Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28600-XV nr. 124 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28600-XV nr. 124 |
Vastgesteld 15 juli 2003
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 19 juni 2003 een kennismakingsoverleg gevoerd met minister De Geus en staatssecretaris Rutte van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Inleiding van de bewindslieden en de secretaris-generaal
De minister wijst erop dat de heer Ruys tijdelijk is aangesteld als secretaris-generaal, omdat er wordt gezocht naar een opvolger voor de voormalig secretaris-generaal, de heer Ronald Gerritse, die nu diezelfde functie uitoefent op het ministerie van Financiën.
De taakverdeling tussen de bewindslieden is gewijzigd, ook doordat er nu nog maar één staatssecretaris is van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De portefeuille emancipatie en familiezaken is nu in handen van de minister en de portefeuille arbeidsmarktbeleid is in handen gelegd van de staatssecretaris. Die portefeuille omvat het arbeidsmarktbeleid in brede zin, dat wil zeggen de overheidscoördinatie, afstemming met partijen, stimulansen voor de arbeidsmarkt, specifieke vraagstukken, bepaalde doelgroepen, de afstemming met het CWI enz.
Het ESF-dossier gaat ook over in de handen van de staatssecretaris, omdat het ESF vooral wordt beschouwd als relevant voor de arbeidsmarkt. De afwikkeling van «ESF-oud» blijft in handen van de minister met het oog op de continuïteit van de bestuurlijke verantwoordelijkheid.
De minister herinnert eraan dat hij tijdens zijn vorige periode initiatieven heeft genomen met betrekking tot de jeugdwerkloosheid en een vacatureoffensief. Hij zegt toe dat hij die initiatieven zelf aan de Kamer zal presenteren; daarna zal de staatssecretaris de eerst verantwoordelijke zijn.
Hij schetst vervolgens in het kort de omstandigheden waaronder hij zijn werk moet doen al is over dit onderwerp al uitvoerig gediscussieerd in het debat over de regeringsverklaring. Zoals bekend loopt de werkloosheid verder op: thans wordt uitgegaan van een toename met 11 000 mensen per maand. De economische groei stagneert en vertoont zelfs een kleine krimp. Vooralsnog lijkt dit niet langjarig te zijn en lijkt betrekkelijk snel weer een opgaande lijn mogelijk. Overigens zorgen de sterk gestegen loonkosten en de pensioenproblematiek ervoor dat de situatie nu anders is dan in het begin van de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw.
Het werk wordt ingericht vanuit een algemene oriëntatie op werkgelegenheid, arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Er wordt gestreefd naar een doorbraak door een structurele verandering van de arrangementen van de overheid op het gebied van sociale zekerheid en werkgelegenheid. Die ambitie wordt mede ingegeven door persoonlijke drijfveren. Het is zijn persoonlijke ambitie om afscheid te nemen van de huidige WAO en daarvoor in de plaats nieuwe regelingen te ontwerpen die enerzijds een betere inkomensbescherming bieden aan de mensen die die echt nodig hebben en anderzijds veel serieuzer het spoor van de werkherkansing kiezen.
Een tweede ambitie is dat de mogelijkheden van reïntegratie veel meer voorop worden gesteld in het geheel van de sociale zekerheid. Een voorbeeld hiervan is de Wet werk en bijstand.
In de derde plaats wordt gestreefd naar doorbraken op het terrein van arbeid en zorg. De wirwar van voorzieningen moet worden gestructureerd en op punten als levensloopregeling en kinderopvang moeten goede regelingen worden opgesteld.
Verder zal worden gewerkt aan een forse deregulering. In het verleden is wel gezegd dat er voor iedere regeling die wordt getroffen, een andere regeling moet worden ingetrokken. Dit is in de praktijk niet zo eenvoudig, maar in de sociale zekerheid is vereenvoudiging zeker mogelijk, bijvoorbeeld door de formulering van één loonbegrip en vereisten voor de WW.
De komende jaren zullen niet gemakkelijk zijn en koopkrachtbehoud over de hele linie zit er niet in. Het is wel belangrijk dat bekend is hoe de pijn wordt verdeeld over de samenleving en hoe eventueel kan worden bijgestuurd. Ook de Kamer zou moeten volgen welke effecten het beleid heeft op de verschillende groepen van de bevolking. De overheid moet een schild zijn voor de zwakken en moet kwetsbare groepen ontzien. Dit thema zal regelmatig terugkomen in de gesprekken tussen Kamer en regering. Het is de eerste verantwoordelijkheid van de bewindslieden van SZW om aan te geven hoe het beleid eruit zou kunnen zien; daarna moet er een concreet debat kunnen worden gevoerd over het effect van de voorgestelde maatregelen. Die effecten kunnen overigens niet altijd worden overzien. Zo zullen de gevolgen voor de inkomens van de veranderingen in het stelsel van ziektekostenverzekering pas zichtbaar worden als de concrete maatregelen voor het aankomend jaar bekend zijn. Pas dan kan worden gesproken over het inkomensbeleid en de bescherming die de overheid de zwakken in de samenleving moet bieden.
De staatssecretaris hoopt dat het ontwerp voor een nieuwe bijstandswet dat al bij de Kamer ligt, dit jaar kan worden behandeld. Deze wet biedt mensen die perspectief hebben op de arbeidsmarkt met of zonder een grote afstand, de mogelijkheid om dit perspectief in te vullen in de vorm van een toeleiding naar werk. Tegelijkertijd vormt deze wet een schild voor de zwakken die het niet redden op de arbeidsmarkt en die voor langere tijd op de bijstand zijn aangewezen.
In samenhang hiermee zal verandering worden gebracht in het stelsel van gesubsidieerde arbeid dat de laatste jaren enigszins is vastgelopen doordat velen niet doorstromen naar regulier werk. In de toekomst zal gesubsidieerde arbeid meer en meer worden ingezet als een tussenstap op weg naar een regulier gefinancierde baan.
Hij zegt dat hij zeer overtuigd is van de waarde van de tweede pensioenpijler en van het loongerelateerde stelsel daarin. Tegelijkertijd is het duidelijk dat voor een aantal lastige thema's een oplossing moet worden gevonden. Dit jaar zal verder worden gewerkt aan de hoofdlijnen van een nieuwe pensioenwet. Met sociale partners zijn afspraken gemaakt om hierover van gedachten te wisselen.
In het kader van de handhaving en fraudebestrijding is het initiatief genomen voor een landelijk dekkend netwerk van interventieteams. De komende tijd zullen nog meer initiatieven worden genomen om het net verder te laten sluiten om diegenen die misbruik maken van sociale voorzieningen. Dit zal tot besparingen leiden, maar is vooral belangrijk voor het imago van de mensen die terecht een bijstandsuitkering ontvangen.
Daarnaast zal veel aandacht worden geschonken aan het arbeidsomstandighedenbeleid. De verlichting van de administratievelastendruk is een belangrijk punt. In het verleden zijn heel veel regels opgesteld, bijvoorbeeld om een nieuw «Volendam» te voorkomen, maar inmiddels is al veel ondernomen om tot een betere balans te komen tussen veiligheid in het werk en administratievelastendruk. Aan de SER is advies gevraagd over de mogelijkheden van risico-inventarisatie en -evaluatie waarin de arbodiensten geen rol meer spelen. Dit zal de administratievelastendruk aanzienlijk terugdringen. In het cafébedrijf bijvoorbeeld wordt de aanvraag van zo'n 71 pagina's nu meestal nog ingevuld door de arbodienst. Die werkwijze leidt niet tot een cultuurverandering in de onderneming en dus ook niet tot verhoogde veiligheid. In de nieuwe situatie moet intern de discussie worden aangegaan over de arbeidsveiligheid. Het beleid is erop gericht een evenwicht te vinden tussen de wens «nooit meer Volendam en nooit meer Enschede» en de administratievelastendruk.
De heer Ruys, secretaris-generaal, stelt vast dat het ministerie van SZW een klassiek geordend ministerie is. Onder de politieke leiding staan één secretaris-generaal en vier directeuren-generaal. Er is op dit moment een vacature voor de secretaris-generaal en een voor een directeur-generaal. Op de begroting van het ministerie staat ruim 22 mln euro. Het grootste deel van dit bedrag is bestemd voor beleidsuitgaven; zo'n 300 mln euro wordt gebruikt voor de apparaatskosten.
In de afgelopen jaren is het aantal fte's toegenomen. Die toename is te verklaren uit drie oorzaken. In de eerste plaats heeft het ministerie zelf de uitvoering van de ESF-activiteiten ter hand genomen. In de tweede plaats is in de afgelopen jaren gewerkt aan de opzet en inrichting van een sociale inlichtingen- en opsporingsdienst, het sluitstuk van het beleid gericht op handhaving en op bestrijding van fraude. In de derde plaats is het aantal fte's toegenomen door de uitbreiding van het aantal inspecteurs bij de arbeidsinspectie. Op dit moment is de formatie ruim 3000 fte's groot. Er is een duidelijke kanteling zichtbaar van beleid naar uitvoering en handhaving. Bijna 60% van de formatie is betrokken bij handhaving en uitvoering, 20% werkt in de ondersteuning en de rest is werkzaam voor het beleid.
Ondanks de toename van de afgelopen jaren is op basis van het Strategisch akkoord overgegaan tot een ombuiging van 300 fte's. Die zijn voor een deel bij de beleidsdirecties weggehaald en voor een deel bij de toezichthouder.
Op de pagina's 9 en 10 van het Hoofdlijnenakkoord wordt aangegeven hoe de ministeries hun werk moeten doen en worden uitspraken gedaan over de relatie bureaucratie en regels. Dit is aanleiding om de topstructuur nog eens aan een onderzoek te onderwerpen; zo is het de vraag of er nog steeds vier directoraten nodig zijn. Verder zal worden gezocht naar mogelijkheden tot verdere verbetering van de effiency: door meer te sturen aan de bovenkant is minder coördinatie aan de onderkant van de organisatie nodig.
Door vereenvoudiging van de regelgeving kan de werkdruk afnemen. Minder beleid en minder regels brengen met zich mee dat er minder mensen nodig zijn.
Enige tijd geleden is aan de Kamer een petitie aangeboden over de positie van het toezicht. Het toezicht binnen het ministerie is geregeld conform de SUWI-wet en komt erop neer dat de toezichthouder binnen het ministerie is geplaatst, maar in hoge mate onafhankelijk functioneert. De huidige toezichthouder is een combinatie tussen het vroegere Ctsv en de directie Toezicht van het ministerie. Beide organisatieonderdelen zijn in eerste instantie op elkaar gestapeld. Daarna is er een inspecteur-generaal benoemd die een nieuw organisatieplan heeft gemaakt. In het overleg met de medezeggenschap wordt dit nu afgerond. Het is de ambitie van de inspecteur-generaal om dit plan dit en komend jaar zonder gedwongen ontslagen en zonder inbreuk op de kwaliteit van het toezicht in te voeren.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Aptroot (VVD) wijst erop dat het motto van het regeerakkoord: meedoen, meer werk, minder regels vooral ook van toepassing is op het ministerie van SZW. Er staat het ministerie een flinke klus te wachten. De behandeling van de nieuwe bijstandswet is in gang gezet en de WAO en WW zullen worden aangepast.
Vermindering van de regeldruk is heel belangrijk, want door de overmaat aan regels loopt er veel vast. De Arbowetgeving is daarvan een treurig voorbeeld, ook al zijn de bedoelingen natuurlijk goed. Hoe zullen de bewindslieden te werk gaan? Wat mag van hen worden verwacht als zij nieuwe wetgeving en verandering van bestaande wet- en regelgeving voorstellen? Hoe zullen zij de praktijk daarbij betrekken? Hoe denken zij op slagvaardige manier na overleg met betrokkenen flink te snoeien in de regelgeving?
Sinds het regeerakkoord is opgesteld, zijn de economische omstandigheden verder verslechterd. Is die verslechtering dusdanig dat die gevolgen zal hebben voor het beleid? Zijn er voornemens die nu al moeten worden aangepast?
Mevrouw Stuurman (PvdA) vraagt hoe de minister zal omgaan met de portefeuille emancipatie en familiezaken. In de afgelopen tijd zijn er op dit terrein veel rapporten gepubliceerd, maar daarin is maar weinig beleid geformuleerd. Er wordt nu gesproken over minder beleid en meer toezicht en handhaving, maar dit geldt toch niet de emancipatie. Juist op dit terrein is meer beleid geboden en moeten wellicht ook de nodige regels worden geformuleerd. De regeldruk moet natuurlijk worden verminderd, maar regels zijn soms onvermijdelijk om mensen te kunnen houden aan de uitvoering van het beleid.
Binnen de vakbeweging is enige beroering ontstaan over een rapport van de heer Vogels over onder andere de fondsen met veel geld. In dit kader wijst mevrouw Stuurman op het beleid met betrekking tot het algemeen verbindend verklaren. Hoe denkt de minister hierover?
Mevrouw Halsema (GroenLinks) meent dat de verbondenheid die de minister heeft getoond met Ab Harrewijn verwachtingen schept. Ab Harrewijn was een fel pleitbezorger van verhoging van het sociaal minimum. Mag van de minister in de komende periode iets dergelijks worden verwacht?
In het regeerakkoord wordt gesteld dat het bruto minimumloon niet langer conform de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid (WKA) wordt gekoppeld aan de gemiddelde contractloonstijging in de marktsector en de collectieve sector. Zal er in de komende periode een wijziging van de wet worden voorbereid? De minister heeft in de media een aantal opvallende uitspraken gedaan. Hij heeft gezegd dat waarden en normen bovenaan de agenda zullen worden geplaatst, waarbij solidariteit de waarde is en koppelen de norm. Verder heeft hij gezegd dat er meerjarige afspraken over loonmatiging moeten komen en dat hij aan zijn beloften mag worden gehouden als die afspraken tot stand zijn gekomen. Die uitspraken staan in schril contrast tot de rauwe en koude teksten in het regeerakkoord. Hoe brengt de minister die met elkaar in verband? Ziet hij een loonmaatregel nog steeds als een theoretische mogelijkheid?
De minister heeft recent in de media laten weten dat hij een vergelijking met de heer Lubbers op het terrein van de WAO schuwt. Van hem mag niet worden verwacht dat hij doelstellingen formuleert in de zin van een kleiner aantal WAO'ers binnen een bepaalde periode, omdat hij met de oplopende werkloosheid en de verminderde economische groei problemen niet kan uitsluiten. Welke doelstelling heeft hij dan wel voor de WAO, bijvoorbeeld op het terrein van de reïntegratie? De ambitie die hij zojuist uitsprak over een afscheid van de huidige WAO gaat veel verder dan de formulering ter zake in het regeerakkoord. Hoe verhoudt dit zich tot het SER-akkoord?
De Wet Harrewijn is onlangs in de Kamer behandeld; de minister heeft de leden ontraden om voor die wet te stemmen. Hij heeft in dit verband gezegd dat de solidariteit zoek is. Kan hij nu iets meer duidelijkheid geven over zijn voornemens met betrekking tot de topinkomens? Mevrouw Halsema wijst als voorbeeld op het Duitse model dat inhoudt dat de verhouding tussen de meest en minst verdienende in een bedrijf maximaal een op twintig mag zijn. In Nederland is die verhouding een op zesendertig. Overweegt de minister om in te grijpen en zo nee, wat zijn dan zijn alternatieven?
Zij betreurt het verdwijnen van een aparte staatssecretaris voor emancipatiezaken al kan een minister misschien meer gewicht geven aan die portefeuille. Welk gewicht wil de minister daaraan geven? Uit de tweede rapportage over de implementatie van het VN-Vrouwenverdrag blijkt dat het niet goed gesteld is met het emancipatiebeleid in Nederland. Is de minister bereid een emancipatie-effectrapportage te laten opstellen om de maatregelen van dit kabinet met betrekking tot de sociale positie en het inkomen van vrouwen te toetsen?
Mevrouw Halsema herinnert eraan dat zij in het debat over de regeringsverklaring haar teleurstelling heeft uitgesproken over het ontbreken van een werkgelegenheidsbeleid. Mag er van de staatssecretaris een werkgelegenheidsoffensief worden verwacht? Er zijn inmiddels plannen geopperd die invloed hebben op de bestaansrechtszekerheid van WAO'ers en WW'ers, maar het wordt niet duidelijk gemaakt waarin zij moeten reïntegreren.
De staatssecretaris schreef in februari in De Volkskrant dat er slechts 8000 I/D-banen verdwijnen en dat er 10 000 worden geregulariseerd. Dit leidde tot de optimistische uitkomst van 2000 extra banen. Uit onderzoek van de FNV blijkt dat er banen verdwijnen door uitstroom en een vacaturestop, maar dat van de omzetting van 10 000 Melkertbanen in reguliere banen niet zoveel terecht is gekomen. De teller blijft steken op 2611 geregulariseerde banen. Hoe denkt de staatssecretaris zijn streven van 10 000 banen te verwezenlijken? Mag de Kamer hem daaraan houden? Is hij bereid zijn lot te verbinden aan dit voornemen?
Mevrouw Van Loon-Koomen (CDA) is benieuwd naar de levensloopregeling. Kan de minister iets meer zeggen over zijn gedachten en eventueel concrete plannen? Zij dringt erop aan dat op 1 januari a.s. in ieder geval een gedeelte van een regeling kan worden ingevoerd.
Deelt de minister de zorg over de huidige ontwikkelingen in de kinderopvang? De Wet basisvoorziening kinderopvang laat op zich wachten; de invoering is voorzien op 1 januari 2005. Als het kabinet de arbeidsparticipatie van vrouwen wil bevorderen, zijn kinderopvangplaatsen noodzakelijk, maar er dreigen nu instellingen te worden gesloten. Hoe kan worden voorkomen dat er nu plaatsen verdwijnen die in 2005 opnieuw moeten worden ingericht?
De staatssecretaris heeft aangegeven hoeveel belang hij hecht aan de tweede pijler. De pensioen- en verzekeringkamer houdt vast aan de dekkingsgraad, terwijl pensioenfondsen daar vaak heel wat genuanceerder over denken. Is hij van mening dat het huidige pensioenstelsel overeind moet blijven? Hoe denkt hij dat dit kan worden bereikt? Is daartoe wellicht wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet nodig?
Mevrouw Van Oerle-Van der Horst (CDA) leidt uit het feit dat er een akkoord op hoofdlijnen is gesloten af dat de Kamer nog veel kan bijdragen aan de invulling van het beleid. Dit geldt voor haar in het bijzonder voor het emancipatiebeleid. In de afgelopen periode werd duidelijk zichtbaar dat er onderzoek op onderzoek is gestapeld. Nu is er dringend behoefte aan een meerjarenbeleidplan dat niet is gericht op vervolgonderzoek, maar op plannen van aanpak waarin per jaar zichtbaar is wat er moet worden gerealiseerd. Daarna moet aan het einde van het jaar worden vastgesteld wat wel en wat niet is gerealiseerd, waarom niet of wel, wat kan worden losgelaten of moet worden vervangen en welke actie is geboden. Misschien kan op die manier worden vastgesteld wat de emancipatorische gevolgen voor de samenleving zijn van het hele programma. Bij emancipatie wordt meestal gedacht aan vrouwen, maar het beleid is natuurlijk ook bedoeld voor minderheidsgroepen, opdat iedereen tot zijn recht kan komen en van zijn mogelijkheden gebruik kan maken. Wat staat de minister op dit punt voor ogen?
De feminisering van de armoede is overduidelijk. Die geldt niet alleen de jonge vrouwen die massaal in de WAO verdwijnen, maar ook de vele oudere vrouwen die onder of net op de armoedegrens leven. Als de minister zegt dat de overheid een schild moet zijn voor de zwakken in de samenleving, zou hij specifiek aandacht moeten schenken aan deze groep.
Mevrouw Van Oerle vraagt verder aandacht voor de ondersteuningsstructuur. Er is de laatste tijd gesproken over professionalisering van de verschillende groeperingen. Veel vrouwenorganisaties kunnen zorgen voor een maatschappelijk debat in de samenleving, maar zij worden de laatste jaren steeds meer gekort. Hoe denkt de minister hierover?
De heer Mosterd (CDA) merkt op dat de Kamer instemt met een snelle behandeling van de Wet werk en bijstand. Hij vraagt hoe de nieuwe wet zich verhoudt tot de oude wet op het punt van solidariteit.
De staatssecretaris voert overleg met de Stichting van de arbeid over de kaders die in de toekomst zullen worden gesteld aan de pensioenen. De heer Mosterd dringt erop aan dat langs die lijn tot een duurzame oplossing wordt gekomen die voor iedereen goed is.
Mevrouw Van Dijken (PvdA) wijst erop dat de minister vanochtend in een interview op televisie een duidelijke uitspraak heeft gedaan over het WAO-dossier. Hij zei dat hij afscheid neemt van het huidige systeem en noemde met nadruk de betere werkherkansing. Hij schijnt echter te vergeten dat een groot deel van de WAO'ers parttime werkt. Zij worden steeds meegeteld als volledig arbeidsongeschikt en volledig inactief, maar dat beeld is niet correct. Hoe wil de minister dan onder de huidige arbeidsmarktomstandigheden grote stappen zetten op dit dossier?
Het antwoord van de bewindslieden
De minister zegt dat hij het begrip emancipatie breder uitlegt dan alleen de emancipatie van vrouwen en dat de emancipatie van etnische minderheden naar zijn mening bijzondere aandacht verdient. Gedurende de afgelopen tien jaar heeft de integratie van allochtonen een positieve ontwikkeling kunnen doormaken dankzij de grote vraag op de arbeidsmarkt als gevolg van de economische groei. Door de tegenvallende economische ontwikkeling kan nu wellicht weer een situatie ontstaan waarin extra aandacht geboden is. Hij voegt hieraan toe dat de emancipatie van allochtone vrouwen een bijzonder aandachtspunt zal zijn. Op dit terrein moeten nog veel vragen worden beantwoord. Hij kan dan ook niet toezeggen dat er helemaal geen onderzoek meer zal worden gedaan, maar het is de bedoeling om het emancipatiebeleid planmatig en actiegericht vorm te geven.
De Wet basisvoorziening kinderopvang moet nu zo snel mogelijk worden ingevuld. Op basis van visie en inspiratie moeten resultaten worden geboekt en knopen doorgehakt.
Er is terecht aandacht gevraagd voor de inkomenspositie van oudere vrouwen, want dit is een relatief vergeten groep. Omdat deze vrouwen assertiviteit niet als een deugd zien, moet de overheid voor hen opkomen.
Hij zegt dat hij graag het gesprek aangaat met vrouwenorganisaties die een brede achterban vertegenwoordigen. Organisaties die een onduidelijke achterban hebben, zijn van harte welkom op «expertmeetings», maar worden niet uitgenodigd voor het overleg met representanten. Voor veel allochtone vrouwen geldt dat zij niet op de klassieke westerse manier zijn georganiseerd. Er wordt gezocht naar een mogelijkheid om ook met hen het gesprek aan te gaan.
De ondersteuning van organisaties zal niet zozeer de vorm krijgen van structurele instituutssubsidies, maar zal juist projectgerelateerd zijn. Zelforganisatie is goed om de band met de eigen achterban in stand te houden. Projectsubsidies worden vooral verstrekt voor projecten die in het algemeen belang zijn en worden gebaseerd op goede afspraken met de belangenorganisaties.
De overheid moet streven naar minder overheidsregels, maar normen en waarden kunnen vaak niet zonder regels. Dit betekent dat er andere regels zullen komen op plaatsen waar de overheid niets regelt. Zo zullen in een bedrijf regels worden gesteld voor de werktijden zonder dat de overheid die werktijden precies regelt.
Nieuwe wetten moeten zo «regel-arm» mogelijk zijn. De betrokken instanties wordt om advies en informatie gevraagd. Een goed voorbeeld daarvan is de Wet werk en bijstand in het kader waarvan veel regels op lokaal niveau kunnen en worden gemaakt. Deze werkwijze vraagt ook om de medewerking van de Kamer. Zij moet zich er rekenschap van geven dat niet alle signalen uit de samenleving tot uitdrukking kunnen komen in regels op landelijk niveau.
De minister herinnert eraan dat hij eerder heeft gezegd dat het tijd wordt om afscheid te nemen van de mantra van de gelijkheid. Dit is een spannend proces. Het streven naar gelijkheid en solidariteit is niet ineens taboe verklaard, maar de ambitie om minder regels te stellen, kan ertoe leiden dat er per plaats, bedrijf of sector verschillende regelingen tot stand komen. Natuurlijk zal in debatten over de verschillende deelonderwerpen worden gesproken over de grenzen die worden gesteld, de nationale waarden en normen die moeten worden zekergesteld en de vraag wat overigens kan worden overgelaten aan de samenleving.
De algemeen verbindend verklaring is een groot goed en de regering mag geen afstand nemen van dit stelsel. Het lot van dit systeem is echter in handen van de sociale partners. In het regeerakkoord is opgenomen dat het systeem van de algemeen verbindend verklaring ervan uitgaat dat sociale partners niet alleen afspraken maken die maatschappelijk respect verdienen, maar ook dat zij zich daaraan houden. Dit systeem wordt dus niet alleen geschraagd door het respect voor dit instituut, maar ook door de wijze waarop sociale partners daaraan invulling geven. Het kabinet is niet voornemens om de algemeen verbindend verklaring als zodanig ter discussie te stellen.
De minister wijst erop dat hij in de discussie over waarden andere aanknopingspunten kiest dan de fractie van GroenLinks. Hij voegt hieraan toe dat hij aandacht heeft gevraagd voor de erfenis van Ab Harrewijn op het moment dat het land gonsde van erfgenamen van Pim Fortuyn. Het was en is belangrijk dat de waarden waar Ab Harrewijn voor stond, worden erkend, maar dit betekent niet dat Ab Harrewijn de gids is voor zijn politiek handelen.
In de memorie van toelichting bij de Koppelingswet is bepaald dat ieder kabinet aan het begin van zijn periode een visie moet geven op de koppeling en de afwijkingsmogelijkheden. Dit kabinet zal die visie uitbrengen bij de stukken voor prinsjesdag. Dit vergt een zorgvuldige voorbereiding. In de wet worden twee afwijkingsgronden genoemd. Desgevraagd antwoordt de minister dat hij blijft bij zijn uitspraak in de media dat solidariteit de waarde is en koppelen de norm.
Hij wijst erop dat hij heeft gesproken over de mogelijkheid van een loonmaatregel toen hem werd gevraagd of hij middelen heeft om op de een of andere manier tot loonmatiging te komen. Daarnaast heeft hij gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van het instrument van algemeen verbindend verklaren en op de mogelijkheid om sociale partners door middel van de premies te straffen voor slecht gedrag. Die theoretische mogelijkheden zijn genoemd, maar eigenlijk ook weer direct afgewezen, omdat zij niet opportuun zijn in het regeringsbeleid van dit moment. Dit neemt niet weg dat zij een theoretische optie zijn en blijven.
Hij merkt op dat hij in gesprekken over de topinkomens heeft aangegeven dat de solidariteit zoek is. Het debat in de Kamer over de topinkomens spitste zich toe op de medezeggenschapsvragen. Dat hij de Kamer heeft geadviseerd om niet voor dit wetsvoorstel te stemmen, heeft niet zozeer te maken met de solidariteitsvraag, maar wel met de inrichting van de medezeggenschap. Inmiddels is hierover advies gevraagd aan de SER; dit zal naar verwachting rond 1 oktober worden gepubliceerd. Het debat kan dan worden voortgezet.
Hij kent weinig waarde toe aan de Duitse norm voor topinkomens. De inkomensverdeling in Nederland is ook behoorlijk egalitair en in deze tijd waarin van mensen inkomensoffers worden gevraagd, zou het voor de maatschappelijke geloofwaardigheid en de verhoudingen binnen de bedrijven goed zijn als de mensen met topinkomens zich solidair verklaren. De regering zal voorstellen doen voor maatregelen om in de private sfeer, eventueel fiscaal, een en ander te regelen. De topinkomens in het publieke domein en in het bijzonder in de zorg zullen openbaar worden gemaakt. Vervolgens zal worden nagegaan in hoeverre hierin kan worden gestuurd.
De minister zegt dat hij zich op het punt van de WAO nooit heeft geïdentificeerd met de «Lubbersdoelstelling». Hij laat zich niet gek maken door voorspellingen. Het aantal WAO'ers zal zeker nog toenemen. Hun aantal als zodanig is niet verontrustend, maar wel de positie van de mensen in de WAO die niet aan het arbeidsproces zijn verbonden. Op dit moment is dit ongeveer driekwart van het totaal.
Het is inderdaad de bedoeling om afscheid te nemen van de WAO, maar dit betekent niet dat de regering afstand neemt van het SER-akkoord. In het SER-advies wordt afstand genomen van de lading van de huidige WAO, maar niet van de vlag. Als je nieuwe regels maakt zoals in het regeerakkoord en in het SER-advies wordt bepleit, is het verstandig om die te markeren met een nieuwe naam. Er moet een einde komen aan de negatieve beeldvorming van de WAO uit respect voor de mensen die zijn aangewezen op een uitkering, voor de mensen die zijn belast met de uitvoering en voor de politiek.
In de nieuwe omstandigheden wordt voorzien in een loonsuppletieregeling voor diegenen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en gedeeltelijk werken. Dit zal een aanzienlijke verbetering zijn. Die loonsuppletieregeling zal zo worden ingericht dat het in alle gevallen zowel voor werknemers als werkgevers een voordeel zal zijn om het niveau van participatie op te trekken.
Het kabinet zal voorstellen doen voor een regeling voor de levensloop gebaseerd op het bestaande fiscale verlofspaarrecht. Of een invoering op 1 januari 2004 mogelijk is, is afhankelijk van de snelheid van behandeling bij de Raad van State en de Kamer en van de mogelijkheid van een zorgvuldige invoering. Er zijn al heel veel gesprekken met het veld gevoerd naar aanleiding van de voorstellen in het Strategisch akkoord. De regeling zal inhoudelijk gelijkwaardig moet zijn aan de geldende spaarloonregeling opdat de keuzevrijheid niet in het geding komt.
De minister deelt de zorgen van het veld over de kinderopvang. Die zorg betreft niet zozeer de tariefstijging als zodanig, maar vooral de terugtrekkende beweging van werkgevers. In ieder geval moet de Wet basisvoorziening kinderopvang zo snel mogelijk worden behandeld. Als vaststaat dat die wet in 2005 van kracht wordt, kan het veld daarop anticiperen.
Hij zegt dat hij op dit ogenblik geen spontaan antwoord kan geven op de vraag naar een emancipatie-effectrapportage.
De staatssecretaris stelt vast dat er het afgelopen jaar veel te doen is geweest rond de pensioenen. De sterk teruglopende aandelenkoersen en de gevolgen daarvan voor de dekkingsgraden van de pensioenfondsen hebben de vraag opgeroepen hoe moet worden omgegaan met de wettelijke eis van een dekkingsgraad van 100%. Hij herinnert eraan dat hij er bezwaar tegen heeft gemaakt dat sociale partners en koepelorganisaties de irritatie daarover vooral bij de toezichthouder neerlegden. Die eis was immers in de eerste plaats een politieke beslissing bij de formulering van de Pensioen- en spaarfondsenwet. De toezichthouder heeft al snel aangegeven dat hij maatwerk wil leveren als de vraag wordt gesteld hoe de pensioenfondsen de dekkingsgraad kunnen herstellen. De discussie is nu enigszins tot rust gekomen. Op 8 mei jl. heeft een gesprek met sociale partners tot de conclusie geleid dat er geen aanwijzingen zijn dat er geen maatwerk wordt toegepast door de toezichthouder.
Een ander vraagstuk dat in dit kader naar voren kwam, is de inspraak van ouderen in de pensioenfondsen. Dit heeft geleid tot een convenant tussen de STAR en de CSO dat in februari is afgesloten.
Een derde zorgpunt is de IRS 19-richtlijn die bedrijven verplicht om de verplichtingen van de pensioenfondsen op te nemen in de eigen balans. Ook die discussie is tot rust gekomen doordat de Raad voor de jaarverslaglegging hierover uitspraken heeft gedaan.
Dan blijft er nog een belangrijk punt over, namelijk de vraag hoe het financieel toetsingskader in de nieuwe pensioenwet zal worden opgenomen en wat dit betekent voor de solvabiliteitstoets van de pensioenfondsen. Met de Stichting van de arbeid is afgesproken dat aan de hand van een notitie tussen 1 juli en 1 oktober zal worden gediscussieerd over dit vraagstuk. Daarna zal het kabinet een notitie opstellen die richtinggevend zal zijn voor de nieuwe pensioenwet. Het voornemen is erop gericht om die wet in 2004 ter behandeling aan de Kamer voor te leggen. Op die manier kan ook het debat over het laatste dossier dat aanleiding geeft tot zorg in de pensioenwereld tot rust worden gebracht. De pensioenfondsen kunnen dan alle aandacht richten op de oplossing van het probleem van de gedaalde dekkingsgraden.
De staatssecretaris is van mening dat de vrije ondernemingsgewijze productie nog steeds de beste garantie is voor banengroei. Dit betekent dat de overheid ertoe gehouden is om de vrije ondernemingsgewijze productie zo goed mogelijk in staat te stellen om die banengroei tot stand te brengen. Dit vraagt om een verantwoorde lastenontwikkeling en een zo laag mogelijke administratievelastendruk.
De overheid kan natuurlijk nog meer doen, bijvoorbeeld door vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter bij elkaar te brengen, de Centra voor werk en inkomen goed in te richten, specifieke aandacht te besteden aan specifieke doelgroepen en door initiatieven als het vacatureoffensief en het plan van aanpak jeugdwerkloosheid te stimuleren.
Het is de ambitie om dit jaar 10 000 Melkertbanen regulier te maken. Dit is niet een ambitie van het kabinet alleen, want hiervoor is een convenant gesloten tussen het kabinet, werkgevers, werknemers en de Vereniging van Nederlandse gemeenten. Een zogenaamd aanjaagteam zal regelmatig spreken over de vraag in hoeverre die ambitie wordt gerealiseerd. Die regeling is van kracht sinds 1 maart jl. Er zijn inmiddels 1000 aanvragen binnen. De FNV doet sombere voorspellingen over het resultaat van dit initiatief. De staatssecretaris verwacht dat de uitkomst veel beter zal zijn als er maximaal gebruik wordt gemaakt van de regeling. Om allerlei blokkades weg te nemen, is inmiddels besloten om de regeling te vereenvoudigen en vergemakkelijken. Die veranderingen worden vanaf 1 juli van kracht en zullen er ongetwijfeld toe leiden dat er meer gebruik zal worden gemaakt van de regeling. Nu bovendien veel sectoren worden geconfronteerd met de bezuinigingen op de Melkertbanen, zullen zij zoeken naar alle mogelijkheden om de werkgelegenheid in stand te houden. Het Plan 10 000 is daarvoor een belangrijke mogelijkheid. Daarnaast is regelgeving voor de instroom- en doorstroombanen op 1 januari van dit jaar al vergaand gedereguleerd. Hij zegt dat hij zijn lot niet verbindt aan het aantal van 10 000, maar het is wel nadrukkelijk de bedoeling om dit samen met sociale partners en de VNG tot stand te brengen.
Voor de individuele bijstandsgerechtigde zal er weinig veranderen in de Wet werk en bijstand, want de normen blijven onveranderd. Wel wordt gemeenten de bevoegdheid ontnomen om categoriaal geld te geven aan mensen. Dit leidt ertoe dat de mensen die het echt nodig hebben, te weinig krijgen en dat de mensen die het niet nodig hebben, het ook krijgen. Bovendien draagt die werkwijze bij aan de armoedeval. Met de nieuwe wet wordt een langdurigheidtoeslag ingevoerd voor mensen die langdurig op de bijstand zijn aangewezen. De gemeenten krijgen de ruimte om door middel van individueel maatwerk die mensen op te vangen waarvan de armoede dreigt toe te nemen als gevolg van het feit dat zij in de bijstand zitten en andere problemen die zij daarnaast hebben zoals schulden. De nieuwe wet maakt maatwerk mogelijk en zal ertoe leiden dat de gelden terechtkomen waar zij echt nodig zijn.
Samenstelling: Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Rouvoet (ChristenUnie), De Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Vietsch (CDA), Bruls (CDA), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).
Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Koopmans (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Lazrak (SP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Wilders (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Eerdmans (LPF) en Schippers (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28600-XV-124.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.