28 600 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2003

nr. 104
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 februari 2003

Hierbij informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek dat bij de Stichting Thuiszorg Rotterdam (STR) is gedaan naar de activiteiten op het gebied van zorgen dienstverlening. Dit naar aanleiding van een artikel in NRC Handelsblad d.d. 1 juni 2002 met de strekking dat er bij de STR conglomeraatvorming zou zijn, waarbinnen publieke middelen van de AWBZ-verzekering, bestemd voor de verstrekking thuiszorg, ten goede zouden komen aan commerciële, dus buiten de AWBZ-sfeer gelegen, doeleinden. Bij de beantwoording van vragen van het Tweede Kamerlid Arib (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2001–2002, nr. 1293) heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven een nader onderzoek te zullen starten naar de constructies bij STR, de inzet van AWBZ-middelen en de Tweede Kamer over de uitkomsten hiervan te berichten. Daarbij wil ik nog opmerken dat door complexiteit van de materie en de vereiste zorgvuldigheid en betrouwbaarheid, het onderzoek langer heeft geduurd dan aanvankelijk was ingeschat.

Het College van toezicht op de zorgverzekeringen (CTZ) heeft op mijn verzoek en in afstemming met het College voor zorgverzekeringen (CVZ) en het College tarieven gezondheidszorg (CTG) een nader onderzoek ingesteld met betrekking tot de situatie bij STR. Het CTZ heeft 3 februari 2003 de rapportage van het nader onderzoek uitgebracht.1

Hierbij wil ik u informeren over de conclusies van het CTZ en mijn standpunt daarop. In het algemeen wil ik opmerken dat ik de conclusies en de aanpak van het CTZ, zoals beschreven in bijgevoegde rapportage, onderschrijf. Hieronder zal ik daar meer specifiek op ingaan. In mijn brief vermeld ik alleen de hoofdconclusies van het CTZ, waarbij ik voor de duidelijkheid ook de opbouw van de CTZ rapportage aanhoud. Voor de onderbouwing van betreffende hoofdconclusies verwijs ik naar bijgevoegde rapportage van het CTZ. Deze rapportage bevat relevante achtergrondinformatie waarmee een duidelijker beeld wordt verkregen van de complexe problematiek. De conclusies van het CTZ zijn gebaseerd op het externe onderzoek door Deloitte & Touche bij STR en de door het zorgkantoor Rotterdam verstrekte informatie waaronder verslagen van gesprekken met STR.

De betekenis van transparantie en verantwoording

Terecht wijdt het CTZ in zijn brief veel aandacht aan het belang van transparantie en verantwoording. Aan voorwaarden die daaruit voortvloeien moeten zorgaanbieders voldoen, als zij besluiten hun activiteiten uit te breiden naar andere terreinen dan het bieden van verzekerde (AWBZ-) zorg en hun werkzaamheden zullen gaan uitoefenen in een omgeving waarin publieke en private werkzaamheden en verantwoordelijkheden zijn vermengd. Het CTZ stelt dat STR ten onrechte geen consequenties heeft verbonden aan de keuzes om naast publieke ook private werkzaamheden uit te voeren en geen maatregelen heeft genomen om zich adequaat te kunnen verantwoorden.

Het CTZ bepleit in dit licht in de regelgeving minimumeisen voor transparantie en verantwoording op te nemen danwel bestaande eisen aan te scherpen. Zoals het CTZ zelf al aangeeft zijn daartoe initiatieven genomen en voorziet het wetsvoorstel Wet exploitatie zorginstellingen (WEZ) in een wettelijke basis voor het stellen van eisen aan de bestuursstructuur en de ordelijkheid van de bedrijfsvoering van zorginstellingen. Dit wetsvoorstel ligt nog steeds voor behandeling bij de Tweede Kamer. Ik onderken het belang van eisen voor transparantie en verantwoording en zal de eerstvolgende mogelijkheid om dit te regelen benutten.

Situatie STR en zorgkantoor Rotterdam

Het CTZ concludeert uit het rapport van Deloitte & Touche dat de transparantie en de verantwoording door STR onvoldoende zijn geweest. «Daardoor bestaat er geen goed beeld over de besteding van de AWBZ-gelden en de bedrijfsrisico's van STR. Verder is de verantwoording door STR en de daarbij verstrekte informatie niet in overeenstemming met de feitelijke situatie geweest. Daardoor bestond onder meer bij het zorgkantoor Rotterdam geen goed beeld over de werkelijkheid. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de bestuurder van STR.» Uit een dezerzijds gevraagde toelichting hierop van het CTZ blijkt dat de informatieverstrekking door STR onvolledig is geweest en dat dit moet worden bezien tegen de achtergrond dat transparantie en verantwoording onvoldoende zijn vastgelegd in wet- en regelgeving.

Daarnaast stelt het CTZ vast dat het zorgkantoor Rotterdam aan de tekortkomingen in de transparantie en de verantwoording te gemakkelijk voorbij is gegaan. Een alerte en kritische houding van het zorgkantoor zou op zijn plaats zijn geweest. In het verlengde hiervan heeft het zorgkantoor de bestaande mogelijkheden om druk uit te oefenen binnen de contractuele relatie onvoldoende benut.

Het CTZ vermeldt dat tussen het zorgkantoor en STR inmiddels wel afspraken zijn gemaakt over transparantie en verantwoording, maar dat die nog niet voor alle bespreekpunten zijn vastgelegd (zie ook onder «verantwoording en informatie»). Het CTZ is het eens met de inhoudelijke benadering van het zorgkantoor en volgt de besprekingen tussen het zorgkantoor en STR kritisch.

Ik onderschrijf de conclusies die het CTZ trekt uit het rapport van Deloitte & Touche met betrekking tot STR en zorgkantoor Rotterdam op het vlak van transparantie en verantwoording, inclusief de kritische houding van het CTZ ten aanzien van het voorgaande.

Besteding AWBZ-gelden

Over de conclusie uit het onderzoek van Deloitte & Touche dat er gedurende de onderzoeksperiode geen AWBZ-gelden zijn aangewend voor commerciële doeleinden merkt het CTZ op, dat het heeft vastgesteld dat het management en ondersteunende administratie van STR zijn ingezet ten behoeve van andere aan haar gelieerde rechtspersonen en ten laste van de AWBZ-middelen zijn gebracht.

Dit gegeven heeft het CTZ gekwalificeerd als weglek van AWBZ-middelen. De omvang daarvan kan niet op basis van het onderzoek van Deloitte & Touche worden vastgesteld.

Hierover wil ik nog het volgende opmerken. Zoals mijn ambtsvoorganger bij de beantwoording van de vragen van het Tweede Kamerlid Arib heeft aangegeven, ben ik van mening dat gelden die op basis van de AWBZ zijn verstrekt, slechts voor AWBZ-zorg moeten worden benut. Dit houdt in dat de kosten die met deze inzet van management en ondersteunende administratie gemoeid zijn, niet ten laste van de AWBZ dienen te komen maar voor rekening van de aan STR gelieerde rechtspersonen ten behoeve waarvan deze inzet heeft plaatsgevonden.

Gelet hierop dient deze toerekening van kosten mijns inziens bij de afrekening van en de nacalculatie over de budgetten van STR te worden betrokken, zodat deze kosten niet in de nog definitief door het CTG vast te stellen budgetten van STR worden opgenomen. In dit verband constateer ik dat het CTG de nacalculaties voor 1999 en 2000 betreffende de AWBZ-zorg die STR heeft verleend, nog niet heeft vastgesteld. Indien het zorgkantoor en STR over de toerekening van kosten aan gelieerde rechtspersonen onverhoopt geen overeenstemming zouden bereiken, ben ik van oordeel dat het zorgkantoor zelf dit aspect in het kader van de afrekening en nacalculatie richting CTG aan de orde dient te stellen.

Daarnaast is het overleg tussen het zorgkantoor en STR nog gaande over de inzet van vermogen dat bij andere rechtspersonen is gevormd met financiële middelen die bestemd zijn voor AWBZ-zorg.

Ik hecht er aan dat de hierboven genoemde afspraken tot stand zullen komen en dat het CTZ zich door het zorgkantoor zal laten informeren. Tussen beide trajecten – besteding vermogen en de vaststelling van de nacalculatie door het CTG – bestaat een samenhang.

Op deze manier kan naar mijn mening worden veilig gesteld dat AWBZ-geld alleen voor AWBZ-zorg is respectievelijk wordt besteed.

Verantwoording en informatie

Over de verantwoording en informatie door STR bevat het rapport van Deloitte & Touche diverse kritische punten. Zo wordt vermeld dat «het zorgkantoor in het verleden niet «direct» is geïnformeerd over oprichting van andere rechtspersonen binnen de groep en de bedrijfsrisico's.» Op het punt van informatievoorziening en verantwoording schiet STR tot dusverre tekort, concludeert het CTZ.

Ander punt dat het CTZ meldt, is dat de jaarrekeningen van STR volgens het rapport van Deloitte & Touche op een tweetal belangrijke aspecten onvoldoende informatie bevatten: het bestaan van de groepsrelatie tussen STR en andere rechtspersonen en daaruit voortkomende rechten en verplichtingen. De jaarrekeningen zijn echter wel goedgekeurd en voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring. Het rapport van Deloitte geeft aan dat er sprake is van een groepsrelatie met STR als groepshoofd en dat onder meer consolidatie dient plaats te vinden. Het zorgkantoor is conform het rapport van Deloitte & Touche van mening dat STR een groep is. Uit de stukken concludeert het CTZ dat STR zich hiertegen blijft verzetten. Het CTZ is het eens met de inhoudelijke benadering van het zorgkantoor en stelt dat de verantwoording en de verslaglegging van STR aanmerkelijk kunnen verbeteren indien STR zich zou voegen naar de conclusies van Deloitte & Touche.

Ik hecht er aan dat het CTZ de besprekingen tussen het zorgkantoor en STR nauwlettend volgt en als beide partijen hier niet uitkomen, actie onderneemt om partijen hierover duidelijke afspraken te laten maken.

Quick Scan

Het CTZ geeft aan signalen te krijgen op grond waarvan het concludeert dat vergelijkbare problematiek bij andere zorgaanbieders niet uitgesloten moet worden geacht. Gelet op deze signalen is het CTZ voornemens om op basis van een beperkte inventarisatie in de vorm van een quick scan bij de zorgkantoren te bezien of en zo ja, in welke mate, vergelijkbare problematiek zich ook elders voordoet. Op basis van die inventarisatie komt het CTZ tot nadere standpuntbepaling of er naar aanleiding van de situatie bij STR een breder of vergelijkbaar onderzoek nodig is onder andere thuiszorginstellingen in Nederland.

Ik zal het CTZ verzoeken om deze quick scan uit te voeren.

Ik verwacht u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven