nr. 120
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERK-GELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 26 juni 2003
Tijdens de behandeling van de begroting van SZW is een amendement ingediend
(Verburg-Noorman-Den Uyl) (TK 2002–2003, 28 600 XV, nr. 39) (herdruk).
In de toelichting van het ingediende amendement staat het volgende: «Jonggehandicapten
en leerlingen die praktijkonderwijs volgen, dienen een kans te krijgen op
de arbeidsmarkt. Daartoe wordt in aansluiting op de REA een scholings- en
begeleidingsbudget toegevoegd aan de Wajong».
Tijdens het algemeen overleg op 15 mei 2003 over de wijziging van Besluit
SUWI en Besluit taakuitoefening IWI heb ik toegezegd u nader te informeren
over de stand van zaken met betrekking tot de wijze van invulling van het
amendement. Deze invulling geschiedt uiteraard op een wijze die aansluit bij
de verantwoordelijkheden van mijn departement. De middelen op de SZW-begroting
lenen zich bijvoorbeeld niet voor uitgaven aan instellingen voor initieel
onderwijs, zoals praktijkscholen (zie ook mijn brief aan de TK hierover d.d.
22 april 2002). Met deze brief voldoe ik aan de toezegging de Kamer te informeren
over de stand van zaken betreffende de invulling.
Wajonggerechtigden vormen een specifieke doelgroep met een geheel eigen
problematiek. De meeste Wajonggerechtigden zijn verstandelijk en/of meervoudig
gehandicapt en ontvangen een uitkering gebaseerd op 80–100% arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent niet dat zij helemaal niet zouden kunnen werken maar dat zij
in reguliere arbeid niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Een groot
deel van de Wajonggerechtigden werkt, bijvoorbeeld in het kader van de Wet
sociale werkvoorziening (Wsw). Dit loon wordt gekort op de uitkering.
Bij de opleiding en begeleiding van de niet werkende Wajonggerechtigden
naar de arbeidsmarkt speelt een uitgebreid netwerk van organisaties, ieder
vanuit haar eigen specifieke deskundigheid, een belangrijke rol. De school
heeft tot taak de jonggehandicapte op te leiden en te begeleiden naar
werk. Het UWV heeft de taak belemmeringen weg te nemen die de Wajonggerechtigde
ondervindt bij het volgen van initieel onderwijs.
Voor Wajonggerechtigden die geen initieel onderwijs meer volgen is de
taak waar mogelijk zorg te dragen voor (re)integratie en arbeidstoeleiding
middels artikel 30 Wet SUWI belegd bij het UWV. Om deze taak uit te oefenen
beschikt het UWV reeds over de instrumenten uit de Wet REA. Het gaat daarbij
om de mogelijke inzet van reïntegratietrajecten, al dan niet met scholing
via de REA-scholingsinstituten, werkplekaanpassingen en werknemer gebonden
voorzieningen ten behoeve van het wegnemen van belemmeringen om te gaan werken,
inclusief begeleiding op de werkplek. Het UWV kan de Wajonggerechtigde aanmelden
voor gesubsidieerde arbeid zoals de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en
de Wsw. Naast de school en het UWV kunnen de ouders, de ouderverenigingen,
de Sociaal Pedagogische Dienst en zorginstellingen een belangrijke rol hebben
bij het vinden van op maat gesneden werk voor de Wajonggerechtigde. Deze organisaties
hebben veel kennis over deze doelgroep en hebben een functioneel regionaal
netwerk ten behoeve van arbeidsbemiddeling. Op deze manier komen Wajonggerechtigden
in een vertrouwde en beschermde werkomgeving. Het is met name voor deze uitzonderlijke
doelgroep van belang dat de toch al moeilijke weg naar werk zo min mogelijk
hindernissen kent.
Het benutten van de arbeidsmogelijkheden van de Wajonggerechtigden moet
optimaal worden gefaciliteerd. Derhalve krijgt het UWV, naast de bestaande
middelen, ruime mogelijkheden om de reïntegratie verder te optimaliseren.
Het bedrag dat met dit amendement beschikbaar komt wordt aan het UWV toegekend.
Met deze additionele middelen kan het UWV, vanuit zijn jarenlange expertise
en met inbreng van het veld, projecten ondersteunen, experimenten uitvoeren
en voorstellen realiseren die gericht zijn op opheffing van bestaande knelpunten
op het gebied van reïntegratie van Wajonggerechtigden in de praktijk.
Hierbij denk ik bijvoorbeeld, gezien de eerder genoemde betrokkenheid van
meerdere (hulpverlenings)disciplines, aan het verbeteren van de arbeidsgerichte
netwerkondersteuning en stimulering van samenwerking binnen de keten. De betrokken
organisaties kunnen voorstellen indienen met effectieve oplossingen voor in
beeld gebrachte knelpunten. Van te voren moeten duidelijke afspraken gemaakt
worden over de met deze voorstellen concreet te behalen resultaten.
De keus om de middelen via het UWV in te zetten past bij de verdeling
van verantwoordelijkheden tussen mijn departement en het UWV. Ik stel de kaders
waarbinnen het UWV de uitvoering ter hand neemt. Dit komt de flexibiliteit
van de uitvoering mijns inziens ten goede en sluit aan bij de gedachte van
deregulering. Het UWV bespreekt de inzet van de bovengenoemde middelen ter
besteding van het bedrag met SZW en legt verantwoording af over de realisatie.
Voorstellen dienen uiteraard in overeenstemming te zijn met het huidige beleid
en mogen geen inbreuk maken op de verantwoordelijkheidsverdeling met andere
departementen. De verantwoording kan in het reguliere verantwoordingsproces
van het UWV worden meegenomen.
De nadere uitwerking van bovengenoemde beleidslijn en de bepaling van
de condities vindt momenteel plaats in onderling overleg met het UWV.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus