Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28600-IXB nr. 16 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28600-IXB nr. 16 |
Vastgesteld 6 december 2002
De vaste commissies voor Financiën1 en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 hebben op 6 november 2002 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Eijck van Financiën over:
– de codificatie van hulpmiddelen op grond van artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Fin-02-406/VWS-020-1075).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De heer Vendrik (GroenLinks) verzoekt de staatssecretaris om in zijn overdrachtsdossier prioriteit te geven aan de fiscale regelingen voor de kosten die chronisch zieken en gehandicapten moeten maken. De Kamer heeft immers in het verleden meermaals aangeven veel belang te hechten aan deze problematiek.
Inmiddels is het een jaar geleden dat de vermenigvuldigingsfactoren zijn ingevoerd. Kan de staatssecretaris aangeven wat hier de stand van zaken is?
De autokosten die gemaakt mogen worden voor het sociale verkeer op korte afstanden, zijn vaak een aanleiding voor conflicten met de belastingen. Om die reden is in het verleden voorgesteld om hiervoor een forfaitaire bepaling in het leven te roepen. Wordt dit overwogen en, zo ja, kan de staatssecretaris dan aangeven welke kosten wel en welke niet voor aftrek in aanmerking komen?
De heer Vendrik zegt het een ongerijmdheid in het systeem te vinden dat een aantal hulpmiddelen niet voor reguliere subsidie in aanmerking komt en daarom is ondergebracht in een fiscale regeling. Een en ander is bovendien erg verwarrend voor de chronisch zieken en gehandicapten zelf, omdat zij met veel partijen zaken moeten doen en alle regelingen en vergoedingen op elkaar afgestemd moeten worden, iets waarin de regering zonder de hulp van de Kamer zeker niet altijd slaagt.
Het is mogelijk dat aanpassingen aan de woning leiden tot een waardevermeerdering van de woning. Het is echter niet duidelijk hoe en door wie deze waardevermeerdering wordt bepaald. Kan de staatssecretaris aangeven hoe wordt voorkomen dat deze onduidelijkheid een aanleiding wordt voor conflicten tussen de belastingen en de belastingplichtige?
Een waardevermeerdering van de woning kan, ook al wordt die niet gerealiseerd, leiden tot een vermindering van de in aftrek toe te laten meerkosten. Door de materiële werking van de regeling wordt dit onmiddellijk afgerekend. Is dit niet in strijd met het realisatiebeginsel en, zo ja, moet men met de afrekening dan niet wachten op het moment dat het huis wordt verkocht?
In de regeling staat dat alleen die kosten in aftrek worden toegelaten die uitsluitend door chronisch zieken en gehandicapten worden gemaakt om een normaal bestaan te kunnen leiden. De heer Vendrik wijst erop dat de regeling daardoor te beperkt is, aangezien hierdoor bijvoorbeeld energiekosten niet voor aftrek in aanmerking komen, ook al moeten chronisch zieken vaak harder stoken om goed te kunnen functioneren. Is de staatssecretaris bereid om de regeling zozeer uit te breiden dat ook de kosten voor normale voorzieningen, voorzover het meerkosten zijn, in aftrek worden toegelaten? Kan hij verder aangeven wat de budgettaire gevolgen hiervan zouden zijn?
De heer Van der Vlies (SGP) herinnert aan het tienpuntenplan van de Chronische zieken en gehandicapten raad Nederland (CG-raad) dat enige jaren geleden aan de orde is geweest bij de herziening van het belastingstelsel. De codificatie van de hulpmiddelen is daarvan een uitvloeisel. Dat neemt niet weg dat een aantal zaken dat toen door de CG-raad aan de orde is gesteld, bijvoorbeeld vervoer en energiekosten, nog niet is geregeld. Kan de staatssecretaris aangeven of dat in de toekomst alsnog zal gebeuren?
Het is niet duidelijk hoe de waardevermeerdering van de woning wordt vastgesteld. Kan de staatssecretaris hierop dieper ingaan? De heer Van der Vlies zegt deze vraag vooral te stellen, omdat voorkomen moet worden dat de fiscus en de belastingplichtigen moeten vechten over fiscale punten en komma's.
Vervolgens vraagt hij of er een onderscheid wordt gemaakt tussen het aanleggen van een gladde vloer voor een allergiepatient en het verwijderen van drempels voor een rolstoelgebruiker.
Het is mogelijk dat een bepaalde aanpassing een goedkopere en een duurdere variant kent. Door de huidige regeling kan het voorkomen dat de duurdere variant wel en de goedkopere variant niet kan worden afgetrokken. Gaat hiervan niet de verkeerde prikkel uit?
Mevrouw Bussemaker (PvdA) vraagt wanneer de motie-Dijsselbloem, waarin wordt gevraagd om verbetering van het fiscale vangnet voor gehandicapten en chronisch zieken, zal worden uitgevoerd. Het is verder buitengewoon spijtig dat noch in het Belastingplan 2002 noch in het Belastingplan 2003 concrete voorstellen zijn opgenomen voor de verbetering van de positie van gehandicapten. Naar aanleiding van deze motie wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de Kamer hierover, met het oog op het nieuwe regeerakkoord, nog voor 1 februari 2003 wordt gerapporteerd?
In de regeling wordt voorgesteld om extra kosten voor de woning aftrekbaar te maken voor zover deze op medische indicatie zijn gemaakt en tenzij de uitgaven de waarde van de woning vermeerderen. Kan de staatssecretaris aangeven wie dat bepaalt en wanneer dat wordt bepaald? Wat gebeurt er overigens als een aanpassing de waarde van de woning vermindert? Wordt men daarvoor gecompenseerd? Mevrouw Bussemaker vraagt ten slotte of de staatssecretaris bereid is om een aantal casussen uit te laten werken en het veld hierover nader te informeren.
Een elektrisch in hoogte verstelbaar bed is een luxe goed, maar voor een gehandicapte vaak een bittere noodzaak. Mevrouw Bussemaker vraagt daarom of er ruimhartig zal worden omgegaan met het criterium dat de zaak van een zodanige aard moet zijn dat zij alleen door zieke of invalide personen plegen te worden gebruikt. Hoe staat hij tegenover het voorstel om dit criterium te wijzigen tot «hulpmiddelen zijn aftrekbaar voorzover ze worden gebruikt voor het uitoefenen van elementaire levensverrichtingen»?
De heer Jukema (LPF) wijst erop dat de populatie chronisch zieken de komende decennia met zo'n 30% zal toenemen. De kosten die dit met zich brengt, nopen de overheid om zuinig om te gaan met de middelen. Het is dan ook te betreuren dat hulpmiddelen die eenmaal gebruikt zijn, in depots worden opgeslagen en niet meer worden hergebruikt, ook al verkeren ze nog in een prima staat. Hij noemt in het bijzonder rollators en scootmobielen. Is het mogelijk om iets te doen aan deze verspilling?
Hij wijst er verder op dat een doktersverklaring zeker niet zaligmakend is, omdat bijvoorbeeld een reumatoloog lang niet altijd over de kennis beschikt om de functionele beperkingen van een patiënt in te kunnen schatten. Voor een dergelijke verklaring zal men zich moeten wenden tot een revalidatiearts, een ergotherapeut of de gespecialiseerde verpleegkundige van de thuiszorg.
Ten slotte merkt hij op dat men kritisch om zal moeten blijven gaan met vergoedingen voor bijvoorbeeld gladde vloeren. Patiënten veranderen immers ook van vloerbedekking als daar geen medische noodzaak voor bestaat.
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA) wijst erop dat de vermenigvuldigingsfactor nauwelijks ten goede komt aan de chronisch zieken en gehandicapten, omdat zij een aantal jaren achtereen moeten voldoen aan de vermenigvuldigingsdrempel. De CG-raad stelt zelfs dat 93% van het hiervoor bedoelde budget niet bij de doelgroep terechtkomt. Als dit werkelijk zo is, is de staatssecretaris dan bereid om de regeling op korte termijn aan te passen? Alle gegevens die nodig zijn om dit te beoordelen, zijn wellicht nog niet beschikbaar omdat de regeling pas in het kalenderjaar 2002 is opengesteld. Desondanks hoopt zij dat de staatssecretaris wel een indicatie kan geven.
De uitgaven voor buitengewone lasten zijn aftrekbaar voorzover zij drukken op de schouders van de belastingplichtige gehandicapte of chronisch zieke. Een waardevermeerdering van een huis is daarom vaak niet aftrekbaar. Met het oog hierop stelt zij voor dat wordt bezien of voor dit probleem een oplossing kan worden gevonden door te werken met subsidies. Verder moet natuurlijk worden voorkomen dat de fiscale systematiek geweld wordt aangedaan door buitengewone lasten die niet op de belastingplichtige drukken in dit geval toch aftrekbaar te stellen.
In onderdeel b, van artikel 20a, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelastingbesluit 2001 is het criterium opgenomen dat de zaak of aanpassing van een zodanige aard moet zijn dat zij alleen door zieke of invalide personen plegen te worden gebruikt. De CG-raad heeft dit een aanzienlijke verscherping genoemd. Mevrouw Van Vroonhoven zegt dat dit ontoelaatbaar zou zijn, omdat deze maatregel bedoeld is om de inkomensachterstand van deze groep mensen te verbeteren.
Aanpassingen aan het huis worden vaak niet bestempeld als een buitengewone last, omdat ook validen dergelijke aanpassingen in hun huis aanbrengen. Zij noemt in dit verband hydromassageapparatuur, die wordt voorgeschreven door sommige reumatologen omdat zij het leven van reumapatiënten kan veraangenamen, maar ook als «luxeartikel» in badkamers van validen wordt ingebouwd. Met het oog hierop benadrukt zij dat in de doktersverklaringen moet worden gewezen op de noodzaak van dergelijke aanpassingen. Het doktersadvies moet verder doorslaggevend zijn.
Antwoord van de staatssecretaris
De staatssecretaris benadrukt dat bij de codificatie het belang van de belastingplichtige voorop stond en dat daarom in het algemeen de belastingplichtige het voordeel van de twijfel is gegeven. Het is kortom een ruimhartige codificatie.
De voorbereiding van de overdrachtsdossiers is in volle gang. Daarbij zal zeker de nodige aandacht worden gegeven aan deze problematiek. Een besluit over eventuele prioriteiten is natuurlijk aan de volgende staatssecretaris.
De staatssecretaris zegt dat er nog geen gegevens beschikbaar zijn over de vermenigvuldigingsfactoren en dat hij hier derhalve niet dieper op in kan gaan. Ook is het daarom onmogelijk om nu al uitspraken te doen over (de noodzaak van) eventuele beleidswijzigingen. Hij zegt toe dat er in een brief dieper in zal worden gegaan op deze vermenigvuldigingsfactoren en de budgettaire gevolgen van een mogelijke uitbreiding van de regeling (zie de brief van 11 november 2002, WDB 2002–0071). Verder zal de Kamer de relevante informatie worden toegezonden, zodra die beschikbaar is.
In deze brief zal ook worden verduidelijkt waarom de vermenigvuldigingsfactoren recht doen aan het solidariteitsbeginsel en leiden tot een relatief hoge aftrek voor mensen met lage inkomens. Of de eis dat de belastingplichtige een jaar buitengewone uitgaven moet hebben gehad, uitwerkt op een manier die in strijd is met de uitgangspunten van het beleid, kan op dit moment nog niet worden vastgesteld, omdat de vermenigvuldigingsfactoren in het aangiftejaar 2002 voor het eerst van toepassing zijn.
Naar aanleiding van de motie-Dijsselbloem wordt door de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoek verricht naar mogelijkheden voor indicatiestelling. In het voorjaar van 2003 zullen de resultaten van dit onderzoek vermoedelijk bekend zijn. Als die daartoe aanleiding geven, zullen deze ministeries komen met voorstellen voor een indicatiestelling. Desgevraagd merkt hij op dat hij de nadrukkelijke wens van de commissies om nog voor 1 februari 2002 op de hoogte te worden gesteld van de uitkomsten van dit onderzoek, over zal brengen aan de betrokken ministeries. De Kamer zal hierover nader schriftelijk worden geïnformeerd.
De systematiek van de belastingwetgeving bepaalt dat een vergoeding onbelast kan worden verstrekt of dat uitgaven die terzake worden gedaan, tot aftrek leiden. Als deze systematiek in het geval van de woonaanpassingen tot een door de Kamer ongewenste situatie leidt, zal moeten worden gekozen voor subsidiëring en niet voor een aanpassing van de regeling die de wetssystematiek geweld aandoet.
De staatssecretaris zegt dat de voorstellen van de CG-raad voor het vaststellen van de waardevermeerdering van de woning, zeker niet altijd in het voordeel uitwerken van de belastingplichtige als deze onverkort zouden worden overgenomen. In deze voorstellen wordt de belastingplichtige namelijk geen ruimte gelaten om aan te tonen dat een aanpassing niet tot een waardevermeerdering van zijn huis heeft geleid. Hij zegt daarom vast te willen houden aan de huidige regeling die inhoudt dat een belastingplichtige die een aftrekpost claimt, te allen tijde de eerst aangewezene is om aannemelijk te maken in hoeverre de door hem gemaakte kosten als buitengewone uitgaven kunnen worden beschouwd.
Een en ander houdt in dat de belastingplichtige de mogelijkheid moet worden geboden om aan de hand van een taxatie te bewijzen dat de waarde van zijn woning hoger of lager moet worden vastgesteld. Hij zegt toe dat in een brief aan de hand van een aantal uitgewerkte casussen de problematiek rond de waardedaling of waardestijging van de woning zal worden verhelderd (zie de brief van 11 november).
