28 600 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2003

nr. 146
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 juli 2003

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 18 juni 2003 overleg gevoerd met minister Hoogervorst van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

– de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 20 december 2002 over de tabaksverkoop in psychiatrische ziekenhuizen (VWS-03-02);

– de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 31 maart 2003 over de verkoop en het gebruik van tabaksproducten in psychiatrische ziekenhuizen (VWS-03-394);

– de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 29 april 2003 over de louterende werking van tabaksgebruik in de psychiatrie (28 600-XVI, nr. 126);

– de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 6 mei 2003 over het voorontwerp Besluit rookvrije werkplek (VWS-03-531);

– de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 26 mei 2003 over het Besluit inperking verkoop en gebruik tabaksproducten;

– de brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de besluiten op basis van de Tabakswet.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Hermans (LPF) zegt dat zijn fractie grote bezwaren heeft tegen het niet-rokenbeleid voor de horeca en voorstander is van afstel, vanwege de sociale en economische gevolgen van dit beleid. Het is daarom toe te juichen dat de minister heeft besloten om de horeca uit te zonderen van het recht op een rookvrije werkplek en in principe bereid lijkt te zijn tot een verlenging voor onbepaalde tijd. Hij benadrukt dat hij het beleid voor rookvrije werkplekken verder wel steunt.

In het projectplan Rookvrij wordt gesteld dat in 2004 65% van de bedrijven een goed rookbeleid dient te voeren. Geldt dit percentage nog steeds en mag de Kamer de minister daar later op afrekenen?

Tweederde van het onderwijs negeerde in 2001 de Tabakswet. Dat is zorgelijk, omdat de minister het onderwijs telkenmale als aandachtsgebied heeft genoemd. Wat is de huidige stand van zaken rond de handhaving van de Tabakswet in het onderwijs? Is de minister bereid om een streefgetal voor het onderwijs te noemen?

Kan de minister bevestigen dat de verstrekte gegevens over de samenstelling van sigaretten niet op een zodanige manier openbaar worden gemaakt dat concurrenten de producten kunnen nabootsen? Loopt Nederland hier niet te ver vooruit op de Europese regelgeving?

Ten slotte wijst de heer Hermans erop dat de campagnes zich in het bijzonder zullen gaan richten op lagere welstandsgroepen. Hij zegt te hopen dat dit voornemen niet voorkomt uit de gedachte dat lagere welstandsgroepen niet voldoende in staat zijn om gebruik te maken van hun zelfbeschikkingsrecht en daarom betutteld zouden moeten worden.

Mevrouw Timmer (PvdA) zegt dat voorstellen op hun handhaafbaarheid moeten worden beoordeeld. Met het oog daarop wijst zij het voorstel af om roken na een bepaalde tijd toe te staan in sportkantines. Is de minister het met haar eens dat vastgehouden moet worden aan een absoluut rookverbod in sportkantines?

Een rookverbod voor wijkcentra en buurtwerk kan ertoe leiden dat ouderen deze centra niet langer zullen bezoeken, hetgeen ongewenst is. Deze ontwikkeling kan worden voorkomen door voor deze rokers aparte tijden te reserveren. Verder zal men echter zeker niet mogen gaan. Is de minister bereid om de buurthuizen de vrijheid te geven om hiertoe over te gaan?

De minister schrijft dat in de ruimten in zorginstellingen die niet onder het beperkingenbesluit vallen, wel mag worden gerookt. Het is echter de vraag of dit de problemen die zorginstellingen hebben met het rookverbod, voldoende ondervangt. Zo is het in de praktijk onmogelijk om voor groepstherapie aparte groepen voor rokers te organiseren. Is de minister bereid om de zorginstellingen toe te staan rookpauzes in te lassen? Op een dergelijke manier kunnen zij de doelstelling van de wet handhaven en de wet tegelijkertijd in de praktijk werkbaar maken.

Een rookverbod voor coffeeshops is belachelijk en zal bovendien overlast veroorzaken in de omgeving van deze gelegenheden. Is de minister het verder met haar eens dat het inconsistent is om de verkoop van illegale middelen in coffeeshops toe te staan, maar het gebruik van legale tabaksartikelen niet?

De horeca is een jaar respijt gegeven om te komen tot zelfregulering. Hoe zal die zelfregulering er echter uit komen te zien? Mevrouw Timmer merkt vervolgens op dat het onaanvaardbaar is dat in 2005 zou kunnen blijken dat er geen stappen zijn gezet in de richting van een definitieve regeling. De druk op de horeca zal dan ook zeker moeten worden gehandhaafd door een tussenrapportage in het voorjaar van 2004. Is de minister daartoe bereid? Verder moet de horeca zeker worden verplicht duidelijk aan te geven of er gescheiden ruimten voor rokers en niet-rokers zijn en of er wel of niet gerookt mag worden.

Mevrouw Schippers (VVD) stelt dat de VVD-fractie de drie hoofddoelstellingen van het tabaksontmoedigingsbeleid ondersteunt (voorkomen dat mensen gaan roken, stimulans tot stoppen en bescherming van niet-rokers), maar tegen de Tabakswet heeft gestemd, omdat de manier waarop de overheid deze doelstellingen wil bereiken te vergaand ingrijpen in het leven van mensen en het maatschappelijk leven. Deze kritiek vormt ook de hoofdlijn bij de verdere invulling van de wet. Dat zij in deze kritiek niet alleen staat, blijkt uit de vele reacties die zij heeft ontvangen. Verder zijn de voorgestelde maatregelen voor psychiatrische ziekenhuizen en verzorgings- en verpleeghuizen ingrijpend. Deze maatregelen raken namelijk mensen die hun eigen huis noodgedwongen voor langere tijd dan wel voor de rest van hun leven hebben moeten verlaten. Het probleem spitst zich toe op zowel het rookverbod als op de«rookvrije werkplek».

De verplichting rookvrije recreatieruimtes in te richten is bijzonder moeilijk te realiseren voor kleinschalige instellingen die niet beschikken over meerdere recreatiezalen, zeker omdat met verbouwingen of aanpassingen meerdere jaren zijn gemoeid en de brandveiligheid het ongewenst maakt dat mensen op hun kamer roken. Is de minister het met haar eens dat instellingen met maar één recreatieruimte moeten worden uitgezonderd van het rookverbod en de regels voor de rookvrije werkplek? Als het vereiste van rechtsgelijkheid dit niet toestaat, moet worden overwogen om een overgangstermijn in te stellen die lang genoeg is om de kleinere instellingen in staat te stellen een tweede recreatieruimte te realiseren.

Er doen zich problemen voor bij de woonzorgvoorzieningen waarin een klein aantal mensen onder begeleiding woont. Het is praktisch onmogelijk om bij deze voorzieningen een rookvrije werkplek te realiseren voor begeleiders en verzorgenden. Zij vraagt of de minister een oplossing voor dit probleem kan geven.

Een rookverbod in een coffeeshop is als een drinkverbod in een café. Dat is het meest pregnant, maar voor een groot aantal andere horecagelegenheden betekent een rookverbod de nekslag. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld private uitbaters van sportkantines. De minister heeft inmiddels aangegeven de horeca uitstel te verlenen tot 1 januari 2005 en een verlenging onder voorwaarden te willen overwegen. Is dit uitstel ook van toepassing op de private uitbaters van sportkantines? Is een uitzondering – eventueel onder voorwaarden – juridisch mogelijk?

De Arbeidsomstandighedenwet verplicht werkgevers de gezondheidsrisico's voor werknemers te beperken. Het draagt dan ook niet bij aan de transparantie van de wetgeving dat tabaksoverlast op de werkplek niet onder deze wet valt, maar geregeld wordt in de Tabakswet. Bovendien is het inefficiënt om de Keuringsdienst van waren toezicht te laten houden op dit deel van de arbeidsomstandigheden. Hoe verhoudt deze wet- en regelgeving zich tot het streven van dit kabinet te dereguleren en te zorgen voor uitvoerbare en handhaafbare wet- en regelgeving? Onzes inziens scoort deze regelgeving op deze onderdelen slecht.

De Nederlandse regeling voor de openbaarmaking van de ingrediënten van sigaretten gaat verder dan die van andere EU-lidstaten. Waarom is hiervoor gekozen? Vervolgens vraagt mevrouw Schippers of de minister bereid is het voorstel van de industrie over te nemen om de ingrediënten aan de overheid ter beschikking te stellen, maar met betrekking tot smaakstoffen een vertrouwelijkheidsgarantie van de overheid te vragen in verband met de kwetsbaarheid van originaliteit.

De heer Buijs (CDA) zegt te hopen dat deze minister bereid is tot constructief overleg met alle betrokkenen, omdat het noodzakelijk is dat de regering een brug slaat tussen de zich verhardende standpunten over het rookbeleid in Nederland. Overigens mag daarbij natuurlijk geen afbreuk worden gedaan aan de doelstelling dat roken moet worden ontmoedigd.

Het recht op een rookvrije werkplek heeft bizarre consequenties. Zo maakt het het werken in de thuiszorg vrijwel onmogelijk, aangezien mensen moeilijk kan worden verboden om thuis te roken. Een en ander geldt overigens ook voor psychiatrische ziekenhuizen, aangezien die hun bewoners een substituut-woonomgeving bieden. Is de minister bereid om constructief te overleggen met GGZ Nederland en STIVORO over een protocol voor zelfregulering? De heer Buijs vraagt de minister of hij de instellingen gedurende dit overleg zal vrijwaren van bestuurlijke boetes.

Er is 10 mln euro beschikbaar gesteld voor het projectplan Rookvrij. Mag daaruit de conclusie worden getrokken dat de Tabaksnota 2 van tafel is?

De heer Buijs zegt dat het huidige overleg met de horeca moet leiden tot een oplossing voor de situatie na 2005.

Sportcafés met een volledige horecabevoegdheid die duidelijk afgescheiden zijn van het vaak gemeentelijke sportcentrum, dienen op dezelfde manier te worden behandeld als de reguliere horeca. Dit is ook van belang voor de sportcentra zelf, omdat zij vaak mede worden gefinancierd uit de opbrengsten van deze cafés.

Met de ingrediëntenlijst voor sigaretten gaat Nederland verder dan de Europese richtlijn. Het is dan ook begrijpelijk dat de industrie kritiek heeft op het voornemen om de receptuur vrij te geven. Zal de minister hierover met de sector in overleg treden?

De heer Van der Vlies (SGP) zegt dat zijn fractie omwille van het gezondheidsbelang heeft ingestemd met een zo strenge wet dat te voorzien was dat de handhaafbaarheid problemen zou opleveren. Concessies bij de uitvoering moeten echter zoveel mogelijk worden vermeden om te voorkomen dat de wet zozeer wordt uitgehold dat de wetgever over enige tijd terug bij af is. De redelijkheid gebiedt verder dat overgangstermijnen en soortgelijke aanpassingen niet bij voorbaat uit den boze zijn.

De minister stelt dat de uitzondering op het recht op een rookvrije werkplek voor als privé aan te merken en als zodanig aangewezen ruimten zou leiden tot een ongewenste regeldichtheid. De heer Van der Vlies zegt dat dit te kort door de bocht is en dat het mogelijk moet zijn om helder te definiëren wat moet worden verstaan onder een privéruimte waarin de bewoner zeggenschap heeft.

Uitstel voor de horeca mag er niet toe leiden dat de invoering van de rookvrije werkplek oneindig wordt uitgesteld. De minister zal dan ook intensief moeten overleggen met de sector.

De heer Van der Vlies zegt goed te kunnen leven met de consequentie dat coffeeshops als gevolg van het recht op een rookvrije werkplek moeten sluiten. Sluiting van de coffeeshops zou voor een einde maken aan een gedeelte van het gedoogbeleid voor softdrugs en dat moet deze regering zeker aanspreken, omdat zij zich een tegenstander heeft verklaard van gedoogbeleid.

Deskundigen zeggen dat roken een therapeutisch effect kan hebben op psychiatrische patiënten. Als dit effect daadwerkelijk wordt aangetoond, zal de minister dit dan aan de orde stellen tijdens het overleg met GGZ Nederland?

Mevrouw Kant (SP) zegt dat de uitvoering van de Tabakswet op een aantal praktische problemen stuit, vooral bij de verblijfsinstellingen. Niemand wil het namelijk mensen die niet zelfstandig kunnen gaan en staan waar ze willen, onmogelijk maken om zelf te beslissen of ze wel of niet roken. Doel van het beleid is immers ontmoediging en niet gedwongen afkicken. Is de minister bereid om te werken aan een oplossing die alle betrokkenen tot tevredenheid stemt?

Instellingen vragen om meer vrijheid voor de uitvoering van het rookbeleid. Mevrouw Kant zegt daarmee in te stemmen. Het moet mogelijk zijn dat men er binnen de instellingen samen uitkomt.

Het is praktisch onmogelijk om op dit moment het recht op een rookvrije werkplek in de horeca in te voeren. De keuze voor uitstel is dan ook begrijpelijk. Het is overigens wel de vraag of rookvrije werkplekken in de horeca überhaupt kunnen worden gerealiseerd.

Om het roken door jongeren tegen te gaan is het belangrijk dat het aantal verkooppunten wordt verkleind en dat tabak alleen in speciaalzaken wordt verkocht. De Kamer deelt dit standpunt, want zij heeft een motie aangenomen waarin dit als doel wordt geformuleerd. Het is dan ook teleurstellend dat dit doel in de Tabakswet losgelaten lijkt te zijn. Eveneens teleurstellend is de trage voortgang die in de sportsector wordt geboekt, want zelfs daar is gekozen voor zelfregulering.

Oud-minister Bomhof heeft toegezegd dat verslavende toevoegingen en smaak- en geurstoffen in sigaretten die vooral aantrekkelijk zijn voor jongeren, zullen worden verboden. Deze toezegging is niet nagekomen, omdat zij in strijd zou zijn met Europese regelgeving. Kan deze toezegging alsnog worden nagekomen?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks) zegt dat zoveel mogelijk moet worden vastgehouden aan het recht op een rookvrije werkplek. Waar dit echter tot grote praktische problemen leidt, moet een uitzondering worden overwogen. Dat is overigens voorzien in het amendement-Hermann (26 472, nr. 11) dat het recht op een rookvrije werkplek regelde. Met het oog hierop is het acceptabel dat kleine cafés niet nu al worden verplicht om een rookvrije ruimte in te richten.

Sport en roken gaan niet samen. Er dient dan ook onverkort te worden vastgehouden aan het beleid dat in sportkantines en sportcafés niet mag worden gerookt. Is de minister bereid om te zorgen dat er niet langer een verschil wordt gemaakt tussen gesubsidieerde en niet gesubsidieerde sportkantines?

Er bestaat voor zorginstellingen geen algeheel rookverbod. Zo is roken toegestaan in privéruimtes en daartoe aangewezen ruimtes. De handhaafbaarheid van het rookverbod is in de praktijk in deze instellingen desalniettemin problematisch, omdat niet alle bewoners een eenpersoonskamer hebben en bovendien niet alle instellingen over meerdere recreatieruimtes beschikken. Met het oog hierop stelt mevrouw Tonkens voor de instellingen een jaar respijt te geven, tijd die zij moeten gebruiken voor het vinden van een oplossing.

De heer Van der Ham (D66) stelt dat psychiatrische ziekenhuizen de nodige vrijheid moeten krijgen bij de invulling van het rookbeleid. Deze instellingen kunnen immers het beste zelf inschatten wat goed is voor hun patiënten, voor wie de instelling eigenlijk de thuisplek is. Hoeveel vrijheid is de minister bereid de instellingen te geven?

De minister heeft de horeca uitstel verleend tot 2005. Het is echter de vraag of het wel redelijk is om na dat jaar van de hele horeca te eisen dat ze rookvrije werkplekken hebben ingevoerd. Roken is namelijk te nauw verbonden met uitgaan. Dit neemt overigens niet weg dat de overheid ernaar moet streven om op termijn het roken in de horeca zo ver als maar mogelijk is terug te dringen. Het blijft daarom van groot belang dat de druk op de horeca wordt gehandhaafd.

Horeca is een verzamelnaam voor een grote verscheidenheid aan uitgaansgelegenheden. Dat is een probleem, want in een klein bruin café is het in tegenstelling tot in een grand café bijna onmogelijk om een afgescheiden ruimte te creëren. Is de minister van plan om in overleg met de sector gradaties aan te brengen in het begrip «horeca»?

De heer Van der Ham zegt dat in ieder geval het ministerie moet weten welke ingrediënten een sigaret bevat. Dat neemt overigens niet weg dat enige geheimhouding met het oog op het bedrijfsbelang mogelijk moet blijven zolang sigaretten niet verboden zijn. Het overleg met de sector over onder meer dit onderwerp is afgebroken. Kan dit overleg weer worden opgepakt?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie) zegt een onderbouwing te missen van het besluit om de hele horeca uitstel tot 2005 te verlenen en van de opmerking in de brief dat verdere verlenging zal worden overwogen als blijkt dat er een betere bescherming van werknemers in deze sector mogelijk is. Staat dit niet op gespannen voet met het recht van werknemers in de horeca op een rookvrije werkplek? Een recht dat zeker moet worden gehonoreerd, omdat 70% van de Nederlanders niet rookt en de groep niet-rokers onder het horecapersoneel dus aanzienlijk moet zijn.

Een onderscheid tussen type horecagelegenheden lijkt redelijk, maar bijvoorbeeld in Ierland, een land met veel bruine cafés, wordt dit onderscheid niet gemaakt. Moet Nederland dit voorbeeld niet volgen? Het doel van de Tabakswet is immers een sociaal klimaat waarin niet roken de norm is en dan past het niet om te elfder ure terug te krabbelen.

In de discussie over het uitstel voor de horeca lijkt ten onrechte voorbij te worden gegaan aan het belang van de klanten.

De gevolgen van het rookverbod voor coffeeshops doen inderdaad wat vreemd aan. Het is echter de vraag of Nederland ongelukkig moet zijn met de consequentie dat coffeeshops de deuren zullen moeten sluiten.

In de brief staat dat de beperkingen voor het roken in zorginstellingen al vanaf 1990 van kracht zijn. Betekent dit dat de instellingen eigenlijk al dertien jaar in overtreding zijn? Als dat het geval is, noemt mevrouw Huizinga-Heringa het vreemd dat er zoveel commotie bij de instellingen is nu er zoveel jaar later besloten wordt om de Keuringsdienst van waren de wet te laten handhaven.

De minister toont zich wel gevoelig voor de problemen in de horeca, maar niet voor die in de psychiatrie. Dat is vreemd, omdat een psychiatrische instelling voor de bewoners een thuisplek is en veel instellingen geen aparte rokersruimte kunnen creëren.

Het antwoord van de minister

De minister zegt dat hij het tabaksontmoedigingsbeleid op een strenge manier zal invoeren. De enorme schade en overlast die door roken wordt veroorzaakt laten een minister van Volksgezondheid immers geen andere keuze dan zo hard mogelijk te werken aan een maatschappij waarin niet roken de sociale norm is. Hij benadrukt verder dat alleen de handhaafbaarheid voor de regering een reden is om eventueel concessies te doen.

De horeca kan uitstel krijgen, omdat als de horeca per 1 januari 2005 rookvrij moet zijn, dit vermoedelijk niet kan worden gehandhaafd. Dat betekent echter zeer zeker niet dat het op enig moment tot afstel zal komen. De horeca zou er dan ook zeker verkeerd aan doen als zij achterover zou leunen en rustig zou wachten op wat er begin 2005 gaat gebeuren.

Er zullen met de horeca afspraken worden gemaakt die in een convenant kunnen worden vastgelegd. Hoe deze afspraken er uiteindelijk uit zullen komen te zien is nog niet helemaal duidelijk. Zo verdient het inderdaad overweging om te differentiëren en er bijvoorbeeld voor te kiezen om kleine horecagelegenheden coulanter te behandelen dan grote. De minister zegt toe dat hij de Kamer hierover zal rapporteren zodra hierover meer duidelijkheid bestaat. Waarschijnlijk is dat begin 2004.

Psychiatrische instellingen overtreden sinds 1990 de beperkingen voor het roken. Dat hieraan nu zoveel aandacht in de media wordt besteed, is een gevolg van het feit dat men hiertegen pas sinds kort kan optreden met bestuurlijke boetes, een mogelijkheid waar inmiddels daadwerkelijk gebruik van wordt gemaakt. De minister wijst er met nadruk op dat de ophef die hierover door sommige directeuren is gemaakt, toch wel opmerkelijk is, omdat deze directeuren eraan voorbij lijken te gaan dat ze de afgelopen dertien jaar onvoldoende recht hebben gedaan aan de belangen van de niet-rokers in hun instellingen.

Door sommigen is naar voren gebracht dat roken een therapeutisch effect zou hebben op psychiatrische patiënten. De minister zegt sceptisch tegenover dit argument te staan, omdat daarvoor nooit enig wetenschappelijk bewijs is geleverd.

Omdat zich een probleem voor kan doen met de handhaafbaarheid, zegt hij bereid te zijn om met GGZ Nederland constructief te overleggen. Vooralsnog moeten de instellingen echter niet op al te veel coulance van het ministerie rekenen, omdat de bescherming van de niet-roker die gedwongen is om permanent in een instelling te verblijven, dient te prevaleren. De minister zegt verder bereid te zijn om ook met andere sectoren in de gezondheidszorg en de welzijnszorg te overleggen.

De minister bevestigt vervolgens dat sportcafés met een horecabevoegdheid op dezelfde manier moeten worden behandeld als andere horecasectoren.

Met de sportkantines wordt overlegd over zelfregulering. De uitkomst hiervan moet worden afgewacht, voordat nadere regelgeving wordt overwogen.

De coffeeshops zullen op dezelfde manier worden behandeld als de overige horeca.

Een producent van voedingsmiddelen is door de Europese regelgeving verplicht om de samenstelling van zijn producten op het etiket te vermelden. Het is daarom een volstrekt logische stap om sigarettenfabrikanten te verplichten aan te geven welke ingrediënten hun producten bevatten, zeker ook omdat zij een giftig middel op de markt brengen. Dat hiertoe niet eerder is besloten, is een gevolg van het feit dat tabak niet wordt aangemerkt als een voedingsmiddel. Overigens moeten de hoeveelheden van de ingrediënten wel aan het ministerie bekend worden gemaakt, maar zullen deze niet openbaar worden gemaakt.

Een en ander betekent niet dat de sigarettenfabrikanten gedwongen worden om bedrijfsgeheimen prijs te geven, aangezien daarvoor de nodige procedurele waarborgen bestaan. Verder is een tabaksfabrikant niet verplicht om aan te geven hoe hij zijn producten bereidt en welke soort tabak hij gebruikt.

De minister zegt dat als de tabaksindustrie overtuigend kan bewijzen dat de Nederlandse wetgeving strenger is dan de Europese richtlijn, hij bereid is om hierover met de industrie in gesprek te gaan. Vooralsnog zijn er echter geen aanwijzingen dat dit het geval zou zijn.

De Europese regelgeving staat het niet toe dat Nederland een verbod in zijn wetgeving opneemt voor verslavende additieven. Een dergelijke maatregel zou namelijk een inbreuk zijn op het vrije verkeer van goederen en diensten in Europa. Overigens is er geen reden om aan te nemen dat Europa minder strenge maatregelen zal treffen tegen dergelijke additieven.

Het instellen van speciale tijden in buurthuizen voor rokers is, vanwege de slechte handhaafbaarheid, een ongewenste oplossing. De buurthuizen zullen hiervoor dan ook geen ontheffing krijgen.

De Kamer kan de minister natuurlijk afrekenen op de doelstelling voor het niet roken op scholen in het projectplan Rookvrij. Overigens wordt er samen met de scholen hard aan gewerkt om deze doelstelling te halen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Hermans (LPF) merkt op dat het ministerie heeft aangegeven dat het de op handen zijnde aanpassing van het beperkingenbesluit voor de poppodia en schouwburgen gelijk wil laten oplopen met een traject naar een rookvrije horeca. Betekent dit dat poppodia en schouwburgen vooralsnog niet rookvrij worden gemaakt?

Mevrouw Timmer (PvdA) vraagt of het waar is dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen gesubsidieerde en niet gesubsidieerde sportkantines. Zo ja, is het dan uit het oogpunt van gelijkheid, niet beter om het rookverbod op alle sportkantines van toepassing te verklaren?

De hoeveelheden van de ingrediënten worden niet bekend gemaakt aan de consument, blijkbaar omdat dat niet in het belang is van de consument. Als dat het geval is, waarom wordt de tabaksindustrie dan toch verplicht om deze hoeveelheden aan het ministerie bekend te maken?

Mevrouw Schippers (VVD) zegt dat de minister wel heel hard stelling neemt tegen tabaksproducten, zeker omdat het nog steeds legale producten zijn waarover veel accijns wordt betaald.

Door de nadruk te leggen op de handhaafbaarheid als enige grond voor mogelijke concessies, lijkt de minister voorbij te gaan aan de bijzondere positie van woonzorgvoorzieningen, kleine psychiatrische instellingen en verzorgings- en verpleeghuizen. In deze centra wonen namelijk veel mensen die al zo lang roken dat men niet van hen kan verlangen dat zij stoppen met roken. Is hij bereid om deze instellingen een overgangstermijn toe te staan?

Een rookverbod in de maatschappelijke opvang, bijvoorbeeld de zorg voor dak- en thuislozen, is in de praktijk niet handhaafbaar, met als gevolg dat in deze sector geen invulling kan worden gegeven aan het recht op een rookvrije werkplek. Ziet de minister mogelijkheden om dit probleem op te lossen?

Mevrouw Kant (SP) zegt dat handhaafbaarheid niet de enige grond kan zijn voor concessies en dat de redelijkheid van de maatregelen evenzeer in het oog moet worden gehouden. Zo is het redelijk dat de horeca uitstel wordt verleend. Dat geldt echter niet voor het standpunt van de minister dat coffeeshops niet anders zullen worden behandeld dan andere horecasectoren.

De minister stelt terecht dat er ook rekening moet worden gehouden met de rechten van niet-rokers in de instellingen. Het is ook hier uit het oogpunt van redelijkheid echter beter om naar een middenweg te zoeken, aangezien het niet denkbaar is dat de verslaafde rokers in deze instellingen nog zullen afkicken.

In de motie-Oudkerk/Kant (26 472, nr. 19) wordt de regering gevraagd om middelen in het ziekenfonds op te nemen die een effectieve ondersteuning zijn voor mensen die met roken wensen te stoppen. Bewezen therapieën zouden voor 1 juni 2003 in het ziekenfondspakket worden opgenomen. Dat is echter niet gebeurd. Zal de minister er zorg voor dragen dat de motie-Oudkerk/Kant alsnog wordt uitgevoerd?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks) benadrukt dat het onderscheid tussen gesubsidieerde en niet gesubsidieerde sportkantines dient te vervallen.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie) vraagt of de nadruk van de minister op handhaafbaarheid betekent dat hij extra maatregelen zal treffen die een streng handhavingsbeleid mogelijk maken. Zo ja, kan hij dan voorbeelden van dergelijke maatregelen geven?

Is de minister inderdaad niet bereid om psychiatrische inrichtingen meer tijd te geven voor het realiseren van een rookruimte?

De heer Buijs (CDA) betreurt het dat de minister in het geheel niet is ingegaan op de preventie. Kan hij verder alsnog antwoord geven op de vraag of de Tabaksnota 2 van tafel is, nu er 10 mln euro beschikbaar is gesteld voor het projectplan Rookvrij?

In Friesland is een experiment gehouden met het vergoeden van therapieën die rokers moeten helpen met stoppen. Kan de minister, eventueel schriftelijk, aangeven welke resultaten er met dit experiment zijn behaald?

De nadruk van de minister op handhaafbaarheid staat enigszins op gespannen voet met de werkelijkheid. Zo is het bijvoorbeeld ondenkbaar dat het recht op een rookvrije werkplek kan worden gerealiseerd in de thuiszorg. Als de minister voor deze sector een uitzondering toestaat, zullen echter ook andere sectoren eisen dat voor hen een uitzondering wordt gemaakt. Is het daarom niet veel beter om constructief met al deze partijen te overleggen?

Door conducteurs worden problemen voorzien met de handhaving van het rookverbod in de trein. Is de minister met het oog hierop bereid te overleggen met de NS over de mogelijkheid om een afgesloten coupé in het achterste treinstel te gebruiken als rookcoupé?

De minister zegt bereid te zijn om te bezien of het mogelijk en nuttig is om een onderscheid te maken tussen grootschalige en kleinschalige zorginstellingen met als doel aan de laatste groep een overgangstermijn toe te staan. Hiertoe mag echter natuurlijk alleen worden besloten als tegelijkertijd recht kan worden gedaan aan de belangen van de niet-rokers in deze instellingen.

Er bestaat een rookverbod voor vliegtuigen. De minister zegt dat het daarom mogelijk moet zijn om een rookverbod in de trein te handhaven. Een andere belangrijke reden om vast te houden aan het rookvrij maken van treinen, is dat het het voornemen van de NS zelf is om de treinen volledig rookvrij te maken.

Het onderscheid tussen gesubsidieerde en niet gesubsidieerde sportkantines zal uiteindelijk verdwijnen. Op dit moment is er sprake van een overgangssituatie die wordt gebruikt om dit probleem via zelfregulering op te lossen.

De minister zegt niet te hopen dat hij de opmerking van mevrouw Timmer moet uitleggen als een aanmoediging om tabak te verbieden.

Om oneerlijke concurrentie te voorkomen kan er geen uitzondering op het rookverbod worden gemaakt voor coffeeshops.

De Kamer zal in het najaar schriftelijk worden ingelicht over de resultaten van het Friese experiment met het vergoeden van therapieën die rokers moeten helpen met stoppen. De minister zegt dat hij niet voornemens is om dergelijke therapieën in het ziekenfonds op te nemen, zelfs als bewezen wordt dat zij effectief zijn. Een dergelijke therapie kost weliswaar geld, maar daar staat tegenover dat de gestopte roker niet langer tabakswaar hoeft aan te schaffen. Bovendien zal er uitvoering moeten worden gegeven aan de opdracht uit het regeerakkoord om het ziekenfondspakket te verkleinen. Met het oog daarop ligt het niet voor de hand om nieuwe therapieën, die de patiënt uiteindelijk geld opleveren, in het ziekenfonds op te nemen.

De Tabaksnota 2 wordt een onderdeel van de Preventienota. Het projectplan Rookvrij wordt ook een onderdeel van deze nota.

Er zijn vooralsnog geen extra maatregelen nodig voor de handhaving. De ophef door de psychiatrische instellingen laat namelijk wel zien dat bestuurlijke boetes een effectief middel zijn. Wel zal de bestaande handhavingscapaciteit intensiever worden gebruikt.

Ten slotte merkt de minister op dat hij de Kamer schriftelijk zal inlichten over de wijze waarop zal worden omgegaan met de diverse vrijstellingen en overgangsregimes. In deze brief zal ook worden ingegaan op de preventie.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Terpstra

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Buijs (CDA), Atsma (CDA), ondervoorzitter, Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Kant (SP), Eurlings (CDA), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Vergeer-Mudde (SP), Vietsch (CDA), Tonkens (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF) en Schippers (VVD).

Plv. leden: Geluk (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), Verdaas (PvdA), Griffith (VVD), Van der Ham (D66), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GroenLinks), Gerkens (SP), Jager (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Waalkens (PvdA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Blok (VVD), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).

Naar boven