28 600 XI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2003

nr. 116
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 18 juli 2003

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit en enkele andere besluiten (VROM-03-0272)

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 17 juli 2003.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Buijs

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

Inleiding van de staatssecretaris

Hierbij zend ik u de antwoorden op gestelde vragen over het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Vuurwerkbesluit en enkele andere besluiten. Tevens treft u aan de beantwoording van de motie van het lid Van der Staaij c.s. (28 600 XI, nr. 67) over de ontmoediging van het vuurwerkgebruik.

1

In de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit wordt gesteld dat de veranderingen in het voorliggende ontwerpbesluit zullen leiden tot minder saneringen. Kan de regering aangeven om hoeveel bedrijven dit gaat en hoeveel saneringskosten hiermee worden bespaard?

In de voorgestelde wijzigingen van het Vuurwerkbesluit zijn een aantal eisen aangepast aan praktijkervaringen met het Vuurwerkbesluit in de afgelopen periode. Daarmee wordt onder andere voorkomen dat bedrijven gesaneerd moeten worden waarvoor vanuit veiligheidsoogpunt geen noodzaak bestaat. Het gaat hier onder andere om:

• het gewijzigde voorschrift dat onder voorwaarden in de kelder vuurwerk mag worden opgeslagen,

• de afstandseis die gehanteerd moet worden bij de opslag van theatervuurwerk, en

• de afstandseis die gehanteerd moet worden bij de opslag van een beperkte hoeveelheid professioneel vuurwerk, de verkleining van interne en externe afstanden door bouwkundige voorzieningen bij opslagen voor consumentenvuurwerk boven 10 000 kg,

• het laten vervallen van de afstandseis tot de erfgrens voor deze opslagen.

Opslag van vuurwerk in de kelder

De eis van vuurwerkopslag op de begane grond is gesteld in verband met de bereikbaarheid door de brandweer in geval van calamiteiten. Gebleken is dat deze eis in sommige situaties oneigenlijk uitpakt. Doel is dat de brandweer de opslagplaats moet kunnen bereiken indien er brand is ontstaan. Het is een kerntaak van de brandweer om de toegankelijkheid van ruimten in verband met brandbestrijding te beoordelen. De brandweer geeft aan of bij opslag van vuurwerk in een kelder deze ruimte voldoende bereikbaar en toegankelijk is met het oog op brandbestrijding. Om hoeveel bedrijven het gaat hangt af van het oordeel van de brandweer. De brandweer geeft een oordeel op het moment dat het bevoegd gezag of de vuurwerkondernemer daarom vraagt. Opslagen in kelders en op de eerste verdieping komen vooral voor bij detaillisten. Naar schatting gaat het om tussen de 100 en 200 gevallen. Dit zijn kleine opslagplaatsen voor de verkoop van consumentenvuurwerk in december. De eventueel uit te sparen saneringsgelden zijn beperkt, omdat deze gerelateerd zijn aan de gederfde inkomsten en niet in alle gevallen een beroep zal worden gedaan op de mogelijkheid om de brandweer de situatie te laten beoordelen.

Opslaan van theatervuurwerk

Theatervuurwerk is vuurwerk dat in zijn gevaarzetting vergelijkbaar is met consumentenvuurwerk. Voor theatervuurwerk is de afstandseis tot kwetsbare objecten van 800 meter verlaagt naar 20 meter overeenkomstig de afstand voor consumentenvuurwerk. Theatervuurwerk wordt nu in veel gevallen samen met ander professioneel vuurwerk opgeslagen. Door de voorgestelde wijzigingen zal bij een aantal bedrijven de intrekkingen van de vergunning niet van toepassing zijn op de opslag van theatervuurwerk. Hiervan is sprake indien er met alleen theatervuurwerk een levensvatbaar bedrijf overblijft. Het is nu nog niet bekend om hoeveel bedrijven het dan gaat. Dat vergt locatieonderzoek en ook een boekhoudkundig onderzoek. Voor theatervuurwerk is een beperkte opslagcapaciteit nodig waardoor de verwachting gerechtvaardigd is dat het verminderde beslag op het saneringsbudget beperkt is.

Opslag tot 750 kg professioneel vuurwerk

Het wijzigingsvoorstel geeft de branche de ruimte te werken met een opslagruimte voor professioneel vuurwerk tot 750 kg netto explosief gewicht, waarmee het probleem van de grote afstand tussen de plaats waar vuurwerkshows plaatsvinden en de grote vuurwerkopslagplaatsen op een vuurwerkconcentratiegebied deels kan worden opgelost. De aan te houden veiligheidsafstand wordt hiervoor verlaagd tot 400 meter. Vrijwel alle professionele vuurwerkbedrijven slaan aanzienlijk meer vuurwerk op. Het aantal te saneren vuurwerkbedrijven daalt door dit wijzigingsvoorstel niet.

Vervanging interne en externe afstanden

Bij opslagen van meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk mogen zowel interne als externe afstanden worden verkleind, mits kan worden aangetoond dat de prestatie-eisen van het besluit ten aanzien van het voorkomen van brandoverslag en -doorslag en de bescherming van personen, kan worden gerealiseerd.

Vervallen afstand tot erfgrens

Bij opslagen van meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk kan GS op advies van de brandweer de 5m-afstandseis tot de erfgrens laten vervallen, mits in geval van calamiteiten, naar het oordeel van de brandweer de opslagen voldoende bereikbaar zijn en dus de calamiteit op een doelmatige wijze kan worden bestreden.Tengevolge van de laatstgenoemde aanpassingen zal een aanmerkelijk deel van de grotere opslagen voor consumentenvuurwerk niet behoeven te worden gesaneerd. Naar schatting 50%.

In totaal wordt een verminderd beslag op het budget voor de sanering van vuurwerkbedrijven geschat op 10%. De sanering van bedrijven die professioneel vuurwerk opslaan drukt relatief zwaar op het budget.

2

Artikel 1.1.4. wordt gewijzigd, zodanig dat de opslagtermijn van vuurwerk – in containers voor vervoer op haventerreinen in nader gespecificeerde zeehavens – van 48 uur mag worden uitgebreid tot maximaal 2 weken. Op grond waarvan baseert de regering die nieuwe termijn? Kan een «soepele afhandeling van de vervoersketen» ook niet binnen een kortere termijn?

In artikel 1.1.4 is de opslagtermijn van vuurwerk – in containers voor vervoer op haventerreinen in nader genoemde zeehavens – van 48 uur uitgebreid tot maximaal 2 weken omdat in de praktijk blijkt dat de afhandeling van containers in zeehavens binnen 48 uur niet wordt gehaald. Door verruiming van de opslagtermijn wordt ook voorkomen dat zeeschepen uitwijken naar andere Europese havens, waarmee de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens in het geding komt. Tevens wordt tegemoet gekomen aan de constatering van de Inspectie Verkeer en Waterstaat dat 48 uur ontoereikend is om de etiketten aan te passen van vuurwerk dat verkeerd is geclassificeerd.

Een «soepele afhandeling van de vervoersketen» in zeehavens binnen een kortere termijn dan 14 dagen is in het algemeen mogelijk maar bij het opnemen van een maximumtermijn in het besluit moet ook rekening worden gehouden met de hiervoor genoemde omstandigheden.

3

Oorspronkelijk zouden bedrijven die niet aan de veiligheidseisen voldoen, op 1 maart 2004 moeten zijn gesaneerd. In onderdeel AA artikel 5.3.2. wordt een wijziging aangebracht, zodanig dat de regering zal bepalen wanneer bedrijven hun werkzaamheden uiterlijk moeten hebben overgeplaatst naar de vuurwerkconcentratiegebieden. Kan er een nadere specificatie worden gegeven aan welke termijnen de regering denkt?

Een nadere specificatie is moeilijk te geven. De overgangsregeling is opgenomen vanwege de tijd die gemoeid is met het wegnemen van planologische belemmeringen t.a.v. de locatie Ulicoten-C en de fysieke realisatie van de vuurwerkconcentratiegebieden en de verplaatsing van de bedrijven daar naar toe. De tijd die gemoeid is met het wegnemen van de planologische belemmeringen met betrekking tot de locatie Ulicoten-C is onder andere afhankelijk van het al dan niet medewerking willen verlenen door de gemeente Baarle-Nassau aan de wijziging van het bestemmingsplan. Indien de gemeente niet mee wil werken ben ik voornemens een aanwijzing te geven in het kader van artikel 37 WRO om de planologische belemmering alsnog weg te nemen. De doorlooptijd in relatie tot het wegnemen van de planologische belemmeringen is moeilijk in te schatten vanwege de onduidelijkheid met betrekking tot het standpunt van de gemeente Baarle-Nassau en de invloed van bezwaar en beroepsprocedures op de doorlooptijd.

Vooralsnog wordt rekening gehouden met een verlenging van de overgangstermijn met 2 jaar. Bij verlenging van de overgangstermijn voor deze bedrijven zal ik de veiligheidssituatie meewegen. De voorgenomen wijziging van het besluit wordt hierop aangepast.

4

Voorschrift 1.8 is zodanig veranderd dat opslag van consumentenvuurwerk in de kelder of op de eerste verdieping niet bij voorbaat wordt verboden. Of opslag is toegestaan is ter beoordeling aan de regionale brandweer. Kan de regering een indicatie geven om hoeveel bedrijven het hier gaat en of de brandweer voldoende is toegerust om in deze situaties ook daadwerkelijk controle uit te oefenen?

Zie het antwoord op vraag 1.

5

Het voorliggende ontwerpbesluit verandert een aantal middelvoorschriften in doelvoorschriften, waardoor het bevoegd gezag kan afwijken van de veiligheidsafstanden voor grote opslagplaatsen van consumentenvuurwerk, door aanvullende eisen te stellen aan de bouwkundige voorzieningen. Zijn er, ondanks deze relativering, minimale afstanden tot kwetsbare objecten waaraan moet worden voldaan?

In de beantwoording op vraag 23 over het ontwerp van het vigerende Vuurwerkbesluit (TK 2000–2001, 27 400 XI en 27 157, nr. 80) is aangegeven dat conform de effectbenadering de veiligheidsafstand is gebaseerd op een warmtebelasting van 10 kW/m2. Op basis van dit criterium was de veiligheidsafstand voor het opslaan van verpakt consumentenvuurwerk vastgesteld op 20 meter. In de praktijk blijkt dat hierdoor een aantal vuurwerkbedrijven voor (gedeeltelijke) sanering in aanmerking komt terwijl door het treffen van bouwkundige voorzieningen de burger op kortere afstand een ten minste gelijkwaardig beschermingsniveau kan worden geboden. Daarom is bij de onderhavige wijziging teruggegrepen naar de oorspronkelijke doelstelling. Indien aan deze doelstelling wordt voldaan, zijn er ter bescherming van de burger geen redenen die het opnemen van een minimum afstand rechtvaardigen.

6

Is er bij het bevoegd gezag voldoende kennis voorhanden om tot een goed oordeel te komen over de benodigde aanvullende bouwkundige voorzieningen?

Degene die de inrichting drijft kan een verzoek tot het vaststellen van een kleinere veiligheidsafstand, waaraan in de vorige vraag werd gerefereerd, uitsluitend richten aan GS. Zij zijn immers altijd het bevoegd gezag ingevolge de Wet milieubeheer voor de bedrijven die van deze mogelijkheid gebruik mogen maken. Een dergelijk verzoek moet vergezeld gaan van toereikende (door berekening en deskundigen onderbouwde) gegevens op basis waarvan GS kan beoordelen of er inderdaad een ten minste gelijkwaardige situatie ter bescherming van de burger ontstaat. Bij deze beoordeling wordt de commandant van de regionale brandweer aangewezen als wettelijk adviseur. Op basis van overleg met het IPO ben van oordeel dat GS toegerust zijn voor deze taak en over voldoende kennis en deskundigheid kunnen beschikken om tot een goed oordeel te komen.

7 en 8

Hoeveel ambtenaren zijn er op het rijks- provinciaal en gemeentelijk niveau belast met de handhaving en het toezicht op het voorliggende ontwerpbesluit? Is de regering van mening dat de overheid op dit moment beschikt over voldoende handhavingcapaciteit en -kwaliteit? Zo ja, waarom?

Uit de vuurwerkbranche komen geluiden dat de ambtenaren die zijn belast met toezicht en handhaving (nog) niet over voldoende kennis beschikken om deze taken naar behoren uit te voeren. Klopt dit en kan de regering aangeven wat er door de rijks-, provinciale en gemeentelijke overheid wordt gedaan aan de opleiding en training van ambtenaren die belast zijn met toezicht en handhaving?

Het aantal ambtenaren op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau belast is met de handhaving van het vigerende Vuurwerkbesluit is niet precies vast te stellen. De toezichts- en opsporingstaken in verband met het Vuurwerkbesluit zijn verdeeld over een vrij groot aantal diensten en instanties de Inspectie Verkeer en Waterstaat, GS, het OM, de Politie, gemeentelijke, regionale en provinciale milieudiensten, de dienst Douane en Accijnzen en de VROM-Inspectie. Naar schatting zijn tussen de 1000 en 2000 personen voor een deel van hun taak betrokken bij handhaving en toezicht op het Vuurwerkbesluit.

Het kennisniveau van toezichthouders en handhavers loopt uiteen. Dit hangt ook samen met uiteenlopende taken van de verschillende instanties en diensten. Bij de invoering van het Vuurwerkbesluit zijn cursussen en trainingen georganiseerd. Daarnaast zijn in de eerste periode na de inwerkingtreding minder ervaren medewerkers begeleid door ervaren medewerkers. Deze activiteiten beogen een adequaat niveau van handhaving en toezicht op het Vuurwerkbesluit te bereiken zowel wat betreft de capaciteit als kennis. In IPO-kader wordt de komende maanden de inzet van menskracht en middelen voor het Vuurwerkbesluit geëvalueerd. Met belangstelling wacht ik deze rapportage af.

9

Kan de regering nauwkeurig toelichten hoe de kennis m.b.t. de handhaving binnen de verschillende geledingen van het bevoegd gezag wordt gedeeld en overgedragen?

De provincies vervullen een centrale rol bij de uitwisseling van handhavingkennis. Informatie over vergunningen, meldingen en transporten wordt via het Landelijk Meld- en Informatiepunt (LMIP) toegankelijk gemaakt voor alle handhavers. Op provinciaal niveau worden de handhavingactiviteiten gecoördineerd en kennis uitgewisseld. In IPO-kader stemmen de provincies met elkaar af.

10

Voor bedrijven die werkzaam zijn op het gebied van het afsteken van theatervuurwerk kan als gevolg van het voorliggende ontwerpbesluit in de meeste gevallen worden volstaan met een melding, in plaats van toestemming, aan Gedeputeerde Staten. Worden de gegevens die door deze bedrijven moeten worden overlegd ook na het voorliggende ontwerpbesluit door het bevoegd gezag onderworpen aan dezelfde controle? Heeft het melden van het afsteken van vuurwerk, in vergelijking met de huidige praktijk, wijzigingen tot gevolg voor de handhaving van het ontwerpbesluit door Gedeputeerde Staten? Zo ja, kunt u deze wijzigingen toelichten?

GS toetsen de volledigheid van de gegevens die bij een melding voor het afsteken van theatervuurwerk moeten worden ingediend. Net zoals bij het verzoek om ontbrandingstoestemming zal de melding vergezeld gaan van een werkplan op basis van de ARBO-regelgeving. In dit plan wordt het evenement omschreven en aangetoond dat het evenement op veilige wijze zal plaatsvinden. Daarnaast zullen aan de toepassingsvergunningen voor de afstekende bedrijven (bezigers) voorschriften worden verbonden, waarin is aangegeven op welke wijze het evenement dient plaats te vinden. Voor het toezicht maakt toestemming of melding geen verschil. Een verschil met de toestemming is de procedure waarbij het voornemen tot toestemming wordt gepubliceerd en belanghebbenden hun bedenkingen kunnen kenbaar maken. Deze procedure heeft geen meerwaarde wanneer het gaat om theatervoorstellingen en daarmee vergelijkbare optredens.

11

Voor het tot ontbranding brengen van meer dan 25 kg theatervuurwerk en 200 kg vuurwerk is nog steeds toestemming vereist. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) werkt aan de standaardisering van de voorschriften die door Gedeputeerde Staten aan deze toestemming worden verbonden. Kan de regering aangeven hoever het IPO gevorderd is met het ontwikkelen van deze standaard? Wat zijn de gevolgen van deze standaardisering voor de administratieve en bestuurlijke lastendruk?

Voor het tot ontbranding brengen van meer dan 10 kg theatervuurwerk of 100 kilogram vuurwerk behorende tot de klasse 1.4G of 1.4S is nog steeds toestemming van GS vereist. Het IPO heeft een standaard ontwikkeld die door het bevoegd gezag inzake de vergunningverlening van meet af aan wordt toegepast. Deze standaard wordt met enige regelmaat geactualiseerd. De standaard leidt tot meer duidelijkheid over en weer tussen vergunningverleners en bedrijven en tot een meer uniforme landelijke aanpak. Dit brengt een vlottere afhandeling van aanvragen met zich mee en minder nadere vragen bij die afhandeling en daarmee een vermindering van de bestuurlijke en administratieve lasten ten opzicht van het werken zonder standaard. Thans vindt er in opdracht van het IPO een onderzoek «evaluatie financiering Vuurwerkbesluit» plaats. Dit onderzoek levert naar verwachting meer kwantitatief zicht op de administratieve en bestuurlijke lastendruk.

12

Artikel 1.3.2 regelt de melding van in- en uitvoer van vuurwerk met behulp van een modelformulier om zo de eenvormigheid van deze meldingen te bevorderen. Vindt de regering het mogelijk en wenselijk om met België en Duitsland overeen te komen, dat bij de in- en uitvoer van vuurwerk naar deze landen, dezelfde informatie wordt opgevraagd als in Nederland, bij voorkeur met hetzelfde modelformulier?

In zijn algemeenheid geldt dat inzicht in de vuurwerkketen – juist ook grensoverschrijdend – in toenemende mate van belang is. Het huidige stelsel is aldus vormgegeven dat vuurwerk dat binnen of buiten Nederlands grondgebied wordt gebracht (ongeacht of dit nu per schip in Rotterdam binnenkomt of bij Venlo per vrachtwagen) dient te worden gemeld bij het Landelijk Meld- en Informatiepunt (LMIP). In principe is dit een sluitend stelsel. Het gaat op dit moment te ver om van Duitsland en België te verwachten dat ze het Nederlandse stelsel van meldingen overnemen.

Op ambtelijk niveau wordt reeds gesproken met vertegenwoordigers van Belgische instanties. De regering is overigens bereid om in overleg te treden met België en Duitsland om te bezien in hoeverre met deze landen afspraken kunnen worden gemaakt om illegale handelwijzen in te dammen en daartegen te kunnen optreden. Tenslotte verwijs ik u naar de brief van de minister van Verkeer en Waterstaat van 26 mei jl. voor meer details over de contacten met de België en Duitsland.

13

Waarom is in het voorliggende ontwerpbesluit de uitzondering opgenomen dat maximaal twee woningen in een gebied van 800 meter rondom een vuurwerkconcentratiegebied mogen liggen? Hoe verhoudt zich deze uitzondering zich tot het gekozen beleidsuitgangspunt, n.l. effectbenadering i.p.v. risicobenadering?

De uitzondering heeft betrekking op het vuurwerkconcentratiegebied Ulicoten-C. Ulicoten-C is nu in gebruik als munitiecomplex van het Ministerie van Defensie. Ten opzichte van de huidige situatie verandert er relatief weinig. Ter voorkoming van mogelijke onduidelijkheid omtrent het kunnen blijven bestaan van een jachthuis en een vakantiewoning binnen de 800 meter zone rond de locatie Ulicoten-C is in het voorliggende ontwerpbesluit expliciet aangegeven dat ten hoogste twee bestaande woningen kunnen blijven bestaan. Het jachthuis en de vakantiewoning worden daardoor op eenzelfde wijze behandeld als wegen, landerijen en bossen waarbij recreatief gebruik is toegestaan.

14

Kan de regering de Kamer actuele informatie verstrekken over het aantal vuurwerkbedrijven dat heeft aangegeven zich te willen vestigen op één van de vuurwerkconcentratiegebieden en het aantal bedrijven dat zal worden gesaneerd? Heeft de regering informatie over het aantal bedrijven dat overweegt zich in het buitenland te vestigen?

Nee, op initiatief van VROM is eind 2002 aan de betrokken bedrijven gevraagd naar de belangstelling voor vestiging op één van beide VCG's. Dit resulteerde in acht potentieel geïnteresseerden voor de locatie Ulicoten en vijf potentieel geïnteresseerden voor de locatie Kollumerwaard. Daarbij heeft weliswaar een aantal bedrijven aangegeven zich te willen vestigen op een van de beide VCG's, maar daarbij nog geen keuze gemaakt te hebben. Daarbij was door de bedrijven aangegeven dat werkelijke belangstelling afhankelijk was van o.a. de vestigingsvoorwaarden en de kosten.

Op grond van de eisen in het Vuurwerkbesluit zullen alle bedrijven die niet aan de eisen kunnen voldoen hun bedrijfsactiviteiten moeten staken. Op dit moment ontbreekt het zicht op welke bedrijven zich zullen vestigen op een VCG en welke bedrijven overwegen hun bedrijfsactiviteiten vanuit het buitenland voort te zetten.

Op 19 mei 2003 is, in reactie op het door de branche uitgevoerde vooronderzoek naar de financieel economische haalbaarheid voor vestiging op een vuurwerkconcentratiegebied, aan de individuele vuurwerkbedrijven gevraagd om voor 15 september 2003 aan te geven in hoeverre zij hun bedrijfsactiviteiten zullen verplaatsen naar een van beide VCG's. Indien onvoldoende commitment aanwezig is, ben ik voornemens de locatiekeuze van de VCG's niet te formaliseren en de activiteiten ter voorbereiding van de realisatie te staken.

Op dit moment is van geen van de bedrijven een reactie ontvangen.

15

Is het beschikbare budget voor de vuurwerkbedrijven, na de invoering van het voorliggende ontwerpbesluit, voldoende om de verhuizing naar en inrichting van de vuurwerkconcentratiegebieden op een bedrijfseconomische rendabele wijze mogelijk te maken? Kan de regering inzicht geven in de gevolgen voor de exploitatiekosten van vuurwerkbedrijven die zich verplaatsen naar vuurwerkconcentratiegebieden?

Vuurwerkbedrijven kunnen bij het intrekken van hun vergunning gebruik maken van de bestaande schadevergoedingsregeling van de Wet milieubeheer. Het beschikbare vuurwerkbudget is voldoende om de met de sanering samenhangende schadevergoeding op grond van de Wet milieubeheer aan de bedrijven te vergoeden.

Door de vuurwerkbranche is recent een vooronderzoek uitgevoerd naar de financieel economische haalbaarheid van vestiging op een vuurwerkconcentratiegebied. De eindconclusie van de branche is, dat de vuurwerkbedrijven financieel onvoldoende draagkrachtig zijn om te investeren in de vestiging op een vuurwerkconcentratiegebied. Zonder een substantiële financiële bijdrage van de overheid, die kan oplopen tot € 20 mln (85% van de ingeschatte kosten), is volgens de branche vestiging op een vuurwerkconcentratiegebied vanwege de concurrentie met in het buitenland gevestigde bedrijven niet mogelijk. Ik heb de branche naar aanleiding van de rapportage laten weten dat ik een dergelijke financiële bijdrage aan de vuurwerkbedrijven om vestiging in Nederland mogelijk te maken, niet voor mijn rekening kan nemen. Dit betekent dat rekening moet worden gehouden met het feit dat de vuurwerkbedrijven die professioneel vuurwerk opslaan en/of bewerken, hun bedrijfsactiviteiten in Nederland zullen staken.

In relatie tot de ontwikkeling van de vuurwerkconcentratiegebieden is steeds nadrukkelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat de bedrijven om bedrijfseconomische redenen zouden stoppen met hun bedrijfsactiviteiten of hun bedrijfsactiviteiten naar het buitenland zouden verplaatsen.

16

Is er overleg geweest met de relevante veiligheidsdiensten aangaande de wijzigingen in het voorliggende ontwerpbesluit? Zo ja, met welke diensten en wat is hun commentaar op de voorgenomen wijzigingen?

Het ontwerpbesluit is interdepartementaal besproken met BZK (brandweer), SZW (arbeidsinspectie), Justitie (OM) en de Vrom-inspectie. Daarnaast is het besproken met de VNG, IPO en vertegenwoordigers van politie en brandweer organisaties. Het commentaar van deze organisaties heeft geleid tot het besluit zoals dat nu voorligt.

17

Wordt de mening van de regering dat het verlaten van het stringente karakter van de ontwerpbesluit niet tot afbreuk van het beschermingsniveau leidt, door de veiligheidsdiensten gedeeld?

Ja, daarbij speelt een belangrijke rol dat de uitvoerbaarheid van het besluit met de voorgestelde wijzigingen verbetert.

18

Wat zijn de eisen die gesteld worden aan de indienstneming van freelance medewerkers bij het afsteken van vuurwerk?

In de wetgeving wordt geen onderscheid gemaakt tussen freelance medewerkers en eigen medewerkers bij de uitvoering van vuurwerkevenementen. Beiden moeten aan dezelfde eisen voldoen.

De betrokkene dient ingevolge artikel 4.8a van het Arbeidsomstandighedenbesluit of zelf te beschikken over een geldig certificaat van vakbekwaamheid dat is afgegeven door het KIWA (zijnde de door de minister van SZW aangewezen certificerende instelling) of te werken onder voortdurend toezicht van een persoon aan wie zo'n certificaat is verleend. Het certificaat moet betrekking hebben op de handelingen met vuurwerk en de soorten vuurwerk (professioneel vuurwerk; pyrotechnische speciale effecten) waarvoor de betrokkene is ingehuurd. Daarnaast moet de freelance medewerker werken overeenkomstig een werkplan dat een deugdelijke beschrijving moet bevatten van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden gevaren en de wijze waarop deze gevaren zoveel mogelijk voorkomen of beperkt zullen worden.

19

Welke interimmaatregelen (voor de veiligheid van omwonenden) zijn er getroffen voor bedrijven die op dit moment niet voldoen aan het voorliggende ontwerpbesluit en die volgens dit besluit voor sanering in aanmerking zouden moeten komen?

Aan het einde van de overgangstermijn dient voldaan te worden aan de eisen zoals gesteld in het Vuurwerkbesluit. Indien niet voldaan kan worden aan de gestelde eisen dan dienen de vuurwerkactiviteiten gestaakt te worden. Het besluit kent geen interim maatregelen die van toepassing zijn gedurende de overgangstermijn. Nu reeds heeft het bevoegd gezag de mogelijk om in te grijpen wanneer de veiligheidssituatie dat vereist. In een aantal gevallen zijn door het bevoegd gezag interim maatregelen getroffen.

Motie van het lid van der Staaij c.s.

(Voorgesteld in het Nota-overleg van 25 november 2002; Handelingen 2002–2003, 28 600 XI nr. 67).

De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende, dat de regering bij motie (27 157, nr. 37) is verzocht, een beleid te ontwikkelen dat gericht is op krachtige ontmoediging van het gebruik van vuurwerk; constaterende, dat het rapport «De belasting van vuurwerk; een onderzoek naar mogelijkheden voor een vuurwerkbelasting» naast een belasting elf andere mogelijke instrumenten aanreikt om de nadelige effecten van vuurwerk tegen te gaan, zoals een verbod van bepaalde typen (knal)vuurwerk, extra voorlichting aan afnemers en contingentering van hoeveelheden vuurwerk per persoon; verzoekt de regering de inzet van een of meer van deze instrumenten in overweging te nemen en tot maatregelen te komen die de toets van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid kunnen doorstaan, en de Kamer hierover nader te informeren, en gaat over tot de orde van de dag.

Antwoord

Hierbij wil ik nader ingaan op de motie Van der Staaij c.s. (28 600 XI, nr. 67) over de ontmoediging van het vuurwerkgebruik. De aanleiding voor deze motie vormt het rapport dat ik aan u heb gestuurd waarin de mogelijkheden voor een vuurwerkbelasting waren onderzocht. Dit rapport was destijds opgesteld naar aanleiding van de motie Van den Berg c.s. (21 157, nr. 37) over hetzelfde onderwerp. In mijn brief van 12 november 2002 heb ik aangegeven dat alles afwegende het rapport geen aanleiding vormt tot invoering van een belasting op vuurwerk. De belangrijkste reden voor deze constatering was dat een belastingmaatregel naar verwachting weinig effectief is en zal leiden tot meer illegaal vuurwerk. Daarmee zou geen recht worden gedaan aan het streven om de risico's voor veiligheid, volksgezondheid en milieu terug te dringen. Tijdens het nota overleg VROM-begroting op 25 november 2002 is de motie Van der Staaij ingediend. Deze motie verzoekt de regering de inzet van één of meer van de elf andere mogelijke instrumenten, die zijn aangegeven in het onderzoek naar de vuurwerkbelasting, in overweging te nemen en tot maatregelen te komen die de toets van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid kunnen doorstaan. In mijn brief van 3 december 2002 (28 600 XI, nr. 75) heb ik reeds aangegeven dat over de mogelijkheden geen overspannen verwachtingen moeten bestaan.

De elf alternatieve beleidsinstrumenten zijn betrokken bij de wijziging van het Vuurwerkbesluit. In grote lijnen wordt geconstateerd dat de meeste instrumenten niet of moeilijk handhaafbaar of uitvoerbaar zijn en dat naar verwachting het vuurwerkgebruik in slechts beperkte mate zal afnemen en tot meer illegaal vuurwerk zal leiden. Uit informatie van de stichting Consument en Veiligheid blijkt dat de voorlichting aan consumenten tijdens de afgelopen jaarwisseling hierop op positieve uitzondering vormt. De voorlichtingscampagne heeft meetbaar effect gesorteerd in de mate van bewustwording, herkenning van het probleem en kennisvergroting bij de jeugd. Ook het aantal letselgevallen is het afgelopen jaar fors gedaald en in de primaire campagne doelgroep, jongeren van 10 tot 19 jaar, met maar liefst 20%. Afgelopen jaarwisseling heeft het ministerie van VROM een subsidie beschikbaar gesteld van € 338 000,–. Hierdoor zijn ook mediabedrijven ingestapt waardoor het totale campagnebudget € 855 000,– bedroeg.

Op basis van deze goede resultaten die zijn geboekt door de stichting Consument en Veiligheid, sta ik positief tegenover voortzetting van deze campagne. Ik zal bezien in hoeverre de budgettaire kaders medefinanciering vanuit VROM voor de komende twee jaarwisselingen tot de mogelijkheid behoort.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Geluk (VVD), Örgü (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA) en Samsom (PvdA).

Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Van den Brand (GL), Luchtenveld (VVD), Oplaat (VVD), Boelhouwer (PvdA), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Meijer (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer-Mudde (SP), Vos (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Giskes (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA) en Wolfsen (PvdA).

Naar boven