vietsch (CDA), De Jong (Groep De Jong), Hessels (CDA), Varela (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Koopmans (CDA) en Van Dijk (CDA).

Naar boven