nr. 67
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juli 2003
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op de motie ingediend door het
lid Huizinga-Heringa over Transgene Voedselhulp. Deze motie werd ingediend
op 4 december 2002, bij de vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken, met kenmerk 28 600 V, nr. 40.
De motie verzocht de regering in internationaal verband te bevorderen
dat donorlanden en multilaterale donoren betrouwbare informatie verstrekken
over de aanwezigheid van genetisch gemodificeerde producten in voedselhulp
en te bevorderen dat ontvangende landen die transgene voedselhulp weigeren,
niet-transgeen voedsel ter beschikking wordt gesteld. Ik heb u destijds meegedeeld
de motie te beschouwen als een ondersteuning van het regeringsbeleid.
Begin juni is het onderwerp wederom op de beheersraad van het wereldvoedselprogramma
(WFP) aan de orde geweest. WFP heeft haar beleid schriftelijk uiteen gezet
en in de mondelinge toelichting expliciet benadrukt dat de ontvangende landen
de vrijheid en het soevereine recht hebben om transgeen voedsel al dan niet
te weigeren. Het beleid van WFP komt erop neer dat:
– Voedselhulp dient te voldoen aan dezelfde wetten en internationale
overeenkomsten die van toepassing zijn op commerciële handel in voedsel.
– WFP-kantoren in ontvangende landen zich op de hoogte dienen te
houden van en te voldoen aan alle nationale regelgeving inzake import van
voedsel met inbegrip van regelingen inzake transgeen of biotech voedsel. Met
die regelingen moet rekening worden gehouden bij het samenstellen van voedselpakketten
en het aankopen van voedsel. De WFP-kantoren dienen de toestemming te krijgen
van de overheid van het ontvangende land voor het binnenbrengen van voedselhulp,
zowel voor voedselhulp die is aangekocht als voor voedselhulp die in natura
is gedoneerd. WFP handhaaft haar beleid dat voor hulpoperaties alleen voedsel wordt gebruikt dat is goedgekeurd voor menselijke consumptie
in zowel het donorland als het ontvangende land.
– Van WFP-landenkantoren wordt verwacht dat ze zich volledig conformeren
aan elke vorm van bestaand nationaal toelatingsbeleid.
– WFP verwacht dat het Cartagena Protocol in de loop van dit jaar
van kracht zal worden. Van WFP-landenkantoren wordt verwacht dat ze zich conformeren
aan elke aanpassing van de regelgeving inzake import die door bij het Protocol
aangesloten landen in dat kader worden genomen.
Onder voorwaarde dat aan het voorafgaande wordt voldaan blijft WFP donaties
van transgeen voedsel accepteren. Als een donor niet wil dat haar financiële
bijdrage wordt aangewend voor de aankoop van transgeen voedsel, zal WFP aan
dat verzoek voldoen.
Het beleid van WFP komt overeen met de Nederlandse inzet dat de keuzevrijheid
van ontvangende landen wordt gehonoreerd en dat geschikt voedsel aan mensen
in nood beschikbaar wordt gesteld. Inmiddels staat vast dat het Cartagena
Protocol in september aanstaande in werking zal treden.
Op Nederlands verzoek heeft WFP toegezegd aan de beheersraad te zullen
doen toekomen de nog te ontwikkelen procedurele richtlijnen voor de implementatie
van bovengenoemde uitgangspunten. Dit moet duidelijkheid gaan verschaffen
over de wijze waarop hulp wordt gerealiseerd ingeval landen de toelating van
transgeen voedsel aan beperkingen onderwerpen of weigeren. Daarbij gaan de
gedachten uit naar zaken als de dekking van eventuele bijkomende kosten voor
vermaling of voor de schoning van logistieke ketens, de identificatie van
aankoopmogelijkheden van niet-transgeen voedsel en de wijze waarop voorafgaande
instemming op basis van juiste informatie wordt veiliggesteld. De behoefte
aan dergelijke praktische richtlijnen voor WFP-personeel is temeer van belang
aangezien veel hulpontvangende landen nog niet beschikken over adequate wetgeving,
beleid en uitvoeringscapaciteit.
Van praktisch belang voor dit onderwerp is ook het streven van de Nederlandse
regering en de Europese Gemeenschap naar internationale afspraken over de
verdere ontbinding van voedselhulp. Immers het merendeel van de verleende
voedselhulp is hulp die in natura door de VS ter beschikking wordt gesteld.
Van alle hulp die de VS in 2002 verleende betrof één vijfde
maïs die (mogelijk deels) transgeen is. De overige voedselhulp uit de
VS – voornamelijk tarwe – is niet transgeen. Vooralsnog lijkt
de VS nogal onwrikbaar op dit punt en hooguit bereid in overweging te nemen
de ontbinding van zogenaamde projectvoedselhulp die niet voor noodsituaties
bestemd is.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven