28 600 XII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het jaar 2003

nr. 17
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 november 2002

Een korte terugblik

In 1988 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat de Stuurgroep Decentralisatie Beheer van Natte Waterstaatswerken (Stuurgroep Brokx-nat) ingesteld. Dit met het doel om het politiek en bestuurlijk zo gewenste proces van decentralisatie een impuls te geven. Aan het instellen van de Stuurgroep Brokx-nat ging vooraf bestuurlijk overleg met het IPO, met de VNG en met de Unie van Waterschappen. De voorkeur bleek uit te gaan naar een decentralisatieproces gebaseerd op open onderhandelingen per waterstaatswerk tussen het Rijk en de overnemende partij. Bij overeenstemming wordt het resultaat van onderhandeling in een overeenkomst tussen betrokken overheden vastgelegd. De formele overdracht geschiedt op gemeenschappelijke voordracht van de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Financiën via Koninklijk Besluit. De stuurgroep kreeg de opdracht om beginselen en uitgangspunten te formuleren, die bij de overdracht van natte waterstaatswerken door partijen in acht genomen kon worden.

In februari 1991 lag er een eindrapport, dat aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk vergaderjaar 90/91, 14 391 nr. 34). Het eindrapport van de stuurgroep bevat een indicatieve lijst van waterstaatswerken, die volgens de uitgangspunten niet tot «essentieel Rijksbeheer» behoren en dus in principe voor overdracht in aanmerking komen. Het eindrapport bevat bovendien uitgangspunten en beginselen die bij de overdracht gehanteerd zullen worden. In de 1993 heeft de Stuurgroep deze uitgangspunten en beginselen op basis van praktijkervaringen nog eens tegen het licht gehouden. Het resultaat is in december 1993 via een «Aanvulling op het eindrapport» gepubliceerd. Een belangrijke aanvulling betrof de precieze vaststelling van de gewenningsbijdrage bij overdracht van waterschapseigen taken. De Vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat is hierover op 9 november 1993 schriftelijk geïnformeerd (brief HW/AK 162580).

In de brief van 25 februari 2000 (26800-XII, nr. 56) bent u geïnformeerd over de stand van zaken bij de overdracht van natte waterstaatswerken (Brokx-nat) via een voortgangsrapportage. Tevens wordt hierin aangekondigd dat in 2000 een «slotronde» gehouden zal worden en vervolgens in 2001 een «eindbalans» wordt opgemaakt. In deze eindbalans zal worden aangegeven hoe verder te gaan met niet-gerealiseerde overdrachten. De jaren 2000 en 2001 hebben in het teken gestaan van de slotronde. Dat heeft geresulteerd in een eindbalans op basis waarvan conclusies worden getrokken voor het verdere traject van Brokx-nat.

Hier volgen achtereenvolgens de stand van zaken naar aanleiding van de slotronde en de eindbalans.

Stand van zaken naar aanleiding van de slotronde (peildatum 01-01-2002)

Bij de Brokx-nat exercitie was het uitgangspunt 312 objecten. Op dit moment is er sprake van 335 overdrachten. Het verschil wordt veroorzaakt door het feit dat er objecten zijn die meerdere functies vervullen en er derhalve ook meer overnemende partijen in geding zijn.

1. In categorie 1 vind u de per 31-12-2001 overgedragen objecten.

2. In categorie 2 zijn er de objecten opgenomen die zijn teruggenomen als gevolg van beleidswijziging waardoor het object alsnog beheerd dient te worden door Rijkswaterstaat of omdat het object uit functie genomen is en niet meer als waterstaatkundig object wordt beheerd.

3. In categorie 3 zijn de objecten opgenomen die kansrijk worden geacht om binnen 3–4 jaar overgedragen te worden op basis van onderhandelingen. Redenen om deze overdrachten kansrijk te achten zijn:

a. overnemende partij is in beginsel bereid om het object in beheer te nemen;

b. in beginsel is er overeenstemming over de onderhoudssituatie of is overeenstemming daarover te verwachten;

c. in beginsel is er overeenstemming over de financiële vergoeding of is overeenstemming daarover te verwachten;

4. Categorie 4 bevat objecten die niet kansrijk worden geacht om binnen 3–4 jaar overgedragen te worden. Redenen hiervoor zijn:

a. overnemende partij heeft uitgesproken het object niet in beheer te willen nemen;

b. overnemende partij wil slechts een deel(sectoraal) van het beheer overnemen;

c. er is geen overeenstemming over de onderhoudssituatie, de financiële vergoeding of de begrenzing van het object, en deze is op korte termijn ook niet te verwachten.

ad a.

De argumentatie hiervoor is vaak dat het object te omvangrijk is voor een kleine organisatie, beheer en overname is risicovol of het is een uitbreiding van beheerstaken.

ad b.

Het overnemen van het volledige beheer zou betekenen dat er nieuwe beheerstaken bij komen. De overnemende partij wenst dit niet. Gefragmenteerd overdragen wordt, om reden van het nastreven van eenduidig-heid in beheer, niet wenselijk geacht.

ad c.

Er zijn zakelijke of inhoudelijke belemmeringen voor overdracht. De posities van beide partijen liggen zover uit elkaar dat overeenstemming niet in zicht is.

Stand van zaken naar aanleiding van de eindbalans

De resultaten van de slotronde, met name wat betreft de nog niet overgedragen objecten, geven aanleiding tot de volgende conclusies.

Ad. 2.

Van de 42 objecten zijn 22 objecten in het kader van Ruimte voor de Rivier terug genomen en 9 objecten vanwege andere beleidswijzigingen. Hier blijft het Rijk dus het beheer voeren. Bovendien zijn er 11 objecten uit functie genomen. Deze objecten worden niet meer als waterstaatkundig object beheerd.

Ad.3.

Gelet op de financiële krapte bij het beheer van de natte infrastructuur heb ik besloten prioriteit te geven aan de instandhouding van de hoofdinfrastructuur. Overdrachten waarbij sprake is van geringe financiële consequenties zullen pas goedgekeurd worden nadat zorgvuldig een afweging is gemaakt ten opzichte van de overige prioriteiten. Objecten die vallen onder de categorie waterschapseigen taken vormen hierop een uitzondering. Deze overdrachten geschieden op basis van een in 10 jaar aflopende gewenningsbijdrage en ontlasten op termijn de begroting van het Rijk. Op het onderhoudsartikel kan dit via de geleidelijke weg worden afgerond. Ter indicatie: 47 van de 81 kansrijke objecten worden aan waterschappen overgedragen.

Vanaf 2005, wanneer er meer financiële ruimte ontstaat voor beheer en onderhoud vaarwegen en waterbeheer, zal ik een nieuwe afweging maken hoe te komen tot een afronding met betrekking tot de overdracht van kansrijke objecten.

Ad.4.

Met betrekking tot niet-kansrijke objecten zal ik mogelijkheden verkennen voor mogelijke overdracht aan andere belanghebbenden. Ik denk hier bij havens aan een watersportvereniging.

Tenslotte merk ik op dat de overdracht van de Brabantse en Midden-Limburgse kanalen alsnog van de lijst van over te dragen objecten is afgevoerd (brief HKW./UB 2002/6058a). De belangrijkste reden is geweest het buitenproportionele beslag dat de afkoopsom voor deze kanalen op het budget voor beheer en onderhoud van het nationale (hoofd)vaarwegennet zou leggen, hetgeen ook niet strookt met de prioriteitenverdeling die in het Meerjarenplan Infrastructuur en Transport aan de verschillende onderdelen van het vaarwegennet wordt toegekend. Daarnaast had de provincie Limburg te kennen gegeven de Midden-Limburgse kanalen niet te zullen overnemen. Dit was een reden temeer om af te zien van de overdracht van het Brabantse deel, gelet op het feit dat het Brabantse en Midden-Limburgse kanalenstelsel functioneert als één samenhangend geheel, dat uit oogpunt van bestuurlijke efficiëntie op één bestuurlijk niveau dient te worden beheerd.

Tevens is besloten de Overijsselse Vecht voorlopig niet over te dragen om reden dat een bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak, nodig voor een eenduidig beheer van de Vecht, op dit moment ontbreekt (brief HDJZ/WAT/2002-1742).

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd over de stand van zaken en over het vervolgtraject.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven