28 600 IV
Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2003

nr. 18
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 14 juli 2003

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1 heeft op 19 juni 2003 een kennismakingsoverleg gevoerd met minister De Graaf voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

De minister geeft aan dat de eerste weken op het ministerie hem uitstekend zijn bevallen. De koninkrijksrelaties hebben sinds zijn aantreden al nadrukkelijk aandacht gekregen. Hij verwijst in dit verband naar de brief van minister Kamp en hemzelf met een langetermijnperspectief voor de kustwacht in het kader van de noodzakelijke investeringen en de afspraken met Aruba en de Nederlandse Antillen. Hij is blij dat verantwoordelijkheid voor de coördinatie van het Nederlandse beleid inzake de koninkrijksrelaties in handen is van een minister die hieraan tijd en aandacht kan schenken en tevens dat het op het niveau van de ministerraad ligt.

Inzet is een modernisering van de koninkrijksrelaties. In het licht van het 50-jarig bestaan van het Statuut zal de houdbaarheid daarvan worden bezien tegen de achtergrond van de ontwikkelingen in de afgelopen 50 jaar. Er zal onder meer worden gekeken naar de positie van Nederland binnen de EU en de bijzondere status van Aruba en de Nederlandse Antillen. Ook zal de vraag aan de orde komen hoe de Nederlandse Antillen verder gaan. De huidige structuur wordt door de Nederlandse Antillen als moeizaam ervaren en werkt belemmerend voor een slagvaardig bestuur.

Behalve bestuurlijke problemen kennen deze landen grote sociaal-economische en financiële problemen waarvoor zij in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn. Het past ook niet in de verhoudingen dat Nederland probeert deze problemen op te lossen. Men zal dat zelf moeten doen, mede gebruikmakend van de eerdere afspraken en financiële relaties, op basis van duidelijke verhoudingen en een goede en zakelijke samenwerking. In de relaties tussen landen van het Koninkrijk moeten de goede verstandhoudingen en de duidelijkheid voorop staan. De minister heeft inmiddels met de gouverneurs en ministers-presidenten van beide landen gesproken. Eind juni zal hij Aruba en de Nederlandse Antillen bezoeken, waarvan verslag aan de Kamer zal worden gedaan. Op 24 juni a.s. zal een algemeen overleg plaatsvinden over onder andere de contactplanbijeenkomsten en de resultaten daarvan, waarbij ook zal kunnen worden gesproken over de koninkrijksrelaties in de nabije toekomst en op de lange termijn.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Van Bochove (CDA) constateert dat de minister zeer betrokken is bij dit beleidsveld en roept hem op de Nederlandse Antillen en Aruba regelmatig te bezoeken om daarmee tegemoet te komen aan de grote behoefte van deze landen aan zowel betrokkenheid als aandacht en aanwezigheid van de verantwoordelijke minister.

Door de regering van Aruba is eerder gesteld dat de kustwacht minimaal geëquipeerd is. Zal in het kader van de meerjarenafspraken ook worden gekeken naar een zodanig goede voorziening dat er adequaat kan worden gewerkt?

De verantwoordelijkheid van de landen van het Koninkrijk voor de eigen problemen moet niet worden onderschat. De heer Bochove gaat ervan uit dat daarover duidelijkheid in de richting van de landen zal worden gegeven, zodat men in goede samenwerking naar oplossingen kan zoeken.

De heer Leerdam (PvdA) doet het deugd dat de betrokkenheid van de minister groot is. Hij vraagt hoe de regering c.q. de minister het regeerakkoord zal uitvoeren in verband met het streven naar de erkenning van de Nederlandse Antillen en Aruba als ultraperifere gebieden in de zin van het EU-verdrag, terwijl de Nederlandse Antillen en Aruba als zelfstandige landen geen deel uitmaken van de EU. Bestaat hierover volledige overeenstemming binnen de regering en is de minister van Buitenlandse Zaken hierbij betrokken geweest? Wat zijn de feitelijke verschillen, volkenrechtelijk en financieel-budgettair, tussen de status van de LGO en die van de ultraperifere gebieden? Welke verschillen in rechten en plichten voor de betrokken landen of regio's zijn daaraan verbonden? Welke inspanningen heeft de regering via de Conventie gedaan om haar voornemen verdragsmatig mogelijk te maken? Welke wegen denkt zij daartoe alsnog te bewandelen en op welke wijze zijn de koninkrijkspartners betrokken bij de opname van deze passage in het regeerakkoord? Welke verwachtingen heeft de regering daarmee al gewekt? Hij vraagt of de minister bereid is om op korte termijn extra aandacht te besteden aan dit onderwerp.

Antwoord van de minister

De minister wil de verhoudingen met de landen bezien in een combinatie van rationalisme en betrokkenheid. Voorop moet staan dat in Nederland ook rekening wordt gehouden met het niet-Europese deel van het Koninkrijk. Wel moet er duidelijkheid zijn over de afspraken en de doelen die men wil bereiken. De inzet moet zijn gericht op uitstekende verhoudingen, zowel functioneel als persoonlijk, waarbij duidelijk is dat men op het resultaat van afspraken zal worden afgerekend. Er zal fors worden geïnvesteerd in de kustwacht, met name in schepen en inshore-activiteiten.

Hij verwijst naar het Hoofdlijnenakkoord, waarin de Nederlandse regering heeft aangegeven de status van ultraperifeer land te zullen bevorderen. De landen in het Koninkrijk zullen het hierover eens moeten worden; de status zal niet worden opgedrongen aan landen die deze niet wensen. In de Europeesrechtelijke context moeten op korte termijn de opties voor het verkrijgen van de ultraperifere status worden opengehouden. Hierover wordt in de Nederlandse Antillen en Aruba een heftige discussie gevoerd. De minister verwacht dat dit onderwerp bij zijn bezoek aan de landen ter sprake zal komen. Hij stelt dan ook voor om zijn reis aan Aruba en de Nederlandse Antillen eind juni en het verslag daarover af te wachten en na het zomerreces hierop terug te komen. Er zal dan meer informatie beschikbaar zijn over de trajecten en over het openhouden van de opties in Europees verband. Desgevraagd zegt hij evenwel ook bereid te zijn om het onderwerp in het algemeen overleg van 24 juni te bespreken.

Hij verheugt zich zeer in de samenwerking met de commissie en nodigt haar uit voor een informele bijeenkomst op het ministerie. Hij streeft ernaar dat de goede samenwerking met de commissie in de komende periode, met inachtneming van de gescheiden verantwoordelijkheden, waar mogelijk ook op andere manieren vorm wordt gegeven.

De voorzitter van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken,

De Grave

De griffier van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), De Vries (PvdA), Rijpstra (VVD), ondervoorzitter, Vos (GroenLinks), De Grave (VVD), Adelmund (PvdA), Buijs (CDA), Van Bommel (SP), Halsema (GroenLinks), Eurlings (CDA), De Pater-van der Meer (CDA), Slob (ChristenUnie), Rambocus (CDA), Van Bochove (CDA), Wolfsen (PvdA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Nawijn (LPF), Tjon-A-Ten (PvdA), Blom (PvdA), Leerdam (PvdA), Griffith (VVD), Hirsi Ali (VVD) en Visser (VVD).

Plv. leden: Koenders (PvdA), Arib (PvdA), Wilders (VVD), Van Gent (GroenLinks), Van Dijken (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Van Velzen (SP), Vendrik (GroenLinks), Çörüz (CDA), Van der Staaij (SGP), Jager (CDA), Ormel (CDA), Timmermans (PvdA), Van den Brink (LPF), Joldersma (CDA), Van As (LPF), Kalsbeek (PvdA), Straub (PvdA), Van Heemst (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Baalen (VVD), Szabó (VVD), Van Vroonhoven-Kok (CDA) en Dittrich (D66).

Naar boven