28 624
Protocol tot nadere wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen, met Slotprotocol, ondertekend te Wenen op 1 september 1970, zoals gewijzigd bij Protocol ondertekend te 's-Gravenhage op 18 december 1989; 's-Gravenhage, 26 november 2001

nr. 19
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 oktober 2002

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 7 oktober 2002.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 6 november 2002.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 26 november 2001 te 's-Gravenhage totstandgekomen Protocol tot nadere wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen, met Slotprotocol, ondertekend te Wenen op 1 september 1970, zoals gewijzigd bij Protocol ondertekend te 's-Gravenhage op 18 december 1989 (Trb. 2002, 3).1

Een toelichtende nota bij dit Protocol treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

Met het onderhavige Protocol wordt beoogd te komen tot een nadere wijziging van het op 1 september 1970 te Wenen tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen, met Slotprotocol (Trb. 1970, 169), laatstelijk gewijzigd bij Protocol ondertekend te 's-Gravenhage op 18 december 1989 (Trb. 1990, 13), hierna te noemen «het Verdrag». Het betreft een reparatie van in de praktijk gebleken knelpunten. Een volledige herziening van het Verdrag heeft voor beide partijen op dit moment geen prioriteit.

Het Verdrag wordt op twee hoofdpunten gewijzigd. De ene wijziging bewerkstelligt een belastingvrijstelling in de bronstaat voor de beloning van een artiest, een sportbeoefenaar of een erkende «non-profit»-organisatie in geval van een optreden krachtens een tussen de Staten overeengekomen culturele overeenkomst of afspraak. Dit heeft zijn aanleiding in een verzoek van belanghebbenden in zowel Oostenrijk als Nederland. Zoals bekend is in de afgelopen jaren reeds in verschillende andere door Nederland gesloten belastingverdragen een soortgelijke bepaling opgenomen (bijvoorbeeld Portugal (Trb. 1999/180); Roemenië (Trb. 1998/75); Macedonië (Trb. 1998/238) en Argentinië (Trb. 1997/63)). De andere wijziging strekt ertoe dat de arbeidsbeloning van lokaal geworven ambassadepersoneel ter belastingheffing toekomt aan de woonstaat, en niet zoals nu aan de bronstaat. Op verzoek van Oostenrijk wordt het Verdrag in dit opzicht OESO-conform gemaakt.

Tijdens de onderhandelingen over de wijzigingen van het Verdrag die in dit Protocol zijn opgenomen, is nog de wenselijkheid van een wijziging van de regeling inzake de belastingheffing van vermogen onderzocht. Nu in Oostenrijk per 1 januari 1994 de vermogensbelasting is afgeschaft, zou het, ook volgens internationale opvattingen, namelijk legitiem zijn dat Nederland haar Nederlandse inwoners over in Oostenrijk gelegen vermogen weer onverkort volgens het Nederlandse recht zou kunnen belasten. Omdat een dergelijke wijziging vanwege de afschaffing van de vermogensbelasting in Nederland per 1 januari 2001 al snel een dode letter zou zijn, is hieraan echter geen prioriteit gegeven.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid, jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

2. Budgettaire gevolgen

De budgettaire gevolgen van deze wijziging zullen niet van noemenswaardige betekenis zijn.

3. Koninkrijkspositie

Het onderhavige Protocol zal, evenals het Verdrag, alleen voor Nederland gelden.

4. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A van artikel I wijzigt het in het Verdrag bestaande artikel 18 inzake artiesten en sportbeoefenaars, dat gebaseerd is op artikel 17 van het OESO-modelverdrag.

Het eerste lid van het gewijzigde artikel 18 bevat het oude artikel 18 en stemt, behoudens de verwijzingen naar andere artikelen van het Verdrag, overeen met het eerste lid van artikel 17 van het OESO-modelverdrag en het actuele Nederlandse verdragsbeleid. Het tweede lid van het gewijzigde artikel 18 stemt overeen met het tweede lid van artikel 17 van het OESO-modelverdrag en het actuele Nederlandse verdragsbeleid. Het derde lid van het gewijzigde artikel 18 behelst de door de belanghebbenden gewenste wijziging ten aanzien van voordelen of inkomsten die zijn verkregen uit werkzaamheden krachtens een tussen Nederland en Oostenrijk overeengekomen culturele overeenkomst of afspraak of verkregen door een als zodanig erkende «non-profit»-organisatie, of door een artiest of sportbeoefenaar ter zake van aan een dergelijke organisatie verleende diensten. Door deze wijziging vindt in de aangegeven gevallen uitsluitende woonstaatheffing plaats, hetgeen voor de belanghebbenden voordelig is. Erkenning van een «non-profit»-organisatie geschiedt in onderling overleg tussen de bevoegde Nederlandse en Oostenrijkse autoriteiten, op verzoek van een belanghebbende. Zoals eerder aangegeven is een dergelijke regeling internationaal gezien niet ongebruikelijk. Zie verder de toelichting bij onderdeel D en artikel II, tweede lid.

Onderdeel B van artikel I past, met het oog op de wijziging van artikel 20, in artikel 19 de verwijzingen naar artikel 20 aan.

Onderdeel C van artikel I brengt artikel 20 van het Verdrag, inzake overheidsfuncties en sociale zekerheidsuitkeringen, meer in overeenstemming met artikel 19 van het OESO-modelverdrag.

Het eerste en het tweede lid van het gewijzigde artikel 20 stemmen overeen met het eerste en het tweede lid van artikel 19 van het OESO-modelverdrag. In overeenstemming met vast Nederlands verdragsbeleid is de passage «zijn slechts belastbaar» vervangen door «mogen worden belast». De reden hiervoor is erin gelegen dat het anders voor Nederland als woonstaat niet langer mogelijk zou zijn een beroep te doen op het progressievoorbehoud van artikel 24, eerste lid, van het Verdrag.

Het derde lid van het gewijzigde artikel 20 stemt, met aangepaste verwijzingen naar andere artikelen, overeen met het derde lid van artikel 19 van het OESO-modelverdrag.

Het vierde lid van het gewijzigde artikel 20 is gebaseerd op artikel 18 van het OESO-modelverdrag en artikel 18 van het VN-verdrag, en is in overeenstemming met vast Nederlands verdragsbeleid.

De reden dat sociale zekerheidsuitkeringen op deze plaats zijn opgenomen in plaats van in artikel 18, zoals voor Nederland gebruikelijk is, is gelegen in het arrest van de Hoge Raad van 4 juli 1989 (BNB 1989/274). Daarin bepaalde de Hoge Raad dat onvoldoende grond bestaat om uitkeringen krachtens de WAO en de AAW aan te merken als pensioen krachtens wettelijke sociale verzekering, een en ander in de zin van artikel 20, tweede lid, van het Verdrag. Hierdoor mochten dergelijke uitkeringen voortaan in Oostenrijk worden belast. Nu sociale zekerheidsuitkeringen ook onder artikel 20 zijn gebracht, zijn deze weer in Nederland belastbaar.

Onderdeel D past de verwijzingen aan in het tweede lid van artikel 24 van het Verdrag. Door de nieuwe wijze van verwijzen geldt voor de voordelen en inkomsten als bedoeld in artikel 18, eerste en tweede lid, voortaan de verrekeningsmethode in plaats van de vrijstellingsmethode. Dit is in overeenstemming met het Nederlandse verdragsbeleid. Voor artikel 18, derde lid, geldt zoals gezegd een uitsluitende woonstaatheffing.

Artikel II, tweede lid

Ten aanzien van voordelen en inkomsten als bedoeld in artikel 18 van het Verdrag kan er naar keuze van belanghebbenden terugwerkende kracht plaatsvinden tot 1 januari 1997. Er treedt dus geen verzwaring van lasten op. Verder is door de koppeling aan artikel 24 van het Verdrag zoals gewijzigd door artikel I, onderdeel D, van dit Protocol, in dit geval de verrekeningsmethode nog van toepassing. Hierdoor wordt dubbele onbelastbaarheid vermeden.

De Staatssecretaris van Financiën,

S. R. A. van Eijck

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven