Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28600-XIII nr. 59 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28600-XIII nr. 59 |
Vastgesteld 22 juli 2003
De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 25 juni 2003 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Economische Zaken over:
– technologiesteun (28 600-XIII, nr. 44);
– nieuwe subsidieregeling Programma starters op buitenlandse markten 2003 (EZ-02-666);
– Bouwstenen voor de economische structuurversterking (EZ-02-259);
– evaluatie STW 2001/2002 (EZ-02-352);
– informatie naar aanleiding van het algemeen overleg over de technologische topinstituten (TTI's) (28 600-XIII, nr. 49);
– eindrapporten nul- en eenmeting Syntens (EZ-03-071);
– internationale ICT-toets 2002: de meso-toets (EZ-03-172);
– IBO technologiebeleid (EZ-03-311);
– Twinning (26 143, nr. 6).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Van Dam (PvdA) merkt op dat niet alle onderwerpen van de agenda het bespreken waard zijn, maar dat het totale plaatje wel van belang is voor de versterking van de economische structuur door de inzet van technologie en innovatie. Uit het vorige overleg over ruimtevaartbeleid en KP6 heeft hij van de bewindslieden van OCW en EZ begrepen dat hun concrete plannen op dit punt in de miljoenennota bekend worden gemaakt, maar het is voor de Kamer ook van belang om over hun visie te spreken waarmee zij hun plannen gaan invullen.
Met de Bouwstenen voor de economische structuurversterking kan hij heel weinig. Het lijkt hem niet meer dan een stapel stenen die wanhopig op zoek zijn naar een architect. Zijn de huidige bewindslieden in staat om die rol op zich te nemen?
De kenniseconomie staat in elk geval in woorden hoog op de agenda van het nieuwe kabinet, maar in het Hoofdlijnenakkoord noch in het regeerakkoord is de vraag beantwoord welke rol de regering in het tot stand komen van de kenniseconomie voor de overheid ziet weggelegd. Het IBO-rapport over technologiebeleid draagt in dit kader enkele goede discussiepunten aan en ziet een actieve maar ook een passieve rol van de overheid. Kiest deze minister voor de passieve waarbij de overheid zich voornamelijk beperkt tot het langs fiscale weg generiek stimuleren van verduurzaming en innovatie? Zo langzaam maar zeker begint het daar volgens hem wel op te lijken. In het afgelopen jaar is immers een bezuiniging van ruim 350 mln euro op EZ-subsidies aangekondigd, waar tegenover slechts een netto-investering in de WVSO staat van zo'n 50 mln euro. In één jaar tijd is er dus sprake van ruim 300 mln euro aan bezuinigingen op de kenniseconomie, nog afgezien van de investeringen in het onderwijs. Al met al worden minder middelen ingezet voor het actief versterken van de economische structuur en is de focus sterker gericht op het meer generieke fiscale instrument, dus een minder actieve rol van de regering, hetgeen de PvdA-fractie teleurstellend vindt. Zij pleit dan ook voor een meer samenhangend innovatie- en wetenschapsbeleid. Waarom komt de minister in het najaar niet met een innovatie- en wetenschapsnota in plaats van alleen met een innovatienota? Met een samenhangend beleid kan publiek geld zodanig worden ingezet dat private initiatieven in bepaalde kansrijke sectoren, die in overleg met het Innovatieplatform zouden moeten worden geselecteerd, maximaal worden gestimuleerd. Dat zou ook pas synergie opleveren. Voor dat samenhangende beleid, als de regering dat althans wenst te voeren, moet de Kamer ook één bewindspersoon kunnen aanspreken en moet dat niet de minister van OCW zijn als het om wetenschapsbeleid gaat en de minister van EZ als het om innovatie gaat. Omdat het gaat om versterking van de economische structuur zou de PvdA-fractie er in ieder geval de voorkeur aan geven als de minister van EZ aanspreekpunt zou zijn.
De verschuiving van 100 mln euro van de eerste naar de tweede geldstroom die de coalitie voorstelt in het kader van het wetenschappelijke onderzoek vindt de heer Van Dam opmerkelijk, want het blijft immers generiek inzetbaar geld bestemd voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Het zou beter zijn geweest als het geld van de eerste naar de derde geldstroom was verschoven, een cofinancieringsregeling samen met het bedrijfsleven of als op de tweede geldstroom ook het criterium van maatschappelijke of economische relevantie zou worden toegepast. Wellicht is het wel een mooie taak voor het Innovatieplatform om mede te adviseren over de besteding van wetenschapsgelden. Geeft dat overigens ook zwaarwegende adviezen voor de besteding van de gelden voor het innovatie- en het wetenschapsbeleid? Welke samenstelling van het platform heeft de minister zelf voor ogen?
Biopartner is een goed voorbeeld van de rol van de overheid bij het opzetten van incubatorfondsen. Twinning is helaas een iets minder goed geslaagd voorbeeld. De vraag is wel of dat nu direct moet leiden tot liquidatie ervan en of het niet verstandiger is een doorstart te maken met een formule die sterker overeenkomt met die van Biopartner, waarmee publieke en private investeringen aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Kan in deze economisch moeilijke tijd een publiek incubatorfonds voor de ICT-sector niet helpen om de investeringen op dit gebied aan de gang te houden?
De heer Blok (VVD) is verheugd over de aandacht die dit kabinet blijkt te hebben voor innovatie en de praktische toepassingen daarvan. Hij vindt het een goede zaak dat de overheid daarin een makelende rol speelt, maar meent dat zij wel zeer terughoudend moet zijn als het gaat om een sturende rol. Zij moet niet los van het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse universiteiten speerpunten gaan bedenken. In de praktijk blijkt dat toch niet goed te werken. Bij een erg grote invloed van de politiek op de keuzes op het gebied van innovatie is het risico dat er geld wordt gestopt in windmolens, ook als de markt verwacht daar niets aan te zullen verdienen, of dat er fundamenteel onderzoek wordt gedaan naar de combinatie van bijvoorbeeld arbeid en zorg. Er moet in de economie een draagvlak bestaan voor de speerpunten die op het gebied van innovatie worden gekozen. Die keuzes zijn noodzakelijk, maar moeten dan wel gebaseerd zijn op waar Nederland goed in is en waar uiteindelijk geld mee valt te verdienen en zullen moeten worden gedaan door bijvoorbeeld het Innovatieplatform uit de grote hoeveelheid voorstellen die er ongetwijfeld zullen komen.
In het innovatiedebat tot nu toe wordt zijns inziens het belang van een consequent beleid onderschat. Van Nederland wordt beslist geen innovatieland gemaakt door alleen maar honderden miljoenen te pompen in onderzoek en innovatie en weinig te doen in andere sectoren van de economie. Of er een onderzoekscentrum in Nederland komt, hangt niet alleen af van de hoeveelheid subsidie, maar ook van de vraag hoeveel belasting er moet worden betaald en het vigerende arbeidsmarktbeleid. Het zou een enorme sprong vooruit betekenen als dit kabinet erin zou slagen om het belang van innovatie uit te strekken naar andere terreinen. Ook onder het vorige kabinet werd geroepen om een kennissamenleving, maar de overgrote meerderheid van de Kamer, met uitzondering van de VVD en D66, stemde toen toch heel tegenstrijdig daarmee tegen een Europees octrooi op biotechnologische vindingen waarvan Nederland goed had kunnen profiteren. Deze minister zal dus niet alleen zijn collega van OCW moeten aanspreken op consequent gedrag met betrekking tot die kennissamenleving.
Syntens speelt en moet ook een cruciale rol spelen bij het doorvertalen van kennis naar het MKB, maar vanuit de markt hoort hij veel geluiden dat Syntens ook erg veel energie besteedt aan adviesverlening in «takken van sport» die niet zoveel met technologische innovatie hebben te maken, bijvoorbeeld over personeelsbeleid, het opzetten van een organisatie, e.d., het soort adviezen dat dus ook commercieel in de markt verkrijgbaar is. De heer Blok vraagt zich af of dit nu wel een verstandige besteding is van toch schaarse middelen op het gebied van kenniseconomie en of de overheid op dit punt wel een zuivere rol speelt als het gaat om eerlijke concurrentie met marktpartijen.
Mevrouw Van der Laan (D66) is blij dat de bezuinigingen op de WBSO van 50 mln euro zijn teruggedraaid en dat het budget zelfs is verhoogd met 50 mln euro. Wel moet er nog een stroomlijning in het technologie-instrumentarium volgen. Zal die zich beperken tot het ministerie van EZ of zal die interdepartementaal plaatsvinden? Het huidige technologie-instrumentarium is versnipperd over acht ministeries, hetgeen met name in het kader van ICT een geweldig probleem is. Wanneer wordt er begin gemaakt met een interdepartementale afstemming?
Zij vindt het nogal zorgelijk dat het contact tussen Syntens en de kennisinstellingen en in het bijzonder de universiteiten zo gebrekkig verloopt. Hoe zou de rol van Syntens als kennismakelaar kunnen worden versterkt? Op welke punten is Syntens gevraagd om de doelmatigheid en doeltreffendheid te verbeteren? Er vindt nu een shift plaats van inputsturing naar outputsturing. In de brief worden twee outputindicatoren genoemd, het aantal klanten en het aantal lange adviezen waarvoor een bonus/malusregeling van toepassing is. Op basis waarvan zijn die vastgesteld? Ligt het in de bedoeling om dat aantal indicatoren uit te breiden met innovatiegerelateerde indicatoren? Het exacte doel van Syntens wordt in de brief niet geduid. Als dat niet bekend is, kan Syntens daar toch moeilijk op worden afgerekend?
Wat betreft de Bouwstenennotitie vraagt zij welke financiële ruimte er nu voor de projecten is en wanneer een integraal plan voor de overheidsinvesteringen wordt opgesteld afgestemd op actuele beleidsdoeleinden en ontwikkelingen en met name de prioriteiten die door het Innovatieplatform zullen worden vastgesteld. Relatief weinig projecten krijgen de A-stempel van hoge kwaliteit. Is het niet mogelijk die kwaliteit te verbeteren door bijvoorbeeld te werken aan strengere criteria?
Wat is er nu precies van Twinning geleerd? Het is op zich een goed concept – een integraal karakter, netwerken, adviezen, durfkapitaal – dat bij Biopartner toch goed werkt. Als Twinning verdwijnt blijven er relatief nog maar weinig mogelijkheden voor ICT-starters. Straks rondt ook Biopartner met veel meer succes zijn werk af. Moet er geen generieke integrale technostartersregeling komen, opdat de kennis en ervaringen van Twinning en van Biopartner kunnen worden samengevoegd?
De heer Hessels (CDA) leest in de Bouwstenennotitie allerlei mooie verhalen over extra geld en een rooskleurige economische groei. Die notitie dateert van april 2002 en daarna is de wereld nogal veranderd. Zou het niet mogelijk zijn om op korte termijn met een geactualiseerde versie van die notitie te komen?
Ook de evaluatie van STW dateert van nogal lang geleden. In de bijbehorende brief wordt aangekondigd dat de doorlooptijd van projectvoorstellen zal worden ingekort van acht à negen maanden tot zes maanden, hetgeen in 2005 zal moeten zijn bereikt. Op dit moment zouden op dat punt toch al vorderingen zichtbaar moeten zijn?
De internationale oriëntatie van de TTI's is een belangrijke graadmeter voor hun succes. In het vorige algemene overleg over de TTI's, van december 2002, is gesproken over de mogelijkheid voor deze instituten om te participeren in projecten in het kader van KP6. Uit de schriftelijke beantwoording van de minister blijkt dat dit heel wel mogelijk is, dat EZ ter bevordering van deelname hieraan zelfs bijeenkomsten heeft georganiseerd en hen in dit kader ook de diensten van Senter Internationaal ter beschikking staan. Werkt deze aanpak en kan globaal inzicht worden verschaft in de ontwikkeling van de topinstituten in het algemeen in het afgelopen halfjaar? Nu de prestatie-indicatoren voor de topinstituten zijn vastgesteld, kan de vraag worden gesteld hoe deze onderling gewogen worden of is bijvoorbeeld het aantal promoties even belangrijk als het aantal spin-offbedrijven?
Slechts 45% van het totaal aantal door Syntens bereikte bedrijven behoort tot de kerndoelgroep, bedrijven in de industrie en de stuwende dienstverlening met vijf of meer werkzame personen. Hoe ziet de rest van het klantenbestand er dan uit? Waarom is een verbetering van dat cijfer niet in de subsidiegerelateerde prestatie-indicatoren opgenomen? De naamsbekendheid van Syntens is in de doelgroep maar 36%, waarbij de zakelijke dienstverlening die niet tot die kerndoelgroep behoort beter scoort dan de industrie! Hoe was het met die naamsbekendheid gesteld toen Syntens nog gewoon Innovatiecentrum heette?
De samenwerking tussen Syntens en de kennisinstellingen laat te wensen over, terwijl die juist nieuwe kennis bij de bedrijven kan brengen. Ook dat is gemakkelijk meetbaar en dus in de prestatiesubsidie te verwerken. De outputindicatoren voor de prestatiesubsidie lijken de heer Hessels paradoxaal. Syntens krijgt meer geld voor enerzijds nieuwe klanten en anderzijds voor lange adviezen en dat lijkt hem moeilijk te combineren.
Wat betreft de ICT mesotoets is zijn belangrijkste conclusie dat ICT goed inzetbaar is in de strijd tegen de bureaucratie. Wel moet dan worden voorkomen dat hetgeen geautomatiseerd wordt niet ook nog eens met de hand wordt gedaan. Bij ICT in het onderwijs wordt uitgegaan van cijfers uit 1999. In die sector is er op dat punt zoveel gebeurd dat die absoluut niet meer zullen kloppen. Belangrijk is nu om het didactisch gebruik van ICT in de klas te bevorderen.
Het stuk over IBO-technologiebeleid is eveneens van lang geleden. De conclusies daaruit zijn eigenlijk al aan de orde gekomen tijdens de begrotingsbehandeling van EZ over 2003. Toen zijn door de minister en de staatssecretaris verschillende toezeggingen gedaan om de innovatiegerichtheid van het Nederlandse bedrijfsleven te bevorderen. Op dat moment heeft zijn fractie een motie ingediend die kamerbreed is aangenomen en waarin de regering werd verzocht het EZ-subsidie-instrumentarium te vereenvoudigen volgens een viertal ijkpunten: innovatie, toepasbaarheid, kosteneffectiviteit en clustering. Hoever staat het met deze reconstructie en wanneer kan hieromtrent een voorstel worden verwacht?
De CDA-fractie ondersteunt het besluit om de aandelen Twinning af te stoten. Twinning heeft enkele jaren een belangrijke rol gespeeld, maar blijkt uiteindelijk toch niet aan de gestelde eisen te voldoen, namelijk om voldoende privaat kapitaal aan te trekken. Het is dan een teken van goed ondernemerschap van de overheid om als er geen perspectief meer blijkt te zijn de activiteiten op een goede manier te beëindigen. Vraag is dan wel of de vervreemding inderdaad op een goede manier gebeurt, dus zonder schade toe te brengen. Wat heeft de minister gedaan of zal hij doen om een goede overgang van de activiteiten mogelijk te maken en omwille van de haast geen potentiële kansen te laten schieten? Is hij van plan om een nieuw instrument te introduceren dat de rol van Twinning mutatis mutandis kan overnemen?
Nederland heeft op innovatiegebied nog een lange weg te gaan en zal die weg voortvarend en met volle overtuiging moeten afleggen. De globale economische situatie laat geen andere keuze. Het is innoveren of afzakken naar de economische afgrond. De CDA-fractie is daarom blij met de inzet van het nieuwe kabinet op het gebied van de kenniseconomie en de innovatie, waarbij de coördinerende rol die de minister-president zal vervullen aangeeft welke belang eraan wordt gehecht. Nederland zal moeten proberen om zijn internationale toppositie op het gebied van kennis om te zetten in een hernieuwde toppositie op het gebied van kunde. Dat vereist een intensieve samenwerking tussen overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven. Niet de landen innoveren, maar de bedrijven. Met het nieuwe Innovatieplatform is een eerste belangrijke stap op weg daarnaar toe gezet.
Ook de minister zou graag eens een debat hebben met een samenhang tussen de verschillende onderwerpen die op de agenda staan. In zijn beantwoording zal hij proberen een begin te maken met het schetsen van zijn visie op die samenhang. In het vorige algemeen overleg over het ruimtevaartbeleid en KP6 heeft hij al aangegeven dat er een probleem is. Weliswaar draagt de overheid voor 1% van het BNP bij aan de nationale R&D, maar de particuliere sector 1,1% en samen is dat toch ruim onder de doelstelling van 3,5%. In Nederland lukt het onvoldoende om met publiek geld privé-investeringen tot stand te brengen.
De zgn. vierhoek in het kabinet, bestaande uit de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Economische Zaken en van Financiën en als voorzitter de minister-president, is als het ware de aansturende factor voor de Nederlandse economie. De centrale opdracht van de minister van EZ is om de juiste randvoorwaarden te scheppen voor structurele duurzame economische groei en dat heeft dus niet altijd met financiële middelen te maken. Natuurlijk zijn die noodzakelijk, maar elk kabinet van welke samenstelling ook zou in deze tijd met bezuinigingen worden geconfronteerd. Overigens zou het in zijn ogen ook verkeerd zijn om de innovatie-inzet van het kabinet uitsluitend af te meten aan de financiën. Bij de miljoenennota zal dat innovatieaspect over de verschillende begrotingen verdeeld wel blijken. Ook daaruit blijkt dat het kabinet dit ziet als een brede opdracht.
Zijns inziens spelen daarbij zes elementen een belangrijke rol. Geen kabinet kan erg veel doen aan de conjunctuur. Recente cijfers van het CPB maken duidelijk dat niet alleen de nationale economie in de problemen is, maar ook de internationale economie en met name de euro in relatie tot de dollar. Tegelijkertijd is Nederland een land met hoge lonen geworden. De eerste voorwaarde is derhalve het scheppen van de goede macro-economische randvoorwaarden zodat het, zodra dat ook maar mogelijk is, sterker uit het conjunctuurdal kan komen en dan ook klaar te zijn met het totale innovatie-instrumentarium. Daarbij past een goede visie op de economische ordening. Hij ziet een goed functioneren van de markt als een essentieel middel, maar niet als doel. De overheid moet daarbij goed de publieke belangen borgen al zal de Europese dimensie steeds bepalender worden. Het vergt een nieuwe oriëntatie op die nationale rol in Europees perspectief. Het poldermodel heeft veel positieve aspecten, maar is wel heel sterk gerelateerd aan de politiek en maatschappelijke cultuur. Het kabinet zal zich moeten realiseren dat in dat model regelmatig suboptimale oplossingen worden gekozen, terwijl de Europese agenda vooruitloopt. Vaak wordt gesteld dat Nederland naijlt op de Europese agenda omdat elders met andere, soms ook vrij kwetsbare mechanismes, eerder richting wordt gegeven. Nederland zal zich met andere woorden op dit punt meer moeten aansluiten bij de Europese werkelijkheid. In dat kader is het inderdaad jammer dat Nederland het Europees octrooirecht voor biotechnologische vindingen heeft afgewezen en hij hoopt zeer dat de oppositie dat verzet zal opgeven.
In de derde plaats is het van belang om de administratieve lasten en de bureaucratie te verminderen. Weliswaar is de verantwoordelijkheid daarvoor voor het grootste deel verschoven naar de minister van Financiën, maar zonder een goede aansturing van EZ en andere vakdepartementen zal dat niet lukken. In het verleden hebben de verschillende departementen te weinig aan het terugbrengen van die administratieve lastendruk en de bureaucratie gedaan omdat de stok achter de deur ontbrak. Nederland bulkt van de goede intenties, maar waar het tot nu toe aan ontbroken heeft, is het omzetten daarvan in resultaten. In de nieuwe politiek zal meer en wellicht ook wat harder op die resultaten moeten worden afgerekend. Dat de interdepartementale beleidsdirectie mede wordt aangestuurd door Financiën is geen teken van zwakte, maar van kracht. Het gaat niet om de competentie van een minister, het gaan om de kwaliteit van het beleid als geheel. Die 25%-reductie is een opgave voor alle departementen, maar het instrumentarium van EZ zal daar een belangrijke bijdrage aan moeten leveren.
In de vierde plaats is de ruimtelijke infrastructuur in Nederland van belang. Die wordt niet bepaald door de minister van EZ, maar wordt in een nieuwe samenhang bezien tussen Verkeer en Waterstaat, VROM en EZ. Een koppeling van innovatie aan vernieuwing van de ruimtelijke infrastructuur moet evenzeer hoog op de agenda staan. Dat wil niet zeggen dat de grote betekenis van Nederland als distributieland ineens niet meer van belang is, maar de grote voordelen daarvan zullen wel moeten worden afgewogen tegen het daarmee gemoeid zijnde beslag op de ruimte.
Het vijfde element is de innovatie, in feite het onderwerp van dit overleg en het zesde is het duurzame energiebeleid. Dat betreft niet de vraag hoe lang het aardgas nog uit de Nederlandse bodem komt maar hoe de economie als zodanig kan worden gedematerialiseerd. Nederland is op dat punt nogal kwetsbaar omdat het in ieder geval tot nu toe voor een belangrijk deel afhankelijk is van grote energie opslurpende industrieën.
In licht van dat alles ziet hij de rol van de minister van EZ. Veel instrumenten om dat te bereiken, zijn niet instrumenten van EZ, maar zonder een visie kan er in ieder geval geen goed beleid worden gevoerd. De agendering van een en ander zal dan ook een belangrijk discussiepunt van het Innovatieplatform dienen te zijn, waardoor tevens versnippering – dat ook bij het poldermodel hoort – kan worden tegengegaan.
Hij is het er zonder meer mee eens dat het wetenschapsbudget en de innovatiebrief op elkaar worden afgestemd. Dat twee ministers zich ermee bezighouden, betekent natuurlijk niet dat er geen afstemming kan plaatsvinden. Hij is op een bepaald aantal punten aanspreekbaar, andere onderwerpen zullen door OCW worden uitgewerkt. De Raad voor wetenschap en technologie is een interdepartementale raad, voorbereid door de CWTI. EZ zal nauw betrokken worden bij de beschrijving van het wetenschapsbudget, zoals OCW nauw betrokken zal zijn bij het opstellen van de innovatiebrief. Over die zo noodzakelijke samenhang en synergie kan het Innovatieplatform ook belangrijke uitspraken doen.
Belangrijke aandachtspunten binnen het wetenschapsbudget zijn, zoals de minister van OCW ook in het vorige algemeen overleg heeft gezegd, grotere flexibilisering van onderzoek en middelen in de eerste geldstroom en benutting van het onderzoek als extra criterium. Bij de tweede geldstroom, gericht op het NWO, is bijvoorbeeld een aandachtspunt versterking van belangrijke wetenschaps- en technologiegebieden op nationaal niveau. Hij zou echt eens willen bezien hoe de samenwerking tussen het grote aantal instituten is. Het zou goed zijn om te proberen daar wat meer samenhang in aan te brengen. Dat lijkt hem een mooie taak te zijn voor zijn collega van OCW. Daarmee zou zijns inziens moeten kunnen worden bereikt dat met publieke middelen meer private investeringen worden uitgelokt.
Hij heeft begrepen dat uit een en ander niet duidelijk wordt wie nu echt aanspreekbaar is op het innovatiebeleid en de kenniseconomie. Hij acht het in ieder geval duidelijk dat als het om economie gaat de minister van EZ een belangrijke rol speelt en aanspreekpunt is – dus ook voor de economische structuurversterking – en als het om kennis gaat zijn collega van OCW. Dat heeft ook te maken met de verdeling van portefeuilles. Het is in ieder geval het voornemen van dit kabinet om voor een samenhang te zorgen. Op het gebied van innovatie en de kenniseconomie zal er sowieso sprake moeten zijn van een goede samenwerking tussen EZ en OCW en zal de minister-president een overkoepelende en zo nodig een sturende rol spelen.
Meer private financiering in het fundamenteel onderzoek, de derde geldstroom, zou op zichzelf een goede zaak zijn. Uit de cijfers blijkt al dat het Nederlandse bedrijfsleven niet erg sterk in research is. Om dat te verbeteren is het noodzakelijk dat via de eerste en tweede geldstroom op het gebied van fundamentele kennisontwikkeling de rol van de overheid beter in beeld wordt gebracht. De overheveling van de eerste naar de tweede geldstroom maakt het bijvoorbeeld voor de NWO mogelijk om gericht onderzoek te doen, maar flexibilisering binnen de eerste geldstroom is evenzeer van grote betekenis. Uiteindelijk kan dat onderzoek leiden tot belangstelling voor en investeringen in toepassingsgericht onderzoek door het bedrijfsleven.
De keuze voor die verschuiving van de eerste naar de tweede geldstroom is ingegeven door de wens tot dynamisering van het onderzoeksbestel. Het belang van kennis voor het bedrijfsleven kan alleen maar worden vergroot als de kennisstroom naar het bedrijfsleven wordt gedynamiseerd. Bovendien kunnen in die tweede geldstroom heel goed de door verschillende fracties genoemde criteria worden meegenomen.
Het Innovatieplatform zal natuurlijk bij de ontwikkeling van de strategie op dit gebied moeten zijn betrokken. Het zal bestaan uit individuen en niet uit vertegenwoordigers van groeperingen en zullen worden gekozen op grond van hun creativiteit, onorthodoxe opvattingen en de sporen die zij op het gebied van innovatief gedrag hebben verdiend. Zij zullen kortom inspirerend moeten zijn. Wat dit betreft moet en zal niet worden geaarzeld om met het verleden te breken. Juist in slechte tijden is het immers van groot belang dat er met minder geld meer kan worden gedaan. Daarbij kan worden gedacht aan het klimaat voor technostarters, aan het stimuleren van R&D in het bedrijfsleven en aan de eerder genoemde wisselwerking. Differentiatie en excellentie staan deels haaks op het polderdenken, maar in dit geval mag het streven naar excellentie niet met wantrouwen worden bejegend. Het kabinet zal het geld verdelen en zal daarmee een signaal moeten geven dat het erom gaat vernieuwing in de samenleving tot stand te brengen, het Innovatieplatform zal mede vorm moeten geven aan de weg die leidt tot innovatief herstel en tot verandering van de«state of mind».
Het stimuleren van de TTI's was ook en mede gericht om het streven naar excellentie. Alle zes participeren in KP6 en twee participeren ook in ICES-KIS3. Het model van de TTI vervult in zekere zin ook een voorbeeldfunctie binnen Europa en de OESO. Het onderzoeksvolume voor de TTI's is uitgebreid en er zijn meer deelnemers.
Twinning is inderdaad wat minder succesvol verlopen, maar heeft wel een zeer belangrijke rol gespeeld bij het op gang brengen van de investeringsmarkt voor startende ICT-bedrijven. Van de aanvankelijk 65 bedrijven zijn er nog slechts 25 actief. In de Nederlandse optiek wordt failliet gaat vaak als negatief gezien, maar het kan toch heel goed zijn als men ervan leert en opnieuw gaat starten. Het zogenoemde incubatormodel is in de huidige marktsituatie echter niet haalbaar gebleken. Zonder deelname in de cofinanciering vervallen functie en concept van Twinning. Daarom heeft de raad van commissarissen ook geconcludeerd dat die niet zelfstandig kan worden voortgezet. Natuurlijk worden er maatregelen genomen voor een verantwoord beheer van de resterende participatieportefeuille wat daarmee eigenlijk meer een financieel instrument is geworden om die 25 bedrijven door te kunnen laten gaan. Het initiatief om innovatief ondernemen te stimuleren, wordt natuurlijk niet overboord gezet, want het is de bedoeling om met een nieuw startersinstrumentarium de in Twinning opgedane ervaringen verder te ontwikkelen. Een sterk technostartersbeleid – dat overigens in de portefeuille van de staatssecretaris zit – vindt het kabinet cruciaal voor de bedrijven van morgen, hetgeen ongetwijfeld ook zal blijken uit de innovatiebrief die na deze zomer mag worden verwacht. De nieuwe initiatieven zullen waarschijnlijk zo ongeveer per 1 januari 2004 worden ingevoerd, het moment waarop Biopartner in feite afloopt.
Syntens heeft als kerntaak om via adviezen het innovatievermogen van het MKB te vergroten. Inderdaad kan de vraag worden gesteld of Syntens wel de goede bedrijven als klant heeft en ook of het goede kwaliteit levert. Syntens zou inderdaad een helderder profiel moeten krijgen en zou ook met prestatie-indicatoren moeten werken. In de innovatiebrief zal ook daar nader op worden teruggekomen. Naar de mening van de minister zou Syntens zich in ieder geval meer moeten focussen op de kerndoelgroep, meer aandacht besteden aan samenwerking met de kennisinstellingen en aan vergroting van de naamsbekendheid. Inmiddels is een project gestart om alle verschillende structuren op dit punt in kaart te brengen en te proberen aan te geven dat ze alle deel zijn van één project. Syntens en Senter worden vaak niet gezien als instrumenten van economisch beleid, terwijl er in beide toch zo ongeveer 1000 mensen werken.
Ook ligt het in zijn voornemen om alle EZ-instrumenten tegen het licht te houden en beter te stroomlijnen. Ook dat zal in de innovatiebrief aan de orde komen.
Hij is het met de heer Blok eens dat lessen uit het verleden moeten worden getrokken om concurrentie met marktpartijen te voorkomen. De overheid moet doen waar zij beter in is, de marktpartijen waar zij beter in zijn. Daarvoor is zijns inziens geen wetsvoorstel voor nodig.
Ten slotte zegt hij mede gelet op de tijd toe de resterende vragen schriftelijk te beantwoorden. Dat geldt de vragen rondom de nota Bouwstenen, die overigens meer het beleidsterrein van de staatssecretaris betreft. Zij zal zich voorts met name bezighouden met de ruimtelijke infrastructuur, structuurversterkende maatregelen en dus ook het ondernemingsklimaat en samen met hem de buitenlandse handelspolitiek.
De voorzitter hoopt dat die antwoorden er in ieder geval zijn als na de zomer de innovatiebrief komt.
Samenstelling:
Leden: Crone (PvdA), De Grave (VVD), voorzitter, De Haan (CDA), Van Fessem (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).
Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Örgü (VVD), Van Dijk (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Mastwijk (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Weekers (VVD), Jan de Vries (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van den Brand (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Lazrak (SP), De Ruiter (SP), Eerdmans (LPF), De Haan (CDA), Hofstra (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Giskes (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA) en Szabó (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28600-XIII-59.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.