Als de waardestijging volgens de belastingplichtige te hoog is vastgesteld, kan op basis van artikel 19 van de Wet WOZ een hertaxatie plaatsvinden. Een hertaxatie kan verder ook plaatsvinden als een aanpassing volgens hem tot waardevermindering heeft geleid. Hij merkt verder op dat de werkwijze van de belastingdienst het natuurlijk niet mogelijk maakt om elke individuele belastingplichtige chronisch zieke of gehandicapte te informeren over de waardevermeerdering dan wel waardevermindering van de woning die het gevolg is van een aanpassing. Hierin heeft de betrokkene wel degelijk een eigen verantwoordelijkheid.
De staatssecretaris zegt de zorg over ongebruikte scootmobielen en dergelijke volstrekt te delen. Het is echter aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om hiervoor een oplossing te zoeken.
Het criterium «van een zodanige aard zijn dat de zaak of aanpassing alleen door zieke of invalide personen plegen te worden gebruikt» is overgenomen uit de jurisprudentie. Dit ligt ook voor de hand, omdat dit criterium wordt gebruikt in het kader van de codificatie van de jurisprudentie met betrekking tot hulpmiddelen. Op de mogelijke uitbreiding van dit criterium zal schriftelijk worden ingegaan (zie de brief van 11 november).
De staatssecretaris zegt dat hij nu al wel kan zeggen dat het voor de belastingdienst niet mogelijk is om vast te stellen of het voor het welbevinden van een patiënt daadwerkelijk noodzakelijk is dat hij extra stookt. Het zal dan ook onmogelijk zijn om de regeling zodanig uit te breiden dat dergelijke kosten ook voor aftrek in aanmerking komen.
In antwoord op de vraag van de heer Van der Vlies over de gladde vloer merkt de staatssecretaris op dat de kosten van de aanleg van een dergelijke vloer onder de regeling kunnen vallen.
Het vermeende probleem rond goedkope en duurdere varianten van een verbouwing is niet aan de orde, omdat aanpassingen die leiden tot een waardevermeerdering van de woning van minder dan 10%, volledig mogen worden afgetrokken. Verder staat vast dat de aanpassingen redelijkerwijs noodzakelijk moeten zijn. Het is aan de inspecteur om te toetsen of aan deze eis is voldaan.
De uitgaven voor buitengewone lasten zijn aftrekbaar voorzover zij drukken op de schouders van de belastingplichtige gehandicapte of chronisch zieke. De vraag van mevrouw Van Vroonhoven hierover is vermoedelijk ingegeven door de wens dat er rekening wordt gehouden met de omstandigheden waarin de belastingplichtige verkeert als zijn draagkracht wordt vastgesteld. De staatssecretaris merkt op dat hiermee rekening kan worden gehouden, voorzover men daarbij binnen de systematiek van de wet blijft. Als de Kamer verder wil gaan, moet eerst een principiële discussie over het begrip «draagkracht» worden gevoerd. Deze discussie behoort echter niet te worden gevoerd in het kader van deze codificatie.
De vraag over de indicatiestelling zal worden doorgegeven aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Samenstelling: Leden: Rosenmöller (GroenLinks), Giskes (D66), Crone (PvdA), Rouvoet (ChristenUnie), Van Oven (PvdA), Hofstra (VVD), Van Hoof (VVD), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Atsma (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Alblas (LPF), Van As (LPF), Teeven (Leefbaar Nederland), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Van der Velden (LPF) en Van Loon-Koomen (CDA).
Plv. leden: Bakker (D66), Bos (PvdA), Van der Vlies (SGP), Van Nieuwenhoven (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Blaauw (VVD), Kortenhorst (CDA), Luchtenveld (VVD), Mosterd (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Gerkens (SP), Van den Doel (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Ferrier (CDA), Koenders (PvdA), Eberhard (LPF), Stuger (LPF), Jense (Leefbaar Nederland), Jan de Vries (CDA), De Graaf (LPF), Mastwijk (CDA), Hoogendijk (LPF) en Rambocus (CDA).
Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), ondervoorzitter, Rijpstra (VVD), Netelenbos (PvdA), voorzitter, Van Blerck-Woerdman (VVD), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Kant (SP), Eurlings (CDA), Wilders (VVD), Bos (PvdA), Verbeet (PvdA), Van Ruiten (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), De Graaf (LPF), Dekker (LPF), Van Geen (D66), Jense (Leefbaar Nederland), Vietsch (CDA), Jukema (LPF), Tonkens (GroenLinks), Joldersma (CDA) en Smilde (CDA).
Plv. leden: Blok (VVD), Van der Vlies (SGP), B. M. de Vries (VVD), Kalsbeek (PvdA), Van Beek (VVD), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Hamer (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Vergeer-Mudde (SP), Van Loon-Koomen (CDA), Van Hoof (VVD), Bussemaker (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Wiersma (LPF), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), De Jong (LPF), Zvonar (LPF), Dittrich (D66), Teeven (Leefbaar Nederland), Ormel (CDA), Bonke (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA) en Mosterd (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28600-IXB-16.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.