28 608
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2003 Deel II – overig fiscaal pakket)

nr. 11
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 november 2002

Hierbij doe ik u toekomen mijn antwoorden op een tweetal vragen van het lid Bussemaker inzake het wetsvoorstel Belastingplan 2003 Deel II die tijdens het wetgevingsoverleg van 11 november jongstleden onbeantwoord zijn gebleven.

Het lid Bussemaker heeft gevraagd naar de verschillen tussen de toetsing van nut en noodzaak van middelen die gebruikt worden door personen met een ziekte of handicap door de Belastingdienst en binnen andere voorzieningen zoals de Wet voorzieningen gehandicapten. In antwoord op deze vraag het volgende. De buitengewone uitgaven regeling is een algemeen vangnet dat in werking treedt als andere voorzieningen (zoals de Wvg, de ziekenfondswet en de AWBZ) ziektegerelateerde kosten niet compenseren. Deze andere voorzieningen staan in beginsel open voor alle personen die kosten maken in verband met functiebeperkingen. Bij deze voorzieningen wordt nut en noodzaak van de voorziening door deskundigen getoetst. Bij de Wvg is het antwoord op de vraag of iemand in aanmerking komt voor een voorziening ter beoordeling aan de gemeente, gemeenten kunnen hiervoor indicatieorganen (zoals een RIO) inschakelen. De Belastingdienst is niet geëquipeerd om (medische) nut en noodzaak van een specifieke voorziening te toetsen omdat expertise op dit punt niet aanwezig is. Er is op dit moment geen indicatiestelling waar de Belastingdienst gebruik van kan maken.

Daarnaast vroeg het lid Bussemaker om een reactie op de fiscale gevolgen die verbonden zijn aan het vruchtgebruik op een woning in gevallen waarin dat vruchtgebruik reeds voor de inwerkingtreding van de Wet inkomstenbelasting 2001 is gevestigd. Als hoofdregel geldt, zowel voor bestaande als voor nieuwe gevallen, dat voor de vruchtgebruiker de eigenwoningregeling niet van toepassing is, behoudens in gevallen waarin dat vruchtgebruik verkregen is krachtens erfrecht. De blote eigendom wordt bij de blote eigenaar belast in box 3, ongeacht of deze krachtens testament is verkregen of op andere wijze, behoudens in die gevallen waarin de splitsing in blooteigendom/vruchtgebruik fiscaal wordt genegeerd. Op dit laatste is uitvoerig ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag (kamerstukken II 2002–2003, 28 608, nr. 5, blz. 20).

Bij de totstandkoming van de Wet inkomstenbelasting 2001 is er bewust voor gekozen voor bestaande gevallen geen eerbiedigende overgangsregeling te creëren. De door mevrouw Bussemaker genoemde problematiek is in de parlementaire behandeling reeds uitvoerig aan de orde geweest. Door de CDA-fractie in de Tweede Kamer is een amendement ingediend (kamerstukken II 1999–2000, 26 728, nr. 24), waarin voorzien werd in een eerbiedigende overgangsregeling voor bestaande blooteigendomsituaties. Dit amendement is door de Tweede Kamer verworpen.

Daarnaast heeft de CDA-fractie deze problematiek in het najaar 2000 nogmaals aan de orde gesteld tijdens de behandeling van de Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001 in de Tweede Kamer. Naar aanleiding van deze vragen heb ik schriftelijk geantwoord in de nota naar aanleiding van het verslag (kamerstukken II, 2000–2001, 27 466, nr. 6).

Voorts heeft een groot aantal belastingplichtigen zich inmiddels aan het nieuwe fiscale regime aangepast door de splitsing in blote eigendom/vruchtgebruik ongedaan te maken. Indien nu alsnog een overgangsregeling in het leven zou worden geroepen, zou dat voor deze personen moeilijk te begrijpen zijn. Dit brengt mij, in combinatie met het feit dat in het parlement uitvoerig aandacht is besteed aan deze problematiek en dat voorstellen voor een overgangsregime zijn verworpen, tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat om wijzigingen in de bestaande regeling te overwegen.

Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Financiën,

S. R. A. van Eijck

Naar boven