nr. 105
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 25 april 2003
Bij de regeling van werkzaamheden van uw Kamer op 8 april jl. (Handelingen
der Kamer II, vergaderjaar 2002–2003, nr. 58, blz. 3542–3543)
verzocht het lid mevrouw Van Velzen (SP) om informatie over de wijze waarop
het kabinet omgaat met de motie-Spies (28 600 Xl, nr. 77) inzake proefboringen
in en onder Nationaal Park de Biesbosch. Mede namens de staatssecretaris van
Economische Zaken en de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer bericht ik u naar aanleiding van dit verzoek.
Zoals u bekend, heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer bij brief d.d. 10 maart 2003 (28 600 XI, nr. 95) aangegeven
een kabinetsreactie op de motie-Spies over te laten aan het volgende kabinet.
Gezien de demissionaire status van het huidige kabinet acht het kabinet het
niet juist in dit stadium een inhoudelijk standpunt in te nemen over gaswinning
in een kwetsbaar natuurgebied als de Biesbosch.
Het aannemen van de motie-Spies heeft mij als verantwoordelijk bewindspersoon
voor Nationale Parken aanleiding gegeven de voorzitter van het Nationaal Park
de Biesbosch, de heer J. Heijkoop, voor een oriënterend onderhoud uit
te nodigen. Gezien het belang van het onderwerp is het maken van een zorgvuldige
afweging immers van belang. Hij heeft aangegeven dat als het kabinet het moratorium
van 10 jaar – zoals in de motie-Spies verwoord – zou overnemen,
het Overlegorgaan Biesbosch bereid is een verdere afwegingsdiscussie ten aanzien
van gaswinning te voeren. Het gesprek had als doel de duurzame bescherming
en ontwikkeling van de Biesbosch en de plaats van mogelijke gaswinning daarin,
te verkennen en deze mogelijkheden af te wegen tegen het afzien van gasboring
voor een periode van tien jaar.
Een dergelijke verkenning is naar mijn mening niet strijdig met de motie-Spies
en is zinvol in het licht van een later te nemen besluit. In het gesprek met
de heer Heijkoop zijn geen conclusies getrokken. Het mag hierbij duidelijk
zijn dat het kabinet van mening blijft dat het oordeel over deze motie wordt
overgelaten aan het volgende kabinet.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
C. P. Veerman