28 600 VI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2003

nr. 103
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 november 2002

In een aantal arrondissementen blijkt de Halt-afdoening ruimer te worden toegepast dan het «Besluit aanwijzing Halt-feiten» voorschrijft. Omdat er sprake is van een toename van deze afdoeningen, heeft de voormalig Staatssecretaris van Justitie een onderzoek laten uitvoeren naar de mate waarin dit voorkomt, de aard van de feiten en de redenen van het besluit af te wijken. Bij de begrotingsbehandeling 2002 is toegezegd dat de resultaten van het onderzoek naar de Tweede Kamer gestuurd zouden worden. Hierbij doe ik deze toezegging gestand1 en informeer ik u over het standpunt, dat ik heb ingenomen naar aanleiding van dit onderzoek.

Beleidsstandpunt

Ik ben tot de conclusie gekomen dat het «Besluit aanwijzing Halt-feiten» moet worden uitgebreid met een aantal strafbare feiten die zijn opgenomen in enkele artikelen van de Wet Personenvervoer die zich qua aard en ernst niet onderscheiden van de huidige Haltwaardige feiten. Daarnaast zal de schadegrens bij Haltwaardige feiten worden aangepast in verband met de prijsindex. Tenslotte zal er een aparte bepaling worden opgenomen in het Besluit, waarin de uitzonderingsbevoegdheid ten aanzien van niet Haltwaardige feiten wordt geregeld.

Onderzoeksresultaten

Het vorenbedoelde onderzoek is uitgevoerd bij Halt-bureaus in zes arrondissementen waar op relatief grootschalige wijze Halt-afdoeningen plaatsvinden voor niet-Haltwaardige feiten en twee arrondissementen (ter vergelijking) met bijna geen afdoeningen voor dergelijke feiten.

Terwijl landelijk bijna 5% van de Halt-afdoeningen betrekking heeft op niet-Haltwaardige feiten, gaat het in de zes onderzochte arrondissementen om ongeveer 11%. Het betreft zeer verschillende typen delicten. De belangrijkste zijn eenvoudige mishandeling, diefstal met braak en wapenbezit.

De gangbare procedure bij deze feiten is dat de jongeren door de politie rechtstreeks worden doorgestuurd naar het Halt-bureau. Bij een groot aantal Halt-bureaus in de onderzochte arrondissementen vraagt de politie hiervoor niet altijd (expliciet) toestemming van het openbaar ministerie.

De bevoegdheid om in individuele gevallen toestemming te verlenen voor een Halt-afdoening bij een niet-Haltwaardig feit, ligt in de praktijk bij de parketsecretarissen. Er is doorgaans geen expliciet beleid geformuleerd ten aanzien van de criteria die bij de beoordeling van niet-Haltwaardige feiten in acht genomen dienen te worden. Parketsecretarissen leggen daarbij – naar eigen zeggen – verschillende accenten.

Bij de keuze ook niet-Haltwaardige feiten door het Halt-bureau te laten afdoen, spelen zowel inhoudelijke als pragmatische redenen een rol. Een belangrijke inhoudelijke reden is dat Halt vaak wordt gezien als de meest geëigende afdoening voor jongeren, die zich schuldig maken aan grensverkennend, baldadig gedrag. Het baldadig karakter van het feit moet doorslaggevend zijn bij de keuze voor de Halt-afdoening en niet alleen de vraag of de gedraging valt onder een van de wetsartikelen uit het Besluit aanwijzing Halt-feiten, zo is de mening van een groot deel van de ondervraagden in het onderzoek.

De meer pragmatische overwegingen hebben betrekking op de doorlooptijden bij de verschillende afdoeningsmogelijkheden en de eisen die worden gesteld aan de bewijsbaarheid van het strafbaar feit. De Halt-afdoening is vaak sneller ten uitvoer gebracht dan een taakstraf, iets dat in het pedagogisch belang wordt geacht van de jongere. Tegelijkertijd wordt de Raad voor de Kinderbescherming daardoor ontlast. In feite wordt hierdoor een lichtere straf voor lief genomen in ruil voor een snelle afdoening.

Politiefunctionarissen blijken soms geneigd om zaken naar een Halt-bureau door te verwijzen als het bewijs niet kan worden geleverd of dit veel tijd zou vergen.

Terughoudenheid

Naar aanleiding van het onderzoek is er door de voormalig Staatssecretaris van Justitie overleg gevoerd met het College van Procureurs-Generaal, het Korpsbeheerdersberaad, de Raad van Hoofdcommissarissen, de Stichting Halt Nederland, de Raad voor de Kinderbescherming en het Landelijk Platform Jeugdcriminaliteit.

Na deze adviesronde kom ik tot het volgende standpunt.

Ten aanzien van de uitbreiding van het aantal Haltwaardige feiten is terughoudenheid geboden. Bij Halt-afdoeningen moet het gaan om strafbare feiten van betrekkelijk geringe ernst die betrekking hebben op grensverkennend, baldadig gedrag en gepleegd zijn door «first offenders». De ernst van de feiten moet door een opsporingsambtenaar redelijk eenvoudig te bepalen zijn en het moet gaan om strafbare feiten waarbij een pedagogische benadering tot haar recht komt. Daarentegen moet er niet voor een Halt-afdoening worden gekozen vanwege pragmatische redenen zoals een snellere doorlooptijd. Dit leidt tot oneigenlijk gebruik, een uitholling van het doel van deze afdoening en mogelijk zelfs tot concurrentie met andere afdoeningen (b.v. taakstraffen). Het is af te raden zwaardere feiten toe te voegen aan de Halt-waardige feiten, omdat dan een Halt-afdoening bij dergelijke feiten niet meer kan worden geweigerd. Bij deze feiten hoort de afweging of ze toch in aanmerking komen voor een Halt-afdoening in eerste instantie thuis bij de officier van Justitie en niet bij een opsporingsambtenaar.

Besluit aanwijzing Halt-feiten

Het «Besluit aanwijzing Halt-feiten» zal op de eerder genoemde punten worden aangepast. Naar verwachting zal het begin 2003 in werking treden.

Ten behoeve van een landelijk uniforme naleving van het «Besluit aanwijzing Halt-feiten» zal op korte termijn een communicatieplan worden opgesteld. De ontwikkeling en uitvoering van dit plan zal geschieden in samenwerking met de betrokken organisaties.

Rol van OM

Bij de landelijke uniforme naleving van het «Besluit aanwijzing Halt-feiten» is de rol van het openbaar ministerie van groot belang. Zoals ik al eerder aangaf is uit het onderzoek gebleken dat de arrondissementsparketten bij het beoordelen van niet-Haltwaardige feiten verschillende accenten leggen. Daarom is het College van Procureurs-Generaal gevraagd speciale aandacht te geven aan een goede naleving van dit besluit. Tevens is het college verzocht slechts in beperkte mate gebruik te maken van de uitzonderingsbevoegdheid met betrekking tot niet-Haltwaardige feiten.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